Book Chapter: Verse
1 1Sa 22:20 | ontkwam, wiens naam was Abjathar; die vluchtte David na. ~
2 1Sa 22:21 | 21 En Abjathar boodschapte het David, dat
3 1Sa 22:22 | 22 Toen zeide David tot Abjathar: Ik wist wel te dien dage,
4 1Sa 23:6 | En het geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech,
5 1Sa 23:9 | zeide hij tot den priester Abjathar: Breng den efod herwaarts. ~
6 1Sa 30:7 | David zeide tot den priester Abjathar, den zoon van Achimelech:
7 1Sa 30:7 | mij toch den efod hier. En Abjathar bracht den efod tot David. ~
8 2Sa 8:17 | en Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters; en Seraja
9 2Sa 15:24 | zetten de ark Gods neder; en Abjathar klom op, totdat al het volk
10 2Sa 15:29 | 29 Alzo bracht Zadok, en Abjathar, de ark Gods weder te Jeruzalem,
11 2Sa 15:35 | 35 En zijn niet Zadok en Abjathar, de priesters, aldaar met
12 2Sa 15:35 | den priesteren, Zadok en Abjathar, zult te kennen geven. ~
13 2Sa 17:15 | Husai zeide tot Zadok en tot Abjathar, de priesters: Alzo en alzo
14 2Sa 19:11 | koning David tot Zadok en tot Abjathar, de priesteren, zeggende:
15 2Sa 20:25 | was schrijver; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~
16 1Kon 1:7 | zoon van Zeruja, en met Abjathar, den priester; die hielpen,
17 1Kon 1:19| de zonen des konings, en Abjathar, den priester, en Joab,
18 1Kon 1:25| de oversten des heirs, en Abjathar, den priester; en zie, zij
19 1Kon 1:42| kwam Jonathan, de zoon van Abjathar, den priester; en Adonia
20 1Kon 2:22| ja, voor hem, en voor Abjathar, den priester, en voor Joab,
21 1Kon 2:26| 26 En tot Abjathar, den priester, zeide de
22 1Kon 2:27| 27 Salomo dan verdreef Abjathar, dat hij des HEEREN priester
23 1Kon 2:35| koning in de plaats van Abjathar. ~
24 1Kon 4:4 | over het heir; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~
25 1Kro 15:11| riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriel, Asaja
26 1Kro 18:16| en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa
27 1Kro 19:16| en Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa
28 1Kro 25:6 | Achimelech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen
29 1Kro 28:34| de zoon van Benaja, en Abjathar; maar Joab was des konings
30 Mark 2:26| huis Gods, ten tijde van Abjathar, den hogepriester, en de
|