101 - 150
101. Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben
verteld. En voorzeker hun boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen.
Doch zij wilden niet geloven omdat zij voorheen reeds loochenden. Zo zegelt
Allah het hart der ongelovigen.
102. Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan
het) verbond en Wij bevonden dat de meesten hunner overtreders waren.
103. Toen zonden Wij na hen (de vorige
boodschappers) Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, maar zij
geloofden er niet in. Ziet hoe het einde was van de onruststokers.
104. En Mozes zeide: "O, Pharao, ik ben
waarlijk een boodschapper van de Heer der Werelden."
105. "Ik mag slechts de waarheid over Allah
spreken. Ik ben met een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen; zend daarom
de kinderen Israëls met mij mee."
106. Hij antwoordde: "Als gij inderdaad met een
teken zijt gekomen breng het naar voren als gij tot de waarachtigen
behoort."
107. Hij (Mozes) wierp zijn stok neder en ziet, het
was duidelijk een slang.
108. En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet,
zij was wit (geworden) voor de toeschouwers.
109. De leiders van het volk van Pharao zeiden:
"Dit is gewis een vaardige tovenaar."
110. "Hij wil u uit uw land zetten. Wat raadt
gij nu aan?"
111. Zij zeiden: "Geef hem en zijn broeder tijd
en zend (intussen) omroepers de steden in,
112. Die elke vaardige tovenaar tot u zullen
brengen."
113. En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden:
"Wij zullen natuurlijk als wij de overhand krijgen een beloning
ontvangen."
114. Hij (Pharao) antwoordde: "Ja en gij zult
tot de gunstelingen behoren."
115. Zij zeiden: "O Mozes zult gij of zullen
wij het eerst werpen?"
116. Hij antwoordde: "Werpt gij." En toen
zij wierpen, betoverden zij de ogen der mensen en deden hen vrezen en toonden
hun grote toverkunst.
117. En Wij bezielden Mozes en zeiden: "Werp uw
stok neder" en ziet, deze slokte al hetgeen zij getoverd hadden op.
118. Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij
deden ijdel te zijn.
119. Zo werden zij verslagen en vernederd.
120. En de tovenaars werden bewogen zich neder te
werpen.
121. En zeiden: "Wij geloven in de Heer der
Werelden."
122. "De Heer van Mozes en Aäron."
123. Pharao zeide: "Hebt gij vóór ik het u
toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij in de stad hebt
gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het
weldra te weten komen."
124. "Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan
tegengestelde zijden (rechts en links) doen afsnijden. Dan zal ik u allen
tezamen laten kruisigen."
125. Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker
naar onze Heer terugkeren."
126. En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in
de tekenen van onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden. Onze Heer,
stort standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims
zijn."
127. En de leiders van het volk van Pharao zeiden:
"Wilt gij Mozes en zijn volk in het land wanorde laten scheppen en u en uw
goden laten verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en
hun vrouwen sparen. Zeker wij hebben macht over hen."
128. Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp
van Allah en weest geduldig. Voorzeker, de aarde behoort aan Allah. Hij geeft
haar als erfdeel aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke
overwinning is voor de godvrezenden.
129. Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd,
voordat gij tot ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt gekomen." Hij (Mozes)
zeide: "Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot
stedehouders in het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt."
130. En Wij straften het volk van Pharao door
droogte en met schaarste van vruchten, opdat zij er lering uit mochten trekken.
131. Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij:
"Dit komt ons toe." En als hen kwaad overkwam, schreven zij de
tegenspoed toe aan Mozes en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was
eveneens van Allah. Maar de meesten hunner weten het niet.
132. En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij
ons ook moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij zullen stellig niet in u
geloven."
133. Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de
luizen en de kikvorsen en bloed over hen - als duidelijke tekenen, doch zij
gedroegen zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.
134. En toen de straf op hen viel, zeiden zij:
"O, Mozes, bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft beloofd. Als gij de
plaag van ons verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen
Israëls voorzeker met u laten gaan.
135. Maar toen Wij de straf van hen verwijderden
voor een bepaalde termijn, die zij moesten voleindigen, ziet, toen braken zij
(hun beloften.)
136. Wij straften hen derhalve en verdronken hen in
zee, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er geen acht op sloegen.
137. En Wij deden de mensen die voor zwak werden
gehouden de oostelijke en westelijke gedeelten van het land, welke Wij
zegenden, erven. En het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen
Israëls vervuld omdat zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al
hetgeen Pharao en zijn volk hadden gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
138. En Wij deden de kinderen Israëls door de zee
trekken en zij kwamen tot een volk dat aan zijn afgoden was gehecht. Zij
zeiden: "O, Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft."
Hij antwoordde: "Gij zijt zeker een onwetend volk."
139. "Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede
zij zich bezig houden, zal worden vernietigd en al hetgeen zij doen zal
vergeefs zijn."
140. Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere
god dan Allah zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft verheven?"
141. Toen Wij u van Pharao's volk verlosten dat u
aan een marteling onderwierp en uw zonen doodde en uw vrouwen spaarde. En
daarin lag voor u een zware beproeving van uw Heer.
142. En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van
dertig nachten en vulden ze met tien nachten aan. Aldus werd de periode, die
door zijn Heer was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes zeide
tot zijn broeder Aäron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn
afwezigheid en beheer wel en volg de weg der onruststokers niet."
143. En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en
zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik U
moge aanschouwen." Hij (Allah) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet
kunnen aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft,
dan zult gij Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg
openbaarde, brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neder. En toen hij
tot zichzelf kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik
ben de eerste der gelovigen."
144. Allah zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn
boodschappen en Mijn woord boven de volkeren uitverkoren. Houd u daarom vast
aan hetgeen Ik u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."
145. En Wij schreven op de tafelen allerhande raad
en uitleg voor alles. Houd u er aan en beveel uw volk, dit alles stipt op te
volgen. Ik zal u weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.
146. Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte
trots handelen op aarde weldra van Mijn tekenen afkeren; en hoewel zij alle
tekenen zien, zullen zij er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid
zien zullen zij dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der
dwaling zien, zullen zij deze als weg wel inslaan. Dat komt, omdat zij Onze
tekenen verloochenden en er onachtzaam op waren.
147. En zij, die Onze tekenen en de laatste
Ontmoeting verloochenen - hun werken zullen verloren gaan. Zullen zij worden
beloond, anders dan voor hetgeen zij deden?
148. En het volk van Mozes maakte van hun sieraden
in zijn afwezigheid het lichaam van een kalf - dat een loeiende toon
voortbracht. Zagen zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar
een goede weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
149. Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij
inderdaad gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons geen
barmhartigheid betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de verliezers
behoren.''
150. En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot
zijn volk terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn afwezigheid deedt,
was slecht. Hebt gij u gehaast vóór het gebod van uw Heer?" En hij legde
de tafelen neder en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij
(Aäron) zeide: "Zoon van mijn moeder, het volk achtte mij inderdaad zwak
en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over mij verblijden en
plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."
|