51 - 100
51. Degenen, die hun godsdienst tot tijdverdrijf en
tot vermaak namen en wie het leven van de wereld had bedrogen, Wij zullen hen
deze Dag vergeten, zoals zij de ontmoeting op deze dag vergaten en zoals zij
Onze tekenen verwierpen.
52. En Wij hebben hun voorzeker een Boek gebracht,
dat Wij met kennis hebben uiteengezet, als leiding en barmhartigheid voor een
volk dat gelooft.
53. Wachten zij slechts op (een andere) verklaring
daarvan? De Dag, waarop deze komen zal, zullen degenen die het voorheen
vergaten, zeggen: "De boodschappers van onze Heer brachten inderdaad de
waarheid, zullen wij dan enige bemiddelaars hebben, die voor ons zullen
bemiddelen? Of konden wij worden teruggezonden (naar de aarde), opdat wij
anders mochten doen, dan hetgeen wij deden?" Zij deden hun ziel inderdaad
tekort en hetgeen zij verzonnen is voor hen verloren gegaan.
54. Voorzeker, uw Heer is Allah, Die de hemelen en
de aarde in zes dagen schiep; daarna zette Hij Zich op deTroon neder. Hij doet
de nacht de dag bedekken, die hem snel opvolgt. De zon en de maan en de sterren
zijn door Zijn gebod in dienst gesteld. Voorwaar, van Hem is de schepping en
het gebod. Gezegend is Allah, de Heer der Werelden.
55. Roept uw Heer in nederigheid en in het
verborgene aan. Hij heeft de overtreders zeker niet lief.
56. En schept geen wanorde op aarde, nadat zij is
geordend en roept Hem met vrees en hoop aan. Voorzeker, de Barmhartigheid van
Allah is de goeden nabij.
57. En Hij is het, Die de winden als blijde
tijdingen voor Zijn barmhartigheid uitzendt; totdat, wanneer zij zware wolken
dragen, Wij ze naar een dor land drijven, daarna zenden Wij er water uit neder,
dan brengen Wij alle soorten vruchten voort; zo wekken Wij de doden op, opdat
gij er lering uit moogt trekken.
58. En het goede land - de plantengroei komt er in
overvloed van voort door het gebod van zijn Heer - en hetgeen slecht is levert
alleen schaarste op. Zo wisselen Wij de tekenen af voor een volk dat dankbaar
is.
59. Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide:
"O, mijn volk, aanbidt Allah, gij hebt geen god naast Hem. Ik vrees voor u
de straf van de grote Dag."
60. De leiders van zijn volk antwoordden: "Wij
zien dat gij in openlijke dwaling verkeert."
61. Hij zeide: "O, mijn volk, er is in mij geen
dwaling, doch ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
62. "Ik breng u de boodschappen van mijn Heer
over en geef u oprechte raad en ik weet van Allah wat gij niet weet."
63. "Verwondert gij u, dat er een aanmaning van
uw Heer tot u is gekomen door een man uit uw midden opdat hij u moge
waarschuwen en opdat gij rechtvaardig moogt worden en opdat u barmhartigheid
moge worden betoond?"
64. Maar zij verloochenden hem; Wij redden hem en
degenen die met hem in de ark waren en Wij verdronken degenen, die Onze tekenen
verwierpen. Zij waren inderdaad een verblind volk.
65. En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder
Hoed. Hij zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah, gij hebt geen andere god
naast Hem. Wilt gij dan niet (God) vrezen?"
66. De ongelovige leiders van zijn volk zeiden:
"Wij zien u als een dwaze en wij denken, dat gij tot de leugenaars behoort."
67. Hij antwoordde: "O, mijn volk, er is in mij
geen dwaasheid, maar ik ben een boodschapper van de Heer der Werelden."
68. "Ik breng u de woorden van mijn Heer en ik
ben voor u een eerlijke raadgever."
69. "Verwondert gij u, dat er een waarschuwing
van uw Heer tot u is gekomen door een man uit uw midden, opdat hij u moge
waarschuwen? " Hij maakte u na het volk van Noach tot erfgenamen en deed u
overvloedig in kracht toenemen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah, opdat gij
moogt slagen."
70. Zij zeiden: "Zijt gij tot ons gekomen opdat
wij Allah alleen moeten aanbidden en de goden die onze vaderen aanbaden zullen
verlaten? Breng ons dan hetgeen waarmede gii ons bedreigt, als gij oprecht
zigt."
71. Eij antwoordde: "Straf en toorn van uw Heer
hebben u reeds getroffen. Redetwist gij met mij over namen, die gij hebt
genoemd - gij en uw vaderen - waarvoor Allah geen gezag heeft nedergezonden?
Wacht dan, ik ben met u onder de wachtenden."
72. En Wij redden hem en degenen, die met hem waren
door Onze barmhartigheid en Wij sneden de levenswortel af van degenen die Onze
tekenen verloochenden. En dezen waren geen gelovigen.
73. Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij
zeide: "O mijn volk, aanbidt Allah; gij hebt geen andere god naast Hem.
Voorwaar er is een duidelijk bewijs van uw Heer tot u gekomen; deze kamelin is
van Allah, een teken voor u. Laat haar daarom met rust opdat zij zich van
Allah's aarde moge voeden en doet haar geen leed, anders zal een pijnlijke
straf u bereiken."
74. En herinnert u, toen Hij u na (het volk van) Aad
tot opvolgers maakte en u vestigde in het land; gij bouwdet paleizen in de
vlakten en gij hieuwt huizen uit de bergen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah
en wandelt niet op aarde, onheil stichtend.
75. De leiders van zijn volk, die aanmatigend waren,
zeiden tot de gelovigen, die zij zwak achtten: "Weet gij zeker, dat Salih
een door zijn Heer gezondene is?" Zij antwoordden: "Wij geloven
voorzeker in hetgeen, waarmede hij gezonden is."
76. Degenen die aanmatigend waren zeiden:
"Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen waarin gij gelooft."
77. Toen verlamden zij de kamelin en overtraden het
gebod van hun Heer en zeiden: "O, Salih, breng ons hetgeen, waarmede gij
ons hebt bedreigd, als gij tot de boodschappers behoort."
78. De aardbeving overviel hen en zij lagen
uitgestrekt op de grond in hun huizen.
79. Toen wendde Salih zich van hen af en zeide:
"O, mijn volk, ik bracht u de boodschap van mijn Heer en bood u oprechte
raad aan, maar gij houdt niet van oprechte raadgevers."
80. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide:
"Pleegt gij een gruweldaad zoals niemand ter wereld ooit vóór u
pleegde?"
81. "Gij nadert met wellust mannen, in plaats
van vrouwen. Neen, gij zijt een volk dat de perken te buiten gaat."
82. Het antwoord van zijn volk was slechts:
"Verdrijft hen uit uw stad, want zij zijn mannen die zich rein willen
houden."
83. Wij redden hem en zijn familie, met uitzondering
van zijn vrouw, zij behoorde tot de achterblijvenden.
84. En Wij deden een regen van stenen over hen
komen. Ziet nu wat het einde was van de schuldigen.
85. En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide:
"O, mijn volk, aanbidt Allah, gij hebt geen god naast Hem. Er is inderdaad
een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen. Geeft daarom volle maat en ruim
gewicht en vermindert het aan de mensen verschuldigde niet en schept geen
wanorde op aarde nadat zij geordend is. Dit is beter voor u, als gij gelovigen
zijt."
86. "En wacht niet op de wegen om degenen die
in Hem geloven te bedreigen en van het pad van Allah af te houden en het
oneffen te maken. En gedenkt, hoe gij weinigen waart en Hij u vermenigvuldigde.
En ziet wat het einde was van de onruststokers."
87. "En als er een groep onder u is die gelooft
in hetgeen waarmede ik ben gezonden en een andere groep die dit niet gelooft,
wacht dan geduldig totdat Allah onder ons richt. Want Hij is de beste
Rechter."
88. De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend
waren, antwoordden: "Wij zullen u, o Shoaib, en de gelovigen met u zeker
uit onze stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst terugkeert." Hij
zeide: "Zelfs al zijn wij er afkerig van?"
89. En indien wij tot uw godsdienst terugvallen,
nadat Allah ons er van heeft gered, dan hebben wij voorzeker een leugen
aangaande Allah verzonnen. En het past ons niet er naar te willen terugkeren,
behalve, wanneer Allah, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen
in Zijn kennis. Wij hebben in Allah ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze
Heer, tussen ons en ons volk in waarheid en Gij zijt de beste Rechter.
90. En de leidende mannen van zijn volk die niet
geloofden, zeiden: "Als gij Shoaib volgt, zult gij zeker verliezers
zijn."
91. Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen
uitgestrekt op de grond in hun huizen.
92. Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo
vernietigd) alsof zij er nooit in hadden gewoond. Degenen, die Shoaib van
leugen beschuldigden - zij waren de verliezers.
93. Daarna wendde hij zich van hen af en zeide:
"O mijn volk, ik heb u inderdaad de boodschap van mijn Heer overgebracht
en ik gaf u oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig volk treuren?"
94. En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad
zonder dat Wij het volk er van met tegenspoed en lijden troffen, opdat zij
zouden verootmoedigen.
95. Daarna verwisselden Wij het boze met het goede,
totdat zij groeiden en zeiden: "Lijden en geluk wedervoeren onze vaderen
ook." Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet aan dachten.
96. En indien de mensen van die steden hadden geloofd
en rechtvaardig waren geweest, zouden Wij zeker zegeningen van de hemel en van
de aarde voor hen hebben gezonden, maar zij verloochenden (onze profeet);
daarom grepen Wij hen vanwege hun daden.
97. Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst
van Onze straf over hen, 's nachts, terwijl zij slapen?
98. Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor
Onze straf die over hen zou kunnen komen, des daags terwijl zij zich vermaken?
99. Zijn zij dan veilig voor Allah's voornemen? En
niemand waant zich veilig voor Allah's voornemen, dan het volk dat te gronde
gaat.
100. Doet het degenen, die de aarde beerven na haar
(vroegere) bewoners niet inzien, dat, indien Wij het willen, Wij hen om hun
zonden treffen en hun hart verzegelen, zodat zij niet meer horen?
|