Book Chapter: Verse

 1 Matt   4:21|     andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeus,
 2 Matt  10:2 |     en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeus, en
 3 Matt  10:3 |       Mattheus, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeus, en
 4 Matt  13:55|       Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas? ~
 5 Matt  17:1 |     Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, zijn broeder,
 6 Matt  27:56|       en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der
 7 Mark   1:19|   voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus,
 8 Mark   1:29|     van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes. ~
 9 Mark   3:17|                         17 En Jakobus, den zoon van Zebedeus,
10 Mark   3:17|     Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges,
11 Mark   3:18|       Mattheus, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alfeus, en
12 Mark   5:37|     te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder
13 Mark   5:37|     Johannes, den broeder van Jakobus; ~
14 Mark   6:3 |      Maria, en de broeder van Jakobus en Joses, en van Judas en
15 Mark   9:2 |     Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en bracht
16 Mark  10:35|          35 En tot Hem kwamen Jakobus en Johannes, de zonen van
17 Mark  10:41| hoorden, begonnen zij het van Jakobus en Johannes zeer kwalijk
18 Mark  13:3 |       vraagden Hem Petrus, en Jakobus, en Johannes, en Andreas,
19 Mark  14:33|       nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en begon verbaasd
20 Mark  15:40|       en Maria, de moeder van Jakobus, den kleine, en van Joses,
21 Mark  16:1 |       en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht,
22 Luk   5:10 |          10 En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van
23 Luk   6:14 |      en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en
24 Luk   6:15 |        15 Mattheus en Thomas, Jakobus, den zoon van Alfeus, en
25 Luk   6:16 |     16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskariot, die
26 Luk   8:51 |       inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, en den vader
27 Luk   9:28 |       Petrus, en Johannes, en Jakobus, en klom op den berg, om
28 Luk   9:54 |       Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen,
29 Luk  24:10 |       en Maria, de moeder van Jakobus, en de andere met haar,
30 Hand   1:13|    bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas,
31 Hand   1:13|     Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, de zoon van Alfeus, en
32 Hand   1:13|      en Judas, de broeder van Jakobus. ~
33 Hand   6:32|               2 En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes,
34 Hand   6:47|     zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij
35 Hand   9:13|       deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders,
36 Hand  15:18|    ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren
37 1Kor  15:7 |      Daarna is Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen. ~
38 Gal   1:19 |   ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren. ~
39 Gal   2:9  |                      9 En als Jakobus, en Cefas, en Johannes,
40 Gal   2:12 |      12 Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede
41 Jako       |                               Jakobus~ ~
42 Jako   1:1 |                             1 Jakobus, een dienstknecht van God
43 Jud   1:1  |      Christus, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die