101 - 110
101. Wier ogen gesluierd waren voor de herinnering
aan Mij, en die zelfs niet konden horen.
102. Denken de ongelovigen dat zij Mijn dienaren tot
beschermers kunnen nemen buiten Mij? Voorwaar Wij hebben de hel bereid tot een
onthaal voor de ongelovigen.
103. Zeg: "Zullen wij u verhalen omtrent
degenen die het grootste verlies in hun werken zullen lijden?"
104. Diegenen, wier streven gericht is op het leven
dezer wereld en denken dat zij een bijzonder goed werk verrichten,
105. Dezen zijn het die de tekenen van hun Heer en
de ontmoeting met Hem verwerpen. Derhalve zijn hun werken verloren gegaan en op
de Dag der Verrijzenis zullen Wij geen weegschaal voor hen oprichten.
106. De hel is hun beloning wegens hun ongeloof en
de spot die zij met Mijn Tekenen en Mijn boodschappers bedreven.
107. Voorwaar, de gelovigen die goede werken doen,
zullen de tuinen van het Paradijs tot onthaal hebben.
108. Daarin zullen zij vertoeven en zij zullen niet
wensen daaruit weg te gaan.
109. Zeg: "Al ware de oceaan inkt voor de
Woorden van mijn Heer, zo zou de oceaan zijn uitgeput eer de Woorden van mijn
Heer ten einde komen - zelfs al zouden Wij er evenveel ter aanvulling
toevoegen."
110. Zeg: "Ik ben slechts een mens gelijk gij,
doch mij wordt geopenbaard dat uw God slechts één God is. Laat daarom degene,
die op de ontmoeting met zijn Heer hoopt, goede daden verrichten en bij de
aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen."
|