Book Chapter: Verse
1 Gen 29:8 | op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene
2 Exo 2:13 | tot den ongerechte: Waarom slaat gij uw naaste? ~
3 Exo 21:12 | 12 Wie iemand slaat, dat hij sterft, die zal
4 Exo 21:15 | zijn vader of zijn moeder slaat, die zal zekerlijk gedood
5 Exo 21:18 | mannen twisten, en de een slaat den ander met een steen,
6 Exo 21:20 | dienstmaagd met een stok slaat, dat hij onder zijn hand
7 Exo 21:26 | oog van zijn dienstmaagd slaat, en verderft het, hij zal
8 Num 34:15 | wie een ziel onvoorziens slaat. ~
9 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den mond der getuige
10 Deu 7:2 | uw aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk
11 Deu 15:10 | alles, waaraan gij uw hand slaat. ~
12 Deu 19:11 | en staat tegen hem op, en slaat hem aan het leven, dat hij
13 Deu 23:20 | alles, waaraan gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar
14 Deu 25:11 | de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en haar hand
15 Deu 28:8 | alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in
16 Deu 28:20 | alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat
17 Joz 10:19 | uw vijanden achterna, en slaat hen in den staart; laat
18 Joz 20:9 | derwaarts vluchte alwie een ziel slaat door dwaling; opdat hij
19 Ric 20:10 | zeggende: Trekt heen, en slaat met de scherpte des zwaards
20 1Sa 2:29 | 29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen
21 1Sa 17:25 | koning dien man, die hem slaat, met groten rijkdom verrijken
22 1Sa 17:26 | doen, die dezen Filistijn slaat, en den smaad van Israel
23 1Sa 17:27 | men den man doen, die hem slaat. ~
24 2Sa 5:8 | dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot,
25 2Sa 13:28 | tot ulieden zal zeggen: Slaat Amnon, dan zult gij hem
26 2Kon 9:27| hem achterna, en zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan
27 2Kon 10:25| de hoofdmannen: Komt in, slaat hen, dat niemand uitkome.
28 1Kro 11:6 | de Jebusieten het eerst slaat, zal tot een hoofd, en tot
29 Job 4:20 | zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. ~
30 Psa 46:10 | verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt. ~
31 Psa 50:19 | 19 Uw mond slaat gij in het kwade, en uw
32 Psa 55:21 | 21 Hij slaat zijn handen aan degenen,
33 Jes 9:12 | zich niet tot Dien, Die het slaat, en den HEERE der heirscharen
34 Jes 28:27 | komijn gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en
35 Jes 41:7 | dien, die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel:
36 Jes 67:3 | Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert,
37 Jer 23:29 | een steenrots te morzel slaat? ~
38 Klaa 1:74| zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad. ~
39 Eze 7:9 | Ik de HEERE ben, Die slaat. ~
40 Eze 9:5 | door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet,
41 Joe 3:10 | 10 Slaat uw spaden tot zwaarden,
42 Joe 3:13 | 13 Slaat de sikkel aan, want de oogst
43 Matt 5:39| wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere
44 Luk 6:29 | Dengene, die u aan de wang slaat, biedt ook de andere; en
45 Luk 9:62 | zijn hand aan den ploeg slaat, en ziet naar hetgeen achter
46 Luk 19:27 | zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor mij dood. ~
47 Joha 18:23| kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij? ~
48 2Kor 11:20| iemand in het aangezicht slaat. ~
|