101 - 111
101. En voorwaar, wij schonken Mozes negen
duidelijke tekenen. Vraag dit aan de kinderen van Israël. Toen hij tot hen
kwam, zeide Pharao tot hem: "Ik geloof, O Mozes, dat gij een betoverd mens
zijt."
102. Hij zeide: "Voorzeker gij weet dat niemand
anders dan de Heer der Hemelen en der aarde deze tekenen heeft gezonden; en ik
ben zeker dat gij, o Pharao, te gronde gaat."
103. Derhalve besloot hij hem uit het land te
verwijderen; doch Wij deden hem en die met hem waren allen tezamen verdrinken.
104. En Wij zeiden na hem tot de kinderen van
Israël: "Blijft gij in het land en wanneer de laatste belofte komt zullen
Wij u allen tezamen brengen."
105. En voorwaar, Wij hebben dit geopenbaard en met
waarheid is hij (de Koran) nedergedaald. En Wij hebben u slechts als een
brenger van blijde tijdingen en als waarschuwer gezonden.
106. En Wij hebben u de Koran verduidelijkt opdat
gij hem geleidelijk aan de mensheid mocht verkondigen en Wij hebben hem in
gedeelten gezonden.
107. Zeg: "Hetzij gij er wel of niet in
gelooft, degenen aan wie voordien kennis was geschonken werpen zich met hun
aangezicht ter aarde wanneer deze hun wordt voorgelezen;
108. En zeggen: "Glorie zij onze Heer. De
belofte van onze Heer moest worden vervuld."
109. Wenend vallen zij op hun aangezicht neder en
het vermeerdert hun nederigheid.
110. Zeg: "Roept Allah aan of roept Rahmaan
aan, bij welke naam gij Hem ook noemt, Hij heeft de schoonste namen." En
zeg uw gebed niet te luid en evenmin te zacht, doch zoek een middenweg.
111. Zeg: "Alle lof komt Allah toe Die Zich
geen zoon heeft genomen en Die geen mededinger heeft in Zijn Koninkrijk noch
heeft Hij enige helper wegens zwakheid." En verkondig Zijn Grootheid.
|