Book Chapter: Verse
1 Gen 12:8 | 8 En hij brak op van daar naar het gebergte,
2 Gen 24:22 | 22 En hij brak op van daar, en groef een
3 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit in menigte,
4 Deu 9:17 | uit beide mijn handen, en brak ze voor uw ogen. ~
5 Ric 8:45 | dat daarin was; en hij brak de stad af, en bezaaide
6 Ric 19:33 | strijd te Baal-Thamar; ook brak Israels achterlage op uit
7 Ric 19:37 | de achterlage haastte, en brak voorwaarts naar Gibea toe;
8 1Sa 4:18 | aan de zijde der poort, en brak den nek, en stierf; want
9 2Kon 15:13| kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
10 2Kon 20:4 | Hij nam de hoogten weg, en brak de opgerichte beelden, en
11 2Kon 25:7 | 7 Daartoe brak hij de huizen der schandjongens
12 2Kon 25:8 | tot Ber-seba toe; en hij brak de hoogten der poort van
13 2Kon 25:12| des HEEREN gemaakt had, brak de koning af; en hij verbrijzelde
14 2Kon 25:14| 14 Insgelijks brak hij de opgerichte beelden,
15 2Kon 25:15| dat altaar en die hoogte brak hij af; ja, hij verbrandde
16 2Kon 27:10| overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem rondom
17 2Kro 15:3 | vreemden, en de hoogten weg, en brak de opgerichte beelden, en
18 2Kro 25:23| hem te Jeruzalem, en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
19 2Kro 26:6 | tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath, en den
20 2Kro 34:4 | 4 En men brak voor zijn aangezicht af
21 2Kro 34:7 | 7 Brak hij ook de altaren af en
22 Neh 2:13 | naar de Mistpoort, en ik brak aan de muren van Jeruzalem,
23 Neh 2:15 | nachts, door de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde
24 Psa 105:16 | honger in het land; Hij brak allen staf des broods. ~
25 Psa 105:33 | en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen. ~
26 Psa 107:14 | schaduw des doods, en Hij brak hun banden. ~
27 Jer 52:14 | overste der trawanten was, brak alle muren van Jeruzalem
28 Dan 8:7 | hij stiet den ram, en hij brak zijn beide hoornen; en in
29 Dan 8:8 | hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen
30 Matt 15:36| en als Hij gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen;
31 Matt 26:26| brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den
32 Mark 6:41| naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn
33 Mark 8:6 | broden, en gedankt hebbende, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen,
34 Mark 8:19| toen Ik de vijf broden brak onder de vijf duizend mannen,
35 Mark 8:20| 20 En toen Ik de zeven brak onder de vier duizend mannen,
36 Mark 14:22| en als Hij gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun,
37 Luk 9:16 | hemel, en zegende die, en brak ze, en gaf ze den discipelen,
38 Luk 22:19 | en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun,
39 Joha 5:18| Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide, dat God
40 Hand 21:41| onbewegelijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren. ~
41 1Kor 11:24| En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt,
|