Book Chapter: Verse
1 Gen 40:20 | mijn heer: Wij hebben een ouden vader, en een jongeling
2 Lev 19:32 | zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen
3 Deu 28:50 | dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch
4 Deu 32:7 | zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen. ~
5 Ric 18:22 | en zij spraken tot den ouden man, den heer des huizes,
6 1Sa 24:14 | als het spreekwoord der ouden zegt: Van de goddelozen
7 Ezra 4:13 | voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost, en tol niet zullen
8 Ezra 7:24 | Gods, dat men den cijns, ouden impost en tol hun niet zal
9 Job 12:20 | getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg. ~
10 Job 18:20 | nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik bevangen worden. ~
11 Job 32:9 | groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet. ~
12 Job 38:1 | 1 Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de
13 Psa 119:100 | ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard
14 Psa 148:12 | Jongelingen en ook maagden; gij ouden met de jongen! ~
15 Spre 17:6 | 6 De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en
16 Spre 20:29 | sieraad is hun kracht, en der ouden heerlijkheid is de grijsheid. ~
17 Jes 5:29 | gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen
18 Jes 20:4 | zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets, en
19 Jes 22:11 | muren, voor de wateren des ouden vijvers; maar gij zult niet
20 Jer 31:13 | daartoe de jongelingen en ouden te zamen; want Ik zal hunlieder
21 Klaa 1:43 | Schin. De jongen en de ouden liggen op de aarde op de
22 Klaa 1:126| niet geeerd, zij hebben den ouden geen genade bewezen. ~
23 Klaa 2:12 | opgehangen; de aangezichten der ouden zijn niet geeerd geweest. ~
24 Klaa 2:14 | 14 De ouden houden op van de poort,
25 Eze 9:6 | 6 Doodt ouden, jongelingen en maagden,
26 Joe 1:6 | het heeft baktanden eens ouden leeuws. ~
27 Joe 2:28 | dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw
28 Matt 5:21 | hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet
29 Matt 5:27 | hebt gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult geen
30 Matt 5:33 | gij gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult den
31 Matt 15:2 | discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen
32 Mark 7:3 | houdende de inzettingen der ouden. ~
33 Mark 7:5 | niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met
34 Luk 5:39 | 39 En niemand, die ouden drinkt, begeert terstond
35 Luk 9:8 | dat een profeet van de ouden was opgestaan. ~
36 Luk 9:19 | Dat enig profeet van de ouden opgestaan is. ~
37 Hand 2:17 | zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. ~
38 Hand 15:16 | Mnason, van Cyprus, een ouden discipel, bij dewelken wij
39 1Kor 5:7 | 7 Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij
40 1Kor 5:8 | feest houden, niet in den ouden zuurdesem, noch in den zuurdesem
41 2Kor 3:14 | deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt
42 Efez 4:22 | de vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt
43 Kol 3:9 | dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, ~
44 1Tim 5:1 | 1 Bestraf een ouden man niet hardelijk, maar
45 Heb 11:2 | door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen. ~
46 1Pet 5:5 | Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen
|