Book Chapter: Verse
1 Gen 24:7 | mannen van die plaats hem vraagden van zijn huisvrouw, zeide
2 Exo 18:7 | zich, en kuste hem; en zij vraagden de een den ander naar den
3 Joz 9:14 | van hun reiskost; en zij vraagden het den mond des HEEREN
4 Ric 1:1 | kinderen Israels den HEERE vraagden, zeggende: Wie zal onder
5 Ric 17:15 | huize van Micha; en zij vraagden hem naar vrede. ~
6 Ric 19:18 | opwaarts ten huize Gods, en vraagden God, en zeiden: Wie zal
7 Ric 19:23 | HEEREN tot op den avond, en vraagden den HEERE zeggende: Zal
8 Ric 19:27 | 27 En de kinderen Israels vraagden den HEERE, want aldaar was
9 1Sa 10:22 | 22 Toen vraagden zij verder den HEERE, of
10 Psa 78:34 | 34 Als Hij hen doodde, zo vraagden zij naar Hem, en keerden
11 Jes 66:1 | van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen,
12 Jer 36:17 | 17 En zij vraagden Baruch, zeggende: Verklaar
13 Jer 38:27 | tot Jeremia kwamen, en hem vraagden, verklaarde hij hun, naar
14 Matt 12:10| een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook
15 Matt 17:10| 10 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen
16 Matt 22:23| er geen opstanding is, en vraagden Hem, ~
17 Mark 1:27| zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat
18 Mark 4:10| En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent
19 Mark 7:5 | 5 Daarna vraagden Hem de Farizeen en de Schriftgeleerden:
20 Mark 7:17| schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van
21 Mark 9:11| 11 En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen
22 Mark 9:28| Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen:
23 Mark 10:2 | Farizeen, tot Hem komende, vraagden Hem, of het een man geoorloofd
24 Mark 10:10| 10 En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom
25 Mark 12:18| er geen opstanding is, en vraagden Hem, zeggende: ~
26 Mark 13:3 | Olijfberg, tegen de tempel over, vraagden Hem Petrus, en Jakobus,
27 Luk 3:10 | 10 En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen
28 Luk 3:14 | 14 En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende:
29 Luk 8:9 | 9 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze
30 Luk 20:21 | 21 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester,
31 Luk 20:27 | er geen opstanding is, en vraagden Hem. ~
32 Luk 21:7 | 7 En zij vraagden Hem, zeggende: Meester,
33 Luk 22:64 | Hem op het aangezicht, en vraagden Hem, zeggende: Profeteer,
34 Joha 1:21| 21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elias?
35 Joha 1:25| 25 En zij vraagden hem en spraken tot hem:
36 Joha 5:12| 12 Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens,
37 Joha 9:2 | 2 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie
38 Joha 9:15| 15 De Farizeen dan vraagden hem ook wederom, hoe hij
39 Joha 9:19| 19 En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw
40 Hand 1:6 | die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere, zult
41 Hand 4:7 | het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht, of
42 Hand 5:18| iemand geroepen hebbende, vraagden zij, of Simon, toegenaamd
43 Rom 10:20 | dengenen, die naar Mij niet vraagden. ~
|