Book Chapter: Verse
1 2Sa 13:13 | gij zoudt zijn als een der dwazen in Israel; zo spreek toch
2 Job 30:8 | 8 Zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam;
3 Psa 40:9 | mij niet tot een smaad des dwazen. ~
4 Psa 73:3 | Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. ~
5 Psa 94:8 | onvernuftigen onder het volk! en gij dwazen! wanneer zult gij verstandig
6 Spre 1:7 | beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht. ~
7 Spre 10:14| wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring nabij. ~
8 Spre 10:21| voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van
9 Spre 12:15| 15 De weg des dwazen is recht in zijn ogen; maar
10 Spre 12:16| 16 De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend;
11 Spre 14:3 | 3 In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds;
12 Spre 16:22| levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid. ~
13 Spre 17:21| droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet verblijden. ~
14 Spre 27:3 | maar de toornigheid des dwazen is zwaarder dan die beide. ~
15 Pred 7:5 | iemand hore het gezang der dwazen. ~
16 Pred 7:9 | toorn rust in den boezem der dwazen. ~
17 Jes 19:11 | de vorsten van Zoan zijn dwazen, de raad der wijzen, der
18 Jes 35:8 | weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen. ~
19 Zac 11:15 | tot mij: Neem u nog eens dwazen herders gereedschap. ~
20 Matt 7:26| niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die
21 Matt 23:17| 17 Gij dwazen en blinden, want wat is
22 Matt 23:19| 19 Gij dwazen en blinden, want wat is
23 Matt 25:2 | waren wijzen, en vijf waren dwazen. ~
24 Matt 25:8 | 8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft
25 1Kor 4:10| 10 Wij zijn dwazen om Christus' wil, maar gij
|