Book Chapter: Verse
1 Gen 15:11 | baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw
2 Gen 15:15 | die Hagar gebaard had, Ismael. ~
3 Gen 15:16 | tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde. ~ ~
4 Gen 16:18 | zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven voor Uw aangezicht! ~
5 Gen 16:20 | 20 En aangaande Ismael heb Ik u verhoord; zie,
6 Gen 16:23 | Toen nam Abraham zijn zoon Ismael, en al de ingeborenen van
7 Gen 16:25 | 25 En Ismael, zijn zoon, was dertien
8 Gen 16:26 | werd Abraham besneden, en Ismael, zijn zoon. ~
9 Gen 23:76 | 9 En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven hem,
10 Gen 23:79 | nu zijn de geboorten van Ismael, den zoon van Abraham, dien
11 Gen 23:80 | zijn de namen der zonen van Ismael, met hun namen naar hun
12 Gen 23:80 | geboorten. De eerstgeborene van Ismael, Nabajoth; daarna Kedar,
13 Gen 23:83 | 16 Deze zijn de zonen van Ismael, en dit zijn hun namen,
14 Gen 23:84 | de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig
15 Gen 26:9 | 9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw
16 Gen 26:9 | Mahalath, de dochter van Ismael, den zoon van Abraham, de
17 Gen 33:3 | Basmath, de dochter van Ismael, zuster van Nebajoth. ~
18 2Kon 27:23| Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en
19 2Kon 27:25| in de zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den
20 1Kro 1:28| van Abraham waren Izak en Ismael. ~
21 1Kro 1:29| geboorten: de eerstgeborene van Ismael was Nebajoth, en Kedar,
22 1Kro 1:31| deze zijn de kinderen van Ismael. ~
23 1Kro 8:38| namen; Azrikam, Bochru, en Ismael, en Searja, en Obadja, en
24 1Kro 9:44| namen: Azrikam, Bochru, en Ismael, en Searja, en Obadja, en
25 2Kro 20:11| en Zebadja, de zoon van Ismael, de vorst van het huis van
26 2Kro 23:14| den zoon van Jeroham en Ismael, den zoon van Johanan, en
27 Ezra 10:22| Pashur: Eljoenai, Maaseja, Ismael, Nethaneel, Jozabad en Elasa. ~
28 Jer 40:8 | Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en
29 Jer 40:14 | koning der kinderen Ammons, Ismael, den zoon van Nethanja,
30 Jer 40:15 | Laat mij toch henengaan, en Ismael, den zoon van Nethanja,
31 Jer 40:16 | want gij spreekt vals van Ismael. ~ ~
32 Jer 41:1 | in de zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den
33 Jer 41:2 | 2 En Ismael, de zoon van Nethanja, maakte
34 Jer 41:3 | 3 Ook sloeg Ismael al de Joden, die met hem,
35 Jer 41:6 | 6 En Ismael, de zoon van Nethanja, ging
36 Jer 41:7 | stad gekomen waren, dat Ismael, de zoon van Nethanja, hen
37 Jer 41:8 | mannen gevonden, die tot Ismael zeiden: Dood ons niet, want
38 Jer 41:9 | De kuil nu, waarin Ismael al de dode lichamen der
39 Jer 41:9 | koning Israels; dezen vulde Ismael, de zoon van Nethanja, met
40 Jer 41:10 | 10 En Ismael voerde het ganse overblijfsel
41 Jer 41:10 | van Ahikam, bevolen had; Ismael dan, den zoon van Nethanja,
42 Jer 41:11 | al het kwaad hoorden, dat Ismael, de zoon van Nethanja, gedaan
43 Jer 41:12 | en togen henen, om met Ismael, den zoon van Nethanja,
44 Jer 41:13 | geschiedde, als het volk, dat met Ismael was, Johanan zag, den zoon
45 Jer 41:14 | En al het volk, dat Ismael van Mizpa gevankelijk had
46 Jer 41:15 | 15 Doch Ismael, de zoon van Nethanja, ontkwam
47 Jer 41:16 | hij wedergebracht had van Ismael, den zoon van Nethanja,
48 Jer 41:18 | hunlieder aangezicht, omdat Ismael, de zoon van Nethanja, Gedalia,
|