151 - 206
151. Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij
en mijn broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe want Gij zijt de
Allergenadigste.
152. Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de
toorn van hun Heer en de vernedering in het tegenwoordig leven treffen En zo
bejegenen Wij degenen, die een leugen verzinnen.
153. Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw
tonen en geloven, voorzeker uw Heer is dan Vergevensgezind, Genadevol.
154. Toen Mozes' toorn was gekalmeerd, nam hij de
tafelen en er was leiding en barmhartigheid in het geschrift voor degenen, die
hun Heer vrezen.
155. En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig
mannen van zijn volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde, zeide hj:
"Mijn Heer, als het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds
hebben vernietigd. Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons
hebben gedaan? Dit is niets dan een beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen
wie Gij wilt en Gij leidt wie Gij wilt. Gij zijt onze Beschermer , vergeef one
daarom en toon ons barmhartigheid en Gij zijt de Beste Vergevensgezinde."
156. "En verorden het goede voor ons in deze
wereld en in het Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen." Allah antwoordde:
"Ik zal Mijn straf opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat
alle dingen. Zo zal Ik het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat
betalen en voor hen die in Onze tekenen geloven."
157. "Hun, die de boodschapper, de reine
profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt
hij het goede op en verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en
verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden.
Zij, die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is
nedergezonden volgen, zullen gewis slagen.
158. Zeg: "O mensdom, ik ben u allen tot een
boodschapper van Allah, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde
behoort. Er is geen God naast Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft
daarom in Allah en Zijn boodschapper, de reine Profeet, die in Allah en Zijn
woorden gelooft en volgt hem opdat gij recht geleid moogt worden."
159. Er is een deel van het volk van Mozes dat tot
waarheid aanspoort en daarmede rechtvaardig handelt.
160. En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als
afzonderlijke volkeren. En Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken
vroeg: "Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen
aan: elke stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en
Wij zonden Manna en kwartels voor hen neder. "Eet van de goede dingen,
waarmede Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar
zij schaadden zichzelf.
161. En toen er tot hen werd gezegd: "Woont in
deze stad en eet ervan waar gij ook wilt en zegt: 'God, verlicht onze last', en
gaat de poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw tekortkomingen vergeven.
Wij zullen meer geven aan hen die goed doen."
162. Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen
het woord door een ander dat niet tot hen was gesproken. Daarom zonden Wij een
kastijding van de hemel over hen neder omdat zij onrechtvaardig waren.
163. En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee
lag. Toen zij de Sabbath ontheiligden verscheen vis op hun Sabbath aan de
oppervlakte van het water, maar de dag waarop zij geen Sabbath hielden kwam zij
niet tot hen. Zo beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.
164. Toen een gedeelte hunner zeide: "Waarom
predikt gij tot een volk dat Allah wil vernietigen of met een strenge
kastijding gaat straffen?" Het andere deel antwoordde: "Als een
verontschuldiging tegenover uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden."
165. En toen zij de vermaning vergaten redden Wij
degenen die het kwade verboden en grepen de onrechtvaardigen met een strenge
straf aan, omdat zij verkeerd handelden.
166. En toen zij overtraden, hetgeen hun was
verboden, zeiden Wij tot hen: "Weest verachte apen."
167. En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken
zou zenden, die hen (de Joden) met een marteling zouden kwellen tot de dag der
Opstanding. Voorzeker, uw Heer is vlug in vergelding en Hij is Vergevensgezind,
Genadevol.
168. En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde.
Er zijn onder hen rechtvaardigen en er zijn onrechtvaardigen. Wij beproefden
hen door voor- en tegenspoed, opdat zij zich mochten bekeren.
169. Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek
erfde. Zij namen de goederen van deze wereld en zeiden: "Het zal ons
worden vergeven." Maar als meer dergelijke goederen tot hen kwamen zouden
zij deze ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van Allah
slechts de waarheid zouden spreken, niet van hen afgenomen? En hebben zij
hetgeen er in staat, niet gelezen? En het tehuis van het Hiernamaals is beter
voor degenen, die (God) vrezen. Begrijpt gij dat niet?
170. En die zich aan het Boek vasthouden en in het
gebed volhardend zijn - voorzeker Wij doen de beloning der goeden niet verloren
gaan.
171. Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden
schudden alsof hij een losse bedekking was, dachten zij, dat deze op hen zou
vallen; Wij zeiden: "Houdt u aan hetgeen Wij u hebben gegeven vast en
gedenkt wat er in staat, opdat gij moogt worden behouden."
172. En toen uw Heer van Adams kinderen een
nageslacht uit hun lendenen voortbracht, en hen deed getuigen over henzelf:
"Ben ik uw Heer niet?" antwoordden zij: "Ja, wij getuigen"
zodat gij op de Dag der Opstanding niet zoudt zeggen: "Wij waren ons
hiervan zeker niet bewust."
173. Of gij zolldt zeggen: "Het waren alleen
onze vaderen die afgoderij bedreven en wij waren een geslacht na hen. Wilt Gij
ons dan vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?"
174. En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich
mogen bekeren.
175. En vertel hun het verhaal van de man die Wij
Onze tekenen gaven, maar hij wendde zich af, daarom volgde Satan hem en hij
werd verleid.
176. En indien Wij wilden, konden Wij hem er door
verheffen doch hij verkoos de aarde en volgde zijn begeerten, hij is als een
hond: als gij hem achtervolgt laat deze zijn tong (uit de bek) hangen en indien
gij hem met rust laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de
mensen, die Onze tekenen verloochenen. Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij
mogen nadenken.
177. Slecht is de toestand van een volk dat Onze
tekenen verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.
178. Wie Allah leidt is op het rechte pad. En wie
Hij laat dwalen, zal tot de verliezers behoren.
179. Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens
geschapen wier einde de hel zal zijn. Zij hebben harten maar begrijpen er niet
mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede en zij hebben oren maar zij
horen er niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij
zijn de achtelozen.
180. Aan Allah behoren alle goede eigenschappen.
Roept Hem daarbij aan. En laat degenen, die ten opzichte van Zijn eigenschappen
van de rechte weg afwijken, met rust. Hun zal worden vergolden naar hetgeen zij
hebben bedreven.
181. En er is onder hen die Wij hebben geschapen een
volk, dat de mensen met waarheid leidt en rechtvaardig oordeelt.
182. En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen
Wij geleidelijk aangrijpen, op een wijze die zij niet verwachten.
183. Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker
machtig.
184. Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun
metgezel (Mohammed) geen krankzinnigheid is? Hij is slechts een duidelijk waarschuwer.
185. Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der
aarde en alle dingen die Allah geschapen heeft, niet bekeken? En dat hun
termijn waarschijnlijk reeds naderbij is gekomen? In welk woord zullen zij dan
daarna geloven?
186. En wie Allah laat dwalen, voor hem kan er geen
gids zijn. Hij laat dezulken in hun koppigheid blindelings zwerven.
187. Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal
plaatsvinden? Zeg: "De kennis daarvan is slechts bij mijn Heer. Niemand
dan Hij kan het op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de hemel en op de
aarde. Het zal slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed
van op de hoogte zijt. Zeg: "De kennis er van is slechts bij Allah, maar
de meeste mensen weten het niet."
188. Zeg: "Ik heb buiten hetgeen Allah wil,
geen macht over goed of kwaad voor mijzelf. En als ik het onzienlijke kende zou
ik een overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade zou mij niet hebben
gedeerd. Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor
een volk dat gelooft."
189. Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft
geschapen en daaruit haar gade maakte, opdat deze troost in haar mocht vinden.
En nadat hij haar bekend heeft, draagt zij een lichte last en gaat er mede
rond. En wanneer deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot Allah hun Heer:
"Als Gij ons een goed kind geeft, zullen wij zeker tot de dankbaren
behoren."
190. Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft,
schrijven zij deelgenoten aan Hem toe, betreffende hetgeen Hij hun beiden heeft
gegeven. Maar Allah is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
191. Vereenzelvigen zij met Allah degenen die niets
scheppen terwijl deze zelf geschapen zijn?
192. En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch
kunnen zij zichzelf helpen.
193. En als gij hen tot leiding roept zullen zij u
niet volgen. Het is gelijk of gij hen roept of zwijgt.
194. Voorwaar, degenen die gij naast Allah aanroept
zijn dienaren, zoals gij. Roept hen dan aan en laat hen u verhoren als gij
waarheid spreekt.
195. Hebben zij voeten waarmede zij lopen of hebben
zij handen waarmede zij vasthouden, of hebben zij ogen waarmede zij zien of
hebben zij oren waarmede zij horen? Zeg: "Roept de deelgenoten aan. Smeedt
plannen tegen mij (profeet) en geeft mij geen uitstel"
196. Waarlijk, mijn Beschermer is alleen Allah Die
het Boek (de Koran) heeft geopenbaard. En Hij is de Beschermer der goeden.
197. En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen
macht om u te helpen noch kunnen zij zichzelf helpen.
198. En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u
niet. En gij ziet hen naar u kijken maar zij zien niet.
199. Neig u tot vergiffenis en spoor tot
vriendelijkheid aan en wend u van de onwetenden af.
200. En als een boze ingeving van Satan u (tot het
kwade) aanspoort, zoek dan uw toevlucht bij Allah; voorzeker, Hij is Alhorend,
Alwetend.
201. Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze
neiging van Satan overvalt, gedenken Allah en ziet, zij zijn ziende.
202. En hun broederen trachten hen te doen toenemen
in dwaling, doch zij falen niet.
203. En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen
zij: "Waarom verzint gij het niet? " Antwoord: "Ik volg alleen
hetgeen mij van mijn Heer wordt geopenbaard." Dit zijn de bewijzen van uw
Heer en een leiding en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
204. En wanneer de Koran wordt voorgedragen,
luistert er naar en weest stil, opdat u barmhartigheid moge geschieden.
205. En gedenk uw Heer, 's morgens en 's avonds in
uw gedachte met nederigheid en vrees en zonder luidruchtigheid van spraak en
behoor niet tot de onachtzamen.
206. Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden
zich niet met trots van Zijn aanbidding af doch zij verheerlijken Hem en werpen
zich voor Hem neder.
|