Book Chapter: Verse
1 Gen 27:55 | en zij noemde zijn naam Zebulon. ~
2 Gen 32:23 | en Juda, en Issaschar, en Zebulon. ~
3 Gen 42:14 | 14 En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon, en Jahleel. ~
4 Gen 45:13 | 13 Zebulon zal aan de haven der zeeen
5 Exo 1:3 | 3 Issaschar, Zebulon, en Benjamin; ~
6 Num 1:9 | 9 Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. ~
7 Num 1:30 | 30 Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun
8 Num 1:31 | getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend
9 Num 2:7 | 7 Daartoe de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon,
10 Num 2:7 | de overste der zonen van Zebulon zijn. ~
11 Num 7:24 | de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. ~
12 Num 10:16 | den stam der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. ~
13 Num 13:10 | 10 Van de stam van Zebulon, Gaddiel, de zoon van Sodi. ~
14 Num 26:26 | 26 De zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren:
15 Num 33:25 | den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon
16 Deu 27:13 | Ebal: Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali. ~
17 Deu 33:18 | 18 En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon!
18 Deu 33:18 | Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, en Issaschar!
19 Joz 19:10 | op voor de kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen;
20 Joz 19:16 | erfdeel der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen;
21 Joz 19:27 | Beth-Dagon, en reikt aan Zebulon, en aan het dal Jiftha-El
22 Joz 19:34 | Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan
23 Joz 21:7 | Gad, en van den stam van Zebulon, twaalf steden. ~
24 Joz 22:7 | gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en haar voorsteden,
25 Ric 1:30 | 30 Zebulon verdreef de inwoners van
26 Ric 4:6 | en van de kinderen van Zebulon? ~
27 Ric 4:10 | 10 Toen riep Barak Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes,
28 Ric 4:38 | wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door den staf
29 Ric 4:42 | 18 Zebulon, het is een volk, dat zijn
30 Ric 5:35 | hij boden in Aser, en in Zebulon, en in Nafthali; en zij
31 Ric 11:12 | Ajalon, in het land van Zebulon. ~
32 1Kro 2:1 | Levi en Juda, Issaschar en Zebulon, ~
33 1Kro 6:63| Gad, en van den stam van Zebulon, bij het lot, twaalf steden. ~
34 1Kro 6:77| hadden van den stam van Zebulon: Rimmono en haar voorsteden,
35 1Kro 12:33| 33 Uit Zebulon, uitgaande in het heir,
36 1Kro 12:40| hen, tot aan Issaschar, en Zebulon, en Nafthali, brachten brood
37 1Kro 28:19| 19 Over Zebulon was Jismaja, de zoon van
38 2Kro 30:10| van Efraim en Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten
39 2Kro 30:11| Aser, en Manasse, en van Zebulon, en kwamen te Jeruzalem. ~
40 2Kro 30:18| en Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd,
41 Psa 68:28 | vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali. ~
42 Jes 8:23 | heeft, naar het land van Zebulon aan, en naar het land
43 Eze 48:26 | aan den westerhoek toe, Zebulon een. ~
44 Eze 48:27 | En aan de landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot
45 Eze 48:33 | Issaschar, een poort van Zebulon. ~
46 Matt 4:13| zee, in de landpale van Zebulon en Nafthali; ~
47 Matt 4:15| 15 Het land Zebulon en het land Nafthali aan
48 Open 7:8 | 8 Uit het geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld;
|