Book Chapter: Verse
1 Gen 34:24 | 24 En zij namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de
2 Joz 7:6 | oudsten van Israel; en zij wierpen stof op hun hoofd. ~
3 Joz 8:29 | het hout afname; en zij wierpen het aan de deur der stadspoort,
4 Joz 10:27 | de houten afname, en zij wierpen hen in de spelonk, alwaar
5 Ric 7:25 | spreidden een kleed uit, en wierpen daarop een iegelijk een
6 2Sa 18:17 | En zij namen Absalom, en wierpen hem in het woud, in een
7 2Sa 20:15 | Abel Beth-Maacha, en zij wierpen een wal op tegen de stad,
8 2Sa 20:22 | Bichri, het hoofd af, en wierpen het tot Joab. Toen blies
9 2Kon 10:25| trawanten en hoofdmannen wierpen hen weg; daarna kwamen zij
10 2Kon 14:21| ziet, een bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf
11 1Kro 25:31| 31 En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen,
12 1Kro 26:8 | 8 En zij wierpen de loten over de wacht,
13 1Kro 27:13| 13 En zij wierpen de loten, zo de kleinen
14 2Kro 24:10| en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind
15 2Kro 30:14| hetwelk zij in de beek Kidron wierpen. ~
16 2Kro 31:1 | hieuwen de bossen af, en wierpen de hoogten en de altaren
17 Neh 10:34 | 34 Ook wierpen wij de loten, onder de priesters,
18 Neh 11:1 | maar het overige des volks wierpen loten, om uit tien een uit
19 Jer 38:6 | Toen namen zij Jeremia en wierpen hem in den kuil van Malchia,
20 Dan 3:21 | andere klederen, en zij wierpen hen in het midden van den
21 Dan 6:17 | brachten Daniel voor, en wierpen hem in den kuil der leeuwen;
22 Dan 6:25 | beschuldigd hadden, en zij wierpen in den kuil der leeuwen
23 Oba 1:11 | en over Jeruzalem het lot wierpen, waart gij ook als
24 Jona 1:5 | iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten, die in het schip
25 Jona 1:7 | dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel
26 Jona 1:15| En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond
27 Matt 15:30| lammen, en vele anderen, en wierpen ze voor de voeten van Jezus;
28 Matt 21:39| 39 En hem nemende, wierpen zij hem uit, buiten de wijngaard,
29 Mark 6:13| 13 En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden
30 Mark 11:7 | het veulen tot Jezus, en wierpen hun klederen daarop; en
31 Mark 12:8 | namen en doodden hem, en wierpen hem uit, buiten den wijngaard. ~
32 Mark 12:41| schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. ~
33 Luk 4:29 | 29 En opstaande, wierpen zij Hem uit, buiten de stad,
34 Luk 20:12 | verwondden ook dezen, en wierpen hem uit. ~
35 Luk 23:34 | verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. ~
36 Joha 8:59| stenen op, dat zij ze op Hem wierpen. Maar Jezus verborg Zich,
37 Joha 9:34| en leert gij ons? En zij wierpen hem uit. ~
38 Joha 19:2 | zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om; ~
39 Joha 21:6 | en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve
40 Hand 1:26| 26 En zij wierpen hun loten; en het lot viel
41 Hand 7:50| tegen Paulus en Barnabas, en wierpen ze uit hun landpalen. ~
42 Hand 10:23| vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis,
43 Hand 16:23| smeten, en stof in de lucht wierpen, ~
44 Hand 21:19| 19 En den derden dag wierpen wij met onze eigen handen
45 Hand 21:28| weinig voortgevaren zijnde, wierpen zij wederom het dieplood
46 Hand 21:29| plaatsen vervallen mochten, wierpen zij vier ankers van het
47 Hand 21:38| lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee. ~
48 Open 4:10| leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hun kronen voor den troon,
49 Open 18:19| 19 En zij wierpen stof op hun hoofden, en
|