Book Chapter: Verse
1 Exo 34:11 | dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet
2 Num 11:28 | 28 En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, een
3 Num 13:8 | Efraim, Hosea, de zoon van Nun. ~
4 Num 13:16 | noemde Hosea, den zoon van Nun, Jozua. ~
5 Num 14:6 | 6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne,
6 Num 14:30 | Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~
7 Num 14:38 | Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne,
8 Num 26:65 | Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~ ~ ~ ~
9 Num 27:18 | tot u Jozua, den zoon van Nun, een man, in wien de Geest
10 Num 31:65 | Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij hebben volhard
11 Num 31:81 | en Jozua, den zoon van Nun, en den hoofden der vaderen
12 Num 33:17 | priester, en Jozua, de zoon van Nun. ~
13 Deu 1:38 | 38 Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht
14 Deu 31:23 | gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: Zijt sterk en
15 Deu 32:44 | hij en Hosea, de zoon van Nun. ~
16 Deu 34:9 | 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van den Geest der
17 Joz 1:1 | tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar van Mozes,
18 Joz 2:1 | 1 Jozua nu, de zoon van Nun, had twee mannen, die heimelijk
19 Joz 2:23 | tot Jozua, den zoon van Nun; en zij vertelden hem al
20 Joz 6:6 | riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters, en zeide
21 Joz 14:1 | Eleazar, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden der vaderen
22 Joz 17:4 | van Jozua, den zoon van Nun, en voor het aangezicht
23 Joz 19:49 | aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in het midden
24 Joz 19:51 | priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden der vaderen
25 Joz 21:1 | tot Jozua, den zoon van Nun, en tot de hoofden der vaderen
26 Joz 25:29 | dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, stierf,
27 Ric 2:8 | Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven
28 1Kon 16:34 | van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had. ~ ~ ~
29 Neh 8:18 | van Jesua, den zoon van Nun, tot op dezen dag toe; en
30 Psa 25:13 | 13 Nun. Zijn ziel zal vernachten
31 Psa 35:14 | 14 Nun. Bewaar uw tong van het
32 Psa 38:25 | 25 Nun. Ik ben jong geweest, ook
33 Psa 111:7 | zijn waarheid en oordeel; Nun. al Zijn bevelen zijn getrouw. ~
34 Psa 112:7 | geen kwaad gerucht vrezen; Nun. zijn hart is vast, betrouwende
35 Psa 119:105 | 105 Nun. Uw woord is een lamp voor
36 Spre 31:23 | 23 Nun. Haar man is bekend in de
37 Klaa 1:14 | 14 Nun. Het juk mijner overtredingen
38 Klaa 1:36 | 14 Nun. Uw profeten hebben u ijdelheid
39 Klaa 1:84 | 40 Nun. Laat ons onze wegen onderzoeken
40 Klaa 1:85 | 41 Nun. Laat ons onze harten opheffen,
41 Klaa 1:86 | 42 Nun. Wij hebben overtreden,
42 Klaa 1:124| 14 Nun. Zij zwierven als blinden
|