Book Chapter: Verse
1 Num 1:3 | daarboven, allen, die ten heire in Israel uittrekken; die
2 Num 1:20 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken; ~
3 Num 1:22 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken; ~
4 Num 1:24 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken. ~
5 Num 1:26 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
6 Num 1:28 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
7 Num 1:30 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
8 Num 1:32 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
9 Num 1:34 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
10 Num 1:36 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
11 Num 1:38 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
12 Num 1:40 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
13 Num 1:42 | daarboven, allen, die ten heire uittrokken, ~
14 Num 1:45 | allen, die in Israel ten heire uittrokken, ~
15 Num 26:2 | hunner vaderen, al wie ten heire in Israel uittrekt. ~
16 Num 31:80 | overtrekken, al wie ten heire toegerust is, voor het aangezicht
17 1Kro 7:40| geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal
18 1Kro 12:23| die toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron
19 1Kro 12:24| achthonderd toegerust ten heire; ~
20 1Kro 12:25| Simeon, kloeke helden ten heire, zeven duizend en honderd; ~
21 2Kro 25:5 | uitgelezenen, uittrekkende ten heire, handelende spies en rondas. ~
22 2Kro 26:11| oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal
|