1 - 50
1. Alif Laam Miem Saad.
2. (Dit is) een (volmaakt) Boek, dat aan u is
geopenbaard - laat er daarom in uw hart geen twijfel zijn om er mede te
waarschuwen; - dit is een aanmaning voor de gelovigen.
3. Volgt hetgeen u van uw Heer is nedergezonden en
volgt geen andere vrienden, dan Hem. Hoe gering is de lering, die gij trekt.
4. Hoeveel steden hebben Wij vernietigd! Onze straf
overviel hen gedurende de nacht of tijdens de middagslaap.
5. Toen Onze Straf over hen kwam, was hun roep niet
anders dan dat zij zeiden: "Wij waren inderdaad onrechtvaardigen."
6. En Wij zullen degenen, tot wie de boodschappers
waren gezonden zeker ter verantwoording roepen; en Wij zullen de boodschappers
ook ondervragen.
7. Dan zullen Wij hen zeker met kennis doen weten;
want Wij zijn nooit afwezig.
8. En het wegen (der menselijke daden) zal op die
Dag eerlijk zijn. Degenen, wier schalen zwaar zijn zullen slagen.
9. En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun
zielen tekort, omdat zij ten opzichte van Onze tekenen onrechtvaardig waren.
10. En Wij hebben u op aarde gevestigd en u daarop
van middelen van bestaan voorzien. Hoe weinig dankbaar zijt gij!
11. Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen
zeiden Wij tot de engelen: "Onderwerpt u aan Adam" en zij
onderwierpen zich, behalve Iblies; hij behoorde niet tot degenen die zich
onderwierpen.
12. (Allah) zeide: "Wat belette u, u te
onderwerpen, toen Ik u (dat) gebood?" Hij antwoordde: "Ik ben beter
dan hij. Gij hebt mij uit vuur en hem uit klei geschapen.
13. (Allah) zeide: "Verwijder u van hier - het
is niet aan u, hier hoogmoedig te zijn. Ga heen, gij behoort stellig tot
degenen, die vernederd zullen worden."
14. Hij zeide: "Geef mij uitstel tot aan de Dag
waarop zij zullen worden opgewekt."
15. (Allah) zeide: "U is uitstel
verleend."
16. Hij antwoordde: "Welnu, daar gij mij liet
dwalen zal ik hen voorzeker in de weg gaan zitten op Uw rechte pad."
17. "Dan zal ik mij gewis vóór hen en achter
hen en van hun rechter en van hun linker zijde tonen en Gij zult de meesten
hunner niet dankbaar vinden."
18. (Allah) zeide: "Ga heen, veracht en
verworpen. Wie hunner u ook zal volgen, Ik zal voorzeker de hel met u allen
vullen."
19. "O, Adam, vertoef met uw vrouw in de tuin
en eet, wat gij wilt, maar nadert deze boom niet, anders zult gij tot de
onrechtvaardigen behoren."
20. Maar Satan fluisterde hun (boze ingevingen) in
opdat hij hun naaktheid zou openbaren die voor hen verborgen was, en zeide:
"Uw Heer heeft u deze boom alleen verboden, opdat gij geen engelen of
eeuwig- levenden zoudt worden."
21. En hij zwoer tot hen: "Ik ben voor u zeker
een oprechte raadgever."
22. Zo deed hij hen door bedrog vallen. En toen zij
van de boom proefden werd hun naaktheid hun duidelijk en zij begonnen zich te
bedekken met bladeren uit de tuin. En hun Heer riep hen en zeide: "Verbood
Ik u die boom niet en zeide Ik niet tot u: 'Voorwaar, Satan is een openlijke
vijand voor u'?"
23. Zij antwoordden: "Onze Heer, wij hebben
onszelf onrecht aangedaan en als Gij ons niet vergeeft en ons niet genadig
zijt, zullen wij zeker tot de benadeelden behoren.
24. Hij zeide: "Gaat heen, sommigen uwer zullen
de vijanden van anderen zijn. En er is voor u een verblijfplaats op aarde en
een voorziening voor een bepaalde tijd."
25. Hij zeide: "Gij zult daarop leven en
sterven en gij zult daarvandaan worden opgewekt."
26. O kinderen van Adam! Wij hebben u inderdaad
kleding nedergezonden om uw naaktheid te bedekken, ook om sierlijk te zijn,
doch het kleed van godsvrucht is het beste. Dit is een teken van Allah, opdat
zij er lering uit mogen trekken.
27. O kinderen van Adam, laat Satan u niet
verleiden, zoals hij uw ouders uit het paradijs verdreef en hen van hun kleding
beroofde, opdat hij hun hun naaktheid mocht tonen. Waarlijk, hij ziet u, hij en
zijn stam, vanwaar gij hen niet ziet. Voorzeker, Wij hebben de duivelen
vrienden gemaakt voor hen, die niet geloven.
28. En wanneer zij een slechte daad begaan, zeggen
zij: "Wij zagen dit onze vaderen doen en Allah heeft het ons
bevolen." Zeg: "Allah legt nooit slechte daden op. Zegt gij van
Allah, hetgeen gij niet weet?"
29. Zeg: "Mijn Heer heeft rechtvaardigheid
bevolen. En dat gij uw aandacht behoorlijk richt, ter gelegenheid van
aanbidding en Hem aanroept in zuivere gehoorzaamheid aan Hem. Zoals Hij u deed
ontstaan, zo zult gij wederkeren.
30. Sommigen heeft Hij geleid en bij anderen werd
dwaling hun deel. Zij hebben buiten Allah de bozen tot vrienden genomen en zij
denken dat zij recht geleid zijn.
31. O, kinderen van Adam, let op uw uiterlijk ter
gelegenheid van aanbidding en eet en drinkt, maar verkwist niet. Hij heeft de
verkwisters zeker niet lief.
32. Zeg: "Wie heeft de tooi van Allah, die Hij
voor Zijn dienaren heeft voortgebracht en zuiver voedsel, verboden?" Zeg:
"Zij zijn ook voor de gelovigen in het tegenwoordige leven en voor hen
alleen op de Dag der Opstanding." Zo verklaren Wij de tekenen aan een volk
dat begrip heeft.
33. Zeg: "Mijn Heer heeft slechte daden, hetzij
openlijk of in het geheim verboden en zonde en ongerechtvaardigde opstand; en dat
gij datgene met Allah vereenzelvigt, waarvoor Hij u geen gezag heeft
nedergezonden en dat gij van Allah dingen zegt, die gij niet weet.
34. En er is voor elk volk een termijn en wanneer
hun tijd is gekomen kunnen zij geen uur uitstel krijgen, noch kunnen zij
vooruitlopen.
35. O, kinderen van Adam, als boodschappers vanuit
uw midden tot u komen, die Mijn tekenen aan u voordragen, dan, wie Allah zal
vrezen en goede daden verrichten, over hen zal geen vrees komen, noch zullen
zij treuren.
36. Maar zij, die Onze tekenen verloochenen en er
zich hoogmoedig van afkeren - dezen zullen de bewoners van het Vuur zijn, zij
zullen daarin vertoeven.
37. Wie is dan onrechtvaardiger dan hij, die een
leugen over Allah uit, of Zijn tekenen verloochent? Dezen zijn het, die hun lot
zullen ondergaan zoals het verordend is, als Onze boodschappers hen zullen
bezoeken om hun zielen weg te nemen; zij zullen hen vragen: "Waar is
hetgeen gij naast Allah aanriept?" Zij zullen antwoorden: "Het is
verloren geraakt voor ons," en zij zullen tegen zichzelven getuigen, dat
zij ongelovig waren.
38. Hij zal zeggen: "Gaat onder de volkeren van
djinn en mensen die vóór u heengingen, het Vuur binnen." Steeds wanneer
een volk er binnengaat zal het zijn zustervolk vervloeken, totdat, wanneer zij
er allen opeenvolgend in zijn aangekomen, de laatsten over de eersten hunner
zullen zeggen: "Onze Heer, dezen deden ons dwalen, geef hun daarom een
dubbele straf van het Vuur." Hij (Allah) zal zeggen: "Er is voor
iedereen het dubbele, maar gij weet het niet.''
39. En de eersten hunner zullen tot de laatsten
zeggen: "Gij zijt niet boven ons verheven, smaakt daarom de straf voor al
hetgeen gij deedt."
40. Voorzeker, voor hen die Onze tekenen
verloochenen en er zich hoogmoedig van afwenden, zullen de poorten van de Hemel
niet worden geopend, noch zullen zij in het paradijs komen; eer zou een kameel
door het oog van een naald gaan. En zo vergelden Wij de daden der schuldigen.
41. Zij zullen de hel tot bed en bedekkingen hebben.
En zo vergelden Wij de onrechtvaardigen.
42. Maar, die geloven en goede werken verrichten -
Wij belasten geen ziel boven haar vermogen - dezen zullen de bewoners van het
paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
43. Welke wrok er ook in hun hart moge zijn, wij
zullen deze van hen verwijderen. Er zullen rivieren voor hen vloeien. En zij
zullen zeggen: "Alle lof komt Allah toe, Die ons hiertoe heeft geleid. En
als Allah ons niet had terechtgewezen, hadden wij geen leiding kunnen vinden.
De boodschappers van onze Heer brachten inderdaad de waarheid." En er zal
hen worden toegeroepen: "Dit is het paradijs, dat u als erfdeel is
gegeven, voor hetgeen gij deedt."
44. De bewoners van het paradijs zullen naar de
bewoners van de hel roepen: "Wij hebben bevonden waar te zijn, wat onze
Heer ons beloofde. Hebt gij ook bevonden, waar te zijn wat uw Heer u beloofde?"
Zij zullen zeggen: "Ja." Dan zal er een woordvoerder onder hen
verkondigen: "De vloek van Allah rust op de onrechtvaardigen,
45. Die anderen van het pad van Allah weerhielden,
het oneffen wensende, en die het Hiernamaals verwierpen."
46. En er zal een scheiding tussen beiden zijn; en
er zullen op de verheven plaatsen mannen zijn die allen aan hun merktekenen
herkennen. En zij zullen tot de bewoners van het paradijs roepen: "Vrede
zij over u.'' Dezen zullen het paradijs nog niet zijn binnengegaan, maar zij
hopen het.
47. En wanneer hun ogen naar de bewoners van het
Vuur zijn gericht, zullen zij zeggen: "Onze Heer, plaats ons niet onder
het onrechtvaardige volk."
48. En de bewoners van de verheven plaatsen zullen
tot de mensen die zij aan hun merktekenen herkennen roepen: "Uw aantal,
noch datgene waarover gij hoogmoedig waart, heeft u kunnen helpen."
49. Zijn dezen het aangaande welke gij hebt gezworen
dat Allah hun geen barmhartigheid zou schenken? "Gaat het paradijs binnen,
er zal geen vrees over u komen, noch zult gij treuren,"
50. En de bewoners van het Vuur zullen tot de
bewoners van het paradijs roepen: "Giet wat water over ons uit of iets,
waarmnee Allah u heeft voorzien." Zij zullen antwoorden: "Allah heeft
voorzeker dit voor de ongelovigen verboden."
|