Book Chapter: Verse
1 Gen 13:3 | En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El
2 Gen 25:36 | Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? mijn eerstgeboorte
3 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken; en ik zal
4 Gen 39:8 | zullen wij ons opmaken en reizen, opdat wij leven en niet
5 Exo 23:14 | 14 Drie reizen in het jaar zult gij Mij
6 Exo 40:36 | Israels voort in al hun reizen. ~
7 Exo 40:38 | ganse huis Israels in al hun reizen. ~
8 Num 10:29 | schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke
9 Num 32:1 | 1 Dit zijn de reizen der kinderen Israels, die
10 Num 32:2 | hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN;
11 Num 32:2 | HEEREN; en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~
12 Deu 1:2 | 2 Elf dag reizen zijn het van Horeb, door
13 Joz 9:12 | uittogen om tot ulieden te reizen; maar ziet, nu is het droog,
14 1Kon 22:16| zeide tot hem: Tot hoe vele reizen zal ik u bezweren, opdat
15 2Kro 19:15| zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u bezweren, opdat
16 Jer 31:24 | akkerlieden, en die met de kudde reizen. ~
17 Luk 9:51 | aangezicht, om naar Jeruzalem te reizen. ~
18 Luk 13:33 | morgen, en den volgenden dag reizen; want het gebeurt niet,
19 Hand 10:3 | Paulus, dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem,
20 Hand 10:7 | poogden zij naar Bithynie te reizen; en de Geest liet het hun
21 Hand 10:10| terstond naar Macedonie te reizen, besluitende daaruit, dat
22 Hand 12:27| als hij wilde naar Achaje reizen, de broeders, hem vermaand
23 Hand 13:21| hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar
24 Hand 14:1 | uit om naar Macedonie te reizen. ~
25 1Kor 16:4 | mocht zijn, dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij met mij
26 1Kor 16:4 | zou, zo zullen zij met mij reizen. ~
27 2Kor 8:19| verkoren, om met ons te reizen met deze gave, die van ons
28 2Kor 11:26| 26 In het reizen menigmaal in gevaren van
29 Jako 4:13| morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen,
|