Book Chapter: Verse

 1 Joz   6:5  |          hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich; dan
 2 Joz   6:10 |            zeggende: Gij zult niet juichen, ja, gij zult uw stem niet
 3 Joz   6:10 |          zal: Juicht! dan zult gij juichen. ~
 4 1Sa   4:6  |        Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo zeiden zij:
 5 1Sa   4:6  |           is de stem van dit grote juichen in het leger der Hebreen?
 6 1Kro  16:33|          zullen de bomen des wouds juichen voor het aangezicht des
 7 Psa   5:12 |            in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt;
 8 Psa  20:6  |                       6 Wij zullen juichen over Uw heil, en de vaandelen
 9 Psa  42:12 |           vijand over mij niet zal juichen. ~
10 Psa  65:9  |          des morgens en des avonds juichen. ~
11 Psa  65:14 |         zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij. ~
12 Psa  67:5  |          zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult
13 Psa  71:23 |              23 Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen,
14 Psa  89:13 |        geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. ~
15 Psa  90:14 |    goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al
16 Psa  92:5  |        HEERE! met Uw daden, ik zal juichen over de werken Uwer handen. ~
17 Psa  95:1  |           vrolijk zingen; laat ons juichen den Rotssteen onzes heils. ~
18 Psa  95:2  |         gaan met lof; laat ons Hem juichen met psalmen. ~
19 Psa  96:12 |          dan al de bomen des wouds juichen. ~
20 Psa 108:10 |      werpen; over Palestina zal ik juichen. ~
21 Psa 132:9  |             en dat Uw gunstgenoten juichen. ~
22 Psa 132:16 |           gunstgenoten zullen zeer juichen. ~
23 Psa 149:5  |    opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers. ~
24 Jes  24:14 | heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen van de zee af. ~
25 Jes  35:2  |             ja, met verheuging, en juichen; de heerlijkheid van Libanon
26 Jes  35:6  |            de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen
27 Jes  42:11 |            Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen,
28 Jes  42:13 |         als een krijgsman; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier
29 Jes  52:8  |         zij verheffen de stem, zij juichen te zamen; want zij zullen
30 Jes  62:7  |     schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen
31 Jes  66:14 |         Ziet, Mijn knechten zullen juichen van goeder harte, maar gijlieden
32 Jer  31:12 |           en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN
33 Jer  51:48 |           al wat daarin is, zullen juichen over Babel; want van het