Book Chapter: Verse
1 Exo 5:2 | Israel te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal
2 Exo 34:12 | daar Gij gezegd hebt: Ik ken u bij name! en ook: Gij
3 Exo 34:17 | Mijn ogen, en Ik u bij name ken. ~
4 Deu 31:27 | 27 Want ik ken uw wederspannigheid, en
5 1Sa 17:28 | de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid, en de boosheid
6 1Kro 29:9 | En gij, mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders, en dien
7 Psa 50:11 | 11 Ik ken al het gevogelte der bergen,
8 Psa 51:5 | 5 Want ik ken mijn overtredingen, en mijn
9 Psa 139:23 | Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij,
10 Psa 139:23 | mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten. ~
11 Spre 3:6 | 6 Ken Hem in al uw wegen, en Hij
12 Jes 44:8 | andere rotssteen: Ik ken er geen? ~
13 Jer 2:23 | Zie uw weg in het dal, ken, wat gij gedaan hebt, gij
14 Jer 3:13 | 13 Alleen ken uw ongerechtigheid, dat
15 Jer 48:30 | 30 Ik ken zijn verbolgenheid, spreekt
16 Hos 5:3 | 3 Ik ken Efraim, en Israel is voor
17 Matt 25:12| zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet. ~
18 Matt 26:72| met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. ~
19 Matt 26:74| vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet. ~
20 Mark 1:24| om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk
21 Mark 14:68| geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet,
22 Mark 14:71| vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij
23 Luk 4:34 | om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk
24 Luk 13:25 | antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet, van waar gij zijt. ~
25 Luk 13:27 | zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet, van waar gij zijt;
26 Luk 22:57 | Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet. ~
27 Joha 5:42| 42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde
28 Joha 7:29| 29 Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem,
29 Joha 8:55| gij kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en indien Ik zeg, dat
30 Joha 8:55| Ik zeg, dat Ik Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk
31 Joha 8:55| is een leugenaar; maar Ik ken Hem, en bewaar Zijn woord. ~
32 Joha 10:14| ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van
33 Joha 10:15| de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik
34 Joha 10:27| schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. ~
35 Hand 13:15| antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar
36 Rom 7:15 | Want hetgeen ik doe, dat ken ik niet; want hetgeen ik
37 1Kor 13:12| aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan
38 2Kor 12:2 | 2 Ik ken een mens in Christus, voor
39 2Kor 12:3 | 3 En ik ken een zodanig mens (of het
40 Heb 8:11 | zijn broeder, zeggende: Ken de Heere; want zij zullen
41 1Joh 2:4 | 4 Die daar zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet
|