Book Chapter: Verse
1 Gen 17:15 | zij vreesde. En Hij zeide: Neen! maar gij hebt gelachen. ~
2 Gen 18:2 | uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat
3 Gen 18:18 | 18 En Lot zeide tot hen: Neen toch, Heere! ~
4 Gen 22:11 | 11 Neen, mijn heer! hoor mij; den
5 Gen 30:10 | 10 Toen zeide Jakob: Och neen! indien ik nu genade in
6 Gen 38:10 | 10 En zij zeiden tot hem: Neen, mijn heer! maar uw knechten
7 Gen 38:12 | 12 En hij zeide tot hen: Neen, maar gij zijt gekomen,
8 Num 22:30 | te doen? Hij dan zeide: Neen! ~
9 Joz 5:14 | 14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van
10 Joz 25:21 | zeide het volk tot Jozua: Neen, maar wij zullen den HEERE
11 Ric 11:5 | Efraimiet? wanneer hij zeide: Neen; ~
12 Ric 14:13 | spraken tot hem, zeggende: Neen, maar wij zullen u wel binden,
13 1Sa 1:15 | Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw,
14 1Sa 8:19 | te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning
15 1Sa 12:12 | zo zeidet gij tot mij: Neen, maar een koning zal over
16 2Sa 16:18 | Husai zeide tot Absalom: Neen, maar welken de HEERE verkiest,
17 2Sa 24:24 | koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik zal het zekerlijk
18 1Kon 2:30| Kom uit. En hij zeide: Neen, maar hier zal ik sterven!
19 1Kon 3:22| Toen zeide de andere vrouw: Neen, maar die levende is mijn
20 1Kon 3:22| gene daarentegen zeide: Neen, maar de dode is uw zoon,
21 1Kon 3:23| die dood is; en die zegt: Neen, maar de dode is uw zoon,
22 2Kon 3:13| van Israel zeide tot hem: Neen, want de HEERE heeft deze
23 2Kon 4:16| omhelzen. En zij zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods,
24 2Kon 6:12| van zijn knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar
25 2Kon 22:10| graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw tien
26 1Kro 22:24| koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk
27 Job 23:6 | Zijner macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij
28 Jes 30:16 | 16 En gij zegt: Neen, maar op paarden zullen
29 Jer 2:25 | zegt: Het is buiten hoop; neen, want ik heb de vreemden
30 Jer 42:14 | 14 Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan in
31 Zac 4:5 | dingen zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere! ~
32 Zac 4:13 | deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere! ~
33 Matt 5:37| laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is,
34 Matt 5:37| zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat
35 Matt 13:29| 29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid
36 Luk 12:51 | vrede te geven op de aarde? Neen, zeg Ik u, maar veeleer
37 Luk 13:3 | 3 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet
38 Luk 13:5 | 5 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet
39 Luk 16:30 | 30 En hij zeide: Neen, vader Abraham, maar zo
40 Luk 17:9 | hem bevolen was? Ik meen, neen. ~
41 Joha 1:21| profeet? En hij antwoordde: Neen. ~
42 Joha 7:12| goed; en anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare. ~
43 Joha 21:5 | toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. ~
44 Rom 3:27 | Door wat wet? Der werken? Neen, maar door de wet des geloofs. ~
45 2Kor 1:17| mij zou wezen, ja, ja, en neen, neen? ~
46 2Kor 1:17| wezen, ja, ja, en neen, neen? ~
47 2Kor 1:18| geschied, niet is geweest ja en neen. ~
48 2Kor 1:19| Timotheus, was niet ja en neen, maar is geweest ja in Hem. ~
49 Jako 5:12| maar uw ja, zij ja, en het neen, neen; opdat gij in geen
50 Jako 5:12| ja, zij ja, en het neen, neen; opdat gij in geen oordeel
|