Book Chapter: Verse
1 Gen 35:17 | zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult geven, totdat gij hem
2 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven zal?
3 Gen 35:20 | den Adullamiet, om het pand uit de hand der vrouw te
4 Exo 22:26 | enigszins uws naasten kleed te pand neemt, zo zult gij het hem
5 Deu 24:6 | bovensten molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de
6 Deu 24:6 | want hij neemt de ziel te pand. ~
7 Deu 24:10 | huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen; ~
8 Deu 24:10 | ingaan, om zijn pand te pand te nemen; ~
9 Deu 24:11 | gij geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen. ~
10 Deu 24:12 | is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. ~
11 Deu 24:13 | 13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als
12 Deu 24:17 | kleed der weduwe niet te pand nemen. ~
13 1Sa 17:18 | welga, en gij zult van hen pand medenemen. ~
14 Job 22:6 | broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen
15 Job 24:3 | ener weduwe nemen zij te pand. ~
16 Job 24:9 | den arme is, nemen zij te pand. ~
17 Spre 20:16| is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden. ~
18 Spre 27:13| is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. ~
19 Eze 18:7 | verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft,
20 Eze 18:12 | rooft veel roofs, geeft het pand niet weder, en heft zijn
21 Eze 18:16 | En niemand verdrukt, het pand niet behoudt, en geen roof
22 Eze 33:15 | Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde,
23 1Tim 6:20| O Timotheus, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer
24 2Tim 1:12| dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren
25 2Tim 1:14| 14 Bewaar het goede pand, dat u toebetrouwd is, door
|