Book Chapter: Verse
1 Gen 2:19 | om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle
2 Gen 2:19 | zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam
3 Gen 15:11 | gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking
4 Gen 16:15 | huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn
5 Gen 16:19 | baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond
6 Deu 3:9 | 9 (De Zidoniers noemen Hermon Sirjon; maar de Amorieten
7 Deu 3:9 | Sirjon; maar de Amorieten noemen hem Senir.) ~
8 Rut 1:21 | waarom zoudt gij mij Naomi noemen, daar de HEERE tegen mij
9 Psa 49:12 | geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen. ~
10 Psa 89:27 | 27 Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn
11 Spre 24:8 | schandelijke verdichtselen noemen. ~
12 Jes 44:5 | HEEREN; en die zal zich noemen met den naam van Jakob;
13 Jes 61:14 | voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het
14 Jes 62:6 | zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der
15 Jes 63:2 | mond uitdrukkelijk noemen zal. ~
16 Jes 63:12 | 12 En zij zullen hen noemen het heilige volk, de verlosten
17 Jes 66:15 | Hij met een anderen naam noemen; ~
18 Jer 3:17 | tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des HEEREN troon; en al
19 Jer 23:6 | zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID. ~
20 Jer 30:17 | spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion,
21 Eze 39:11 | ganse menigte, en zullen het noemen: Het dal van Gogs menigte. ~
22 Hos 2:15 | spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man; en Mij niet
23 Hos 2:15 | Mijn Man; en Mij niet meer noemen zult: Mijn Baal! ~
24 Mal 1:4 | afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid,
25 Mal 3:12 | heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gijlieden zult een
26 Matt 23:9 | gij zult niemand uw vader noemen op de aarde; want Een is
27 Hand 13:13| Naam van den Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten
28 Hand 18:14| dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo
29 Rom 9:25 | volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was,
30 Heb 2:11 | schaamt hen broeders te noemen. ~
|