101 - 118
101. En wanneer de bazuin wordt geblazen zal er die Dag
geen verwantschap tussen hen bestaan, noch zal de een naar de ander vragen.
102. Dan zullen zij slagen, wier schalen zwaar zijn.
103. Doch zij, wier werken licht zijn - dit zijn
degenen die hun ziel benadeelden - zullen in de hel vertoeven.
104. Het Vuur zal hun gezicht branden en zij zullen
er in verschrompelen.
105. (Er zal gezegd worden): Werden Mijn woorden U
niet verkondigd? Maar gij placht ze te verloochenen.
106. Zij zullen antwoorden: "O, onze Heer onze
tegenspoed heeft ons overweldigd en wij waren een dwalend volk.
107. Onze Heer, neem ons daaruit; indien wij in het
(kwade) terugvallen dan zijn wij stellig onrechtvaardig.
108. Hij zal zeggen: "Blijft daarin vernederd
en spreekt niet tot Mij.
109. Waarlijk, er was een gedeelte van Mijn dienaren
dat placht te zeggen: "O, onze Heer, wij hebben geloofd, vergeef ons
daarom en wees Barmhartig jegens ons. En Gij zijt de Beste der
barmhartigen."
110. Maar gij maaktet hen ten spot totdat dezen u
Mijn gedachtenis deden vergeten omdat gij hen placht uit te lachen.
111. Inderdaad heb Ik hen heden beloond wegens hun
geduld. Voorzeker, zij zijn de overwinnaars."
112. Hij (God) zal vragen: "Hoeveel jaren zijt
gij op de aarde gebleven?"
113. Zij zullen antwoorden: "Wij bleven een dag
of een deel van een dag. Vraag dus degenen die rekening houden."
114. Hij (Allah) zal zeggen: "Gij bleeft een
korte tijd, hadt gij het maar geweten."
115. Dacht gij, dat Wij u tevergeefs schiepen en dat
gij niet tot Ons zult worden teruggebracht?
116. Verheven is Allah, de ware Koning. Er is geen
God behalve Hij, de Heer van de aanzienlijke Troon.
117. En diegene die naast Allah een andere god
aanroept heeft daar geen bewijs voor: en de vergelding ervan berust bij zijn
Heer. Voorzeker de ongelovigen slagen nooit!
118. En zeg: "O mijn Heer, vergeef en wees
Barmhartig, want Gij zijt de Barmhartigste der barmhartigen."
|