Book Chapter: Verse
1 Gen 19:8 | hun oren. En die mannen vreesden zeer. ~
2 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen, omdat zij in
3 Exo 1:17 | 17 Doch de vroedvrouwen vreesden God, en deden niet, gelijk
4 Exo 1:21 | dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwde Hij haar huizen. ~
5 Exo 14:10 | togen achter hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de kinderen
6 Exo 34:53 | zijns aangezichts; daarom vreesden zij tot hem toe te treden. ~
7 Joz 4:14 | het ganse Israel; en zij vreesden hem, gelijk als zij Mozes
8 Joz 9:24 | aangezicht verdelgen zoude, zo vreesden wij onzes levens zeer voor
9 Joz 10:2 | 2 Zo vreesden zij zeer; want Gibeon was
10 Joz 23:25 | dat zij den HEERE niet vreesden. ~
11 1Sa 4:7 | 7 Daarom vreesden de Filistijnen, want zij
12 1Sa 7:7 | Israels dat hoorden, zo vreesden zij voor het aangezicht
13 1Sa 17:11 | zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer. ~
14 1Sa 17:24 | zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. ~
15 2Sa 10:19 | dienden hen; en de Syriers vreesden de kinderen Ammons meer
16 2Sa 12:18 | stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het
17 2Kon 10:4 | 4 Doch zij vreesden gans zeer, en zeiden: Ziet,
18 2Kon 19:25| dat zij den HEERE niet vreesden; zo zond de HEERE leeuwen
19 2Kon 19:32| 32 Ook vreesden zij den HEERE, en maakten
20 2Kon 19:33| 33 Zij vreesden den HEERE, en dienden ook
21 2Kon 19:41| 41 Maar deze volken vreesden den HEERE, en dienden hun
22 2Kon 27:26| kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeen. ~
23 Neh 6:16 | vijanden dit hoorden, zo vreesden al de heidenen, die rondom
24 Psa 78:53 | hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden
25 Jes 41:5 | eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der aarde beefden;
26 Jer 41:18 | aangezicht der Chaldeen; want zij vreesden voor hunlieder aangezicht,
27 Jona 1:5 | 5 Toen vreesden de zeelieden, en riepen
28 Jona 1:10| 10 Toen vreesden die mannen met grote vreze,
29 Jona 1:16| 16 Dies vreesden de mannen den HEERE met
30 Matt 21:46| zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze
31 Mark 4:41| 41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden
32 Mark 9:32| verstonden dat woord niet, en zij vreesden Hem te vragen. ~
33 Mark 11:18| Hem doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare
34 Mark 12:12| Hem te vangen, maar zij vreesden de schare; want zij verstonden,
35 Luk 2:9 | Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. ~
36 Luk 9:45 | het niet begrepen; en zij vreesden van dat woord Hem te vragen. ~
37 Luk 20:19 | aan Hem te slaan; maar zij vreesden het volk; want zij verstonden,
38 Luk 22:2 | ombrengen zouden; want zij vreesden het volk. ~
39 Joha 9:22| ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden hadden alrede
40 Hand 21:17| ondergordende; en alzo zij vreesden, dat zij op de droogte Syrtis
41 Heb 11:23 | kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. ~
|