Book Chapter: Verse
1 Gen 28:49 | 49 En Mizpa; omdat hij zeide: Dat de
2 Joz 11:3 | Hermon, in het land van Mizpa. ~
3 Joz 11:8 | Misrefoth-maim, en tot het dal Mizpa tegen het oosten; en zij
4 Joz 15:38 | 38 En Dilan, en Mizpa, en Jokteel, ~
5 Joz 18:26 | 26 En Mizpa, en Chefira, en Moza, ~
6 Ric 9:17 | vergaderd, en legerden zich te Mizpa. ~
7 Ric 10:11 | aangezicht des HEEREN te Mizpa. ~
8 Ric 10:29 | want hij trok door tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa
9 Ric 10:29 | Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok hij door
10 Ric 10:34 | 34 Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet,
11 Ric 19:1 | Gilead, tot den HEERE te Mizpa. ~
12 Ric 19:3 | kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels
13 Ric 20:1 | van Israel nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende: Niemand
14 Ric 20:5 | opkwam tot den HEERE te Mizpa, zeggende: Hij zal zekerlijk
15 Ric 20:8 | opgekomen is tot den HEERE te Mizpa? En ziet, van Jabes in Gilead
16 1Sa 7:5 | Vergadert het ganse Israel naar Mizpa, en ik zal den HEERE voor
17 1Sa 7:6 | zij werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water,
18 1Sa 7:6 | Samuel de kinderen Israels te Mizpa. ~
19 1Sa 7:7 | zich vergaderd hadden te Mizpa, zo kwamen de oversten der
20 1Sa 7:11 | van Israel togen uit van Mizpa, en vervolgden de Filistijnen,
21 1Sa 7:12 | steen, en stelde dien tussen Mizpa en tussen Sen, en hij noemde
22 1Sa 7:16 | naar Beth-El, en Gilgal, en Mizpa; en hij richtte Israel in
23 1Sa 10:17 | zamen tot den HEERE, te Mizpa.
24 1Sa 22:3 | David ging van daar naar Mizpa der Moabieten; en hij zeide
25 1Kon 15:22| daarmede Geba-Benjamins, en Mizpa. ~
26 2Kon 27:23| kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk, Ismael, de zoon
27 2Kon 27:25| Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. ~
28 2Kro 17:6 | bouwde daarmede Geba en Mizpa. ~
29 Neh 3:7 | mannen van Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds
30 Neh 3:15 | overste van het deel van Mizpa; hij bouwde ze, en overdekte
31 Neh 3:19 | van Jesua, de overste van Mizpa, een ander maat; tegenover
32 Jer 40:6 | den zoon van Ahikam, te Mizpa; en hij woonde bij hem in
33 Jer 40:8 | kwamen zij tot Gedalia te Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon
34 Jer 40:10 | En ziet, ik woon te Mizpa, om te staan voor het aangezicht
35 Jer 40:12 | van Juda tot Gedalia te Mizpa; en zij verzamelden zeer
36 Jer 40:13 | waren, kwamen tot Gedalia te Mizpa; ~
37 Jer 40:15 | Gedalia, in het verborgene, te Mizpa, zeggende: Laat mij toch
38 Jer 41:1 | den zoon van Ahikam, te Mizpa; en zij aten aldaar brood
39 Jer 41:1 | aldaar brood te zamen, te Mizpa. ~
40 Jer 41:3 | namelijk met Gedalia, te Mizpa waren, en de Chaldeen, de
41 Jer 41:6 | van Nethanja, ging uit van Mizpa hun tegemoet, al gaande
42 Jer 41:10 | overblijfsel des volks, dat te Mizpa was, gevankelijk, te weten
43 Jer 41:10 | en al het volk, die te Mizpa waren overgelaten, die
44 Jer 41:14 | het volk, dat Ismael van Mizpa gevankelijk had weggevoerd,
45 Jer 41:16 | zoon van Nethanja, van Mizpa, (nadat hij Gedalia, den
46 Hos 5:1 | een strik zijt geworden te Mizpa, en een uitgespannen
|