1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:2 | 2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis
2 Gen 1:2 | en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest
3 Gen 1:4 | het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding
4 Gen 1:5 | duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het
5 Gen 1:5 | het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste
6 Gen 1:7 | uitspansel zijn. En het was alzo. ~
7 Gen 1:8 | uitspansel hemel. En het was avond geweest, en het was
8 Gen 1:8 | was avond geweest, en het was morgen geweest, de tweede
9 Gen 1:9 | droge gezien worde! en het was alzo. ~
10 Gen 1:10 | en God zag, dat het goed was. ~
11 Gen 1:11 | zij op de aarde! En het was alzo. ~
12 Gen 1:12 | geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God
13 Gen 1:12 | En God zag, dat het goed was. ~
14 Gen 1:13 | 13 Toen was het avond geweest, en het
15 Gen 1:13 | het avond geweest, en het was morgen geweest, de derde
16 Gen 1:15 | geven op de aarde! En het was alzo. ~
17 Gen 1:18 | En God zag, dat het goed was. ~
18 Gen 1:19 | 19 Toen was het avond geweest, en het
19 Gen 1:19 | het avond geweest, en het was morgen geweest, de vierde
20 Gen 1:21 | En God zag, dat het goed was. ~
21 Gen 1:23 | 23 Toen was het avond geweest, en het
22 Gen 1:23 | het avond geweest, en het was morgen geweest, de vijfde
23 Gen 1:24 | naar zijn aard! En het was alzo. ~
24 Gen 1:25 | En God zag, dat het goed was. ~
25 Gen 1:30 | tot spijze gegeven. En het was alzo. ~
26 Gen 1:31 | gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het
27 Gen 1:31 | het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het
28 Gen 1:31 | het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde
29 Gen 2:5 | velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds,
30 Gen 2:5 | regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den
31 Gen 2:6 | 6 Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en
32 Gen 2:10 | 10 En een rivier was voortgaande uit Eden, om
33 Gen 3:1 | 1 De slang nu was listiger dan al het gedierte
34 Gen 3:6 | vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een
35 Gen 3:6 | spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom,
36 Gen 3:6 | een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken;
37 Gen 3:23 | bouwen, waaruit hij genomen was. ~
38 Gen 4:19 | vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere
39 Gen 4:21 | En de naam zijns broeders was Jubal; deze werd de vader
40 Gen 4:22 | de zuster van Tubal-Kain was Naema. ~
41 Gen 5:24 | wandelde met God; en hij was niet meer; want God nam
42 Gen 5:32 | 32 En Noach was vijfhonderd jaren oud; en
43 Gen 6:5 | boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel
44 Gen 6:5 | allen dage alleenlijk boos was. ~
45 Gen 6:9 | geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht
46 Gen 6:11 | 11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht;
47 Gen 6:11 | aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. ~
48 Gen 6:12 | God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees
49 Gen 7:6 | 6 Noach nu was zeshonderd jaren oud, als
50 Gen 7:6 | der wateren op de aarde was. ~
51 Gen 7:8 | van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en
52 Gen 7:12 | 12 En een plasregen was op de aarde veertig dagen
53 Gen 7:15 | waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee
54 Gen 7:17 | 17 En die vloed was veertig dagen op de aarde,
55 Gen 7:22 | van alles wat op het droge was, is gestorven. ~
56 Gen 7:23 | bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het
57 Gen 7:23 | en wat met hem in de ark was. ~
58 Gen 8:1 | vee, dat met hem in de ark was; en God deed een wind over
59 Gen 8:11 | een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach,
60 Gen 8:13 | toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. ~
61 Gen 8:14 | twintigsten dag der maand, was de aarde opgedroogd. ~
62 Gen 10:9 | 9 Hij was een geweldig jager voor
63 Gen 10:10 | het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad,
64 Gen 10:19 | landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat
65 Gen 10:25 | zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen
66 Gen 10:25 | en zijns broeders naam was Joktan. ~
67 Gen 10:30 | 30 En hun woning was van Mescha af, daar gij
68 Gen 11:1 | 1 En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei
69 Gen 11:3 | doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm
70 Gen 11:3 | voor steen, en het lijm was hun voor leem. ~
71 Gen 11:10 | de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren oud, en gewon
72 Gen 11:29 | naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors
73 Gen 11:29 | naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran,
74 Gen 11:30 | 30 En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen
75 Gen 12:4 | Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud,
76 Gen 12:7 | Die hem aldaar verschenen was. ~
77 Gen 12:10 | 10 En er was honger in dat land; zo toog
78 Gen 12:10 | dewijl de honger zwaar was in dat land. ~
79 Gen 12:14 | zagen, dat zij zeer schoon was. ~
80 Gen 13:2 | 2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver,
81 Gen 13:3 | tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen
82 Gen 13:6 | te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet
83 Gen 13:7 | 7 En er was twist tussen de herders
84 Gen 13:10 | en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN,
85 Gen 13:14 | nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie
86 Gen 14:10 | 10 Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen
87 Gen 14:13 | kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan
88 Gen 14:13 | Hebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre,
89 Gen 14:14 | dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen,
90 Gen 14:17 | nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laomer,
91 Gen 14:18 | voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten
92 Gen 14:28 | ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze
93 Gen 14:36 | het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel
94 Gen 14:41 | duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige
95 Gen 15:1 | dienstmaagd, welker naam was Hagar. ~
96 Gen 15:16 | 16 En Abram was zes en tachtig jaren oud,
97 Gen 16:1 | negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan
98 Gen 16:23 | zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het
99 Gen 16:24 | 24 En Abraham was oud negen en negentig jaren,
100 Gen 16:25 | 25 En Ismael, zijn zoon, was dertien jaren oud, als hem
101 Gen 17:10 | der tent, welke achter Hem was. ~
102 Gen 18:14 | stad verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen
103 Gen 19:4 | 4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd;
104 Gen 20:3 | zoons, dien hem geboren was, dien hem Sara gebaard had,
105 Gen 20:5 | 5 En Abraham was honderd jaren oud, als hem
106 Gen 20:11 | 11 En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen,
107 Gen 20:15 | het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder
108 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; en hij werd
109 Gen 21:13 | zag om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken
110 Gen 21:24 | zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook
111 Gen 22:1 | 1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig
112 Gen 22:17 | van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag,
113 Gen 22:17 | en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat
114 Gen 22:17 | rondom in zijn ganse landpale was gevestigd, ~
115 Gen 22:20 | en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot
116 Gen 23:1 | 1 Abraham nu was oud, en wel bedaagd; en
117 Gen 23:10 | al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte
118 Gen 23:15 | welke aan Bethuel geboren was, de zoon van Milka, de huisvrouw
119 Gen 23:16 | 16 En die jonge dochter was zeer schoon van aangezicht,
120 Gen 23:22 | voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee
121 Gen 23:22 | haar handen, welker gewicht was tien sikkelen gouds. ~
122 Gen 23:29 | een broeder, wiens naam was Laban; en Laban liep tot
123 Gen 23:36 | nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven
124 Gen 23:63 | 63 En Izak was uitgegaan om te bidden in
125 Gen 23:68 | nam een vrouw, wier naam was Ketura. ~
126 Gen 23:87 | 20 En Izak was veertig jaren oud, als hij
127 Gen 23:88 | zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar; en de HEERE
128 Gen 23:92 | eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed;
129 Gen 23:93 | zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij
130 Gen 23:95 | lief; want het wildbraad was naar zijn mond; maar Rebekka
131 Gen 23:96 | Ezau kwam uit het veld, en was moede. ~
132 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat land, behalve
133 Gen 24:1 | dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak tot Abimelech,
134 Gen 24:7 | doden, om Rebekka; want zij was schoon van aangezicht. ~
135 Gen 24:8 | langen tijd daar geweest was, dat Abimelech, de koning
136 Gen 24:8 | hij zag, dat, ziet, Izak was jokkende met Rebekka zijn
137 Gen 24:13 | hij zeer groot geworden was. ~
138 Gen 24:18 | Als nu Izak wedergekeerd was, groef hij die waterputten
139 Gen 24:34 | nu Ezau veertig jaren oud was, nam hij tot een vrouw Judith,
140 Gen 25:1 | geschiedde, als Izak oud geworden was, en zijn ogen donker geworden
141 Gen 25:30 | zijn vader Izak uitgegaan was, dat Ezau, zijn broeder,
142 Gen 26:7 | moeder gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken
143 Gen 26:7 | naar Paddan-Aram getrokken was; ~
144 Gen 26:11 | vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam
145 Gen 26:12 | droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker
146 Gen 26:19 | naam dier stad te voren was Luz. ~
147 Gen 27:2 | hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en
148 Gen 27:2 | drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond
149 Gen 27:9 | vader toebehoorden; want zij was een herderin. ~
150 Gen 27:12 | hij de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en
151 Gen 27:16 | dochters: de naam der grootste was Lea; en de naam der kleinste
152 Gen 27:16 | en de naam der kleinste was Rachel. ~
153 Gen 27:17 | tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante, en
154 Gen 27:25 | des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom zeide hij tot
155 Gen 27:31 | HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder;
156 Gen 27:31 | baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. ~
157 Gen 27:33 | gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen
158 Gen 27:70 | geiten, al waar wit aan was, en al het bruine onder
159 Gen 27:72 | hetwelk aan die roeden was. ~
160 Gen 28:1 | alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes
161 Gen 28:1 | hetgeen, dat onzes vaders was, heeft hij al deze heerlijkheid
162 Gen 28:2 | Laban aan, en ziet, het was jegens hem niet als gisteren
163 Gen 28:19 | 19 Laban nu was gegaan, om zijn schapen
164 Gen 28:21 | vlood, en al wat het zijne was, en hij maakte zich op,
165 Gen 28:22 | geboodschapt, dat Jakob gevloden was. ~
166 Gen 28:33 | uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van
167 Gen 28:42 | van Izak, bij mij geweest was, zekerlijk, gij zoudt mij
168 Gen 29:7 | vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde
169 Gen 29:7 | verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen,
170 Gen 29:31 | als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan
171 Gen 29:31 | Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup. ~
172 Gen 31:19 | in Jakobs dochter; en hij was geeerd boven al zijns vaders
173 Gen 31:24 | besneden, al wat mannelijk was, allen, die ter zijner stadspoort
174 Gen 31:25 | doodden al wat mannelijk was. ~
175 Gen 31:28 | hetgeen dat in het veld was, namen zij. ~
176 Gen 31:29 | denzelven, en al wat binnenshuis was. ~
177 Gen 32:5 | heen; en Gods verschrikking was over de steden, die rondom
178 Gen 32:6 | al het volk, dat bij hem was. ~
179 Gen 32:7 | plaats El Beth-El; want God was hem aldaar geopenbaard geweest,
180 Gen 32:9 | van Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. ~
181 Gen 32:16 | reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands
182 Gen 33:6 | Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een ander
183 Gen 33:7 | 7 Want hun have was te veel, om samen te wonen;
184 Gen 33:12 | 12 En Timna was een bijwijf van Elifaz,
185 Gen 33:22 | Hemam; en Lotans zuster was Timna. ~
186 Gen 33:25 | Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana. ~
187 Gen 33:32 | en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
188 Gen 33:35 | en de naam zijner stad was Avith. ~
189 Gen 33:39 | en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner
190 Gen 33:39 | de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter
191 Gen 34:2 | met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen
192 Gen 34:3 | al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms;
193 Gen 34:15 | vond hem (want ziet, hij was dwalende in het veld); zo
194 Gen 34:24 | in den kuil; doch de kuil was ledig; er was geen water
195 Gen 34:24 | doch de kuil was ledig; er was geen water in. ~
196 Gen 34:29 | kuil wederkeerde, ziet, zo was Jozef niet in den kuil;
197 Gen 35:1 | van Adullam, wiens naam was Hira. ~
198 Gen 35:2 | Kanaanietisch man, wiens naam was Sua; en hij nam haar, en
199 Gen 35:5 | zijn naam Sela; doch hij was te Chezib, toen zij hem
200 Gen 35:6 | eerstgeborene, en haar naam was Thamar. ~
201 Gen 35:7 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN ogen;
202 Gen 35:10 | 10 En het was kwaad in des HEEREN ogen,
203 Gen 35:14 | dat Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw
204 Gen 35:14 | en zij hem niet ter vrouw was gegeven. ~
205 Gen 35:16 | dat zij zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult
206 Gen 35:21 | twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is
207 Gen 35:30 | hand de scharlaken draad was; en men noemde zijn naam
208 Gen 36:2 | 2 En de HEERE was met Jozef, zodat hij een
209 Gen 36:2 | hij een voorspoedig man was; en hij was in het huis
210 Gen 36:2 | voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn heer,
211 Gen 36:3 | zag, dat de HEERE met hem was, en dat de HEERE al wat
212 Gen 36:5 | en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE
213 Gen 36:5 | ja, de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in
214 Gen 36:6 | brood, dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante, en
215 Gen 36:11 | van de lieden des huizes was daar binnenshuis.
216 Gen 36:13 | en naar buiten gevlucht was; ~
217 Gen 36:20 | gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. ~
218 Gen 36:21 | 21 Doch de HEERE was met Jozef, en wende Zijn
219 Gen 36:23 | geen ding, dat in zijn hand was, overmits dat de HEERE met
220 Gen 36:23 | overmits dat de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed
221 Gen 36:26 | plaatse, waar Jozef gevangen was. ~
222 Gen 36:32 | In mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; ~
223 Gen 36:33 | waren drie ranken; en hij was als bottende, zijn bloeisel
224 Gen 36:34 | 11 En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam
225 Gen 36:39 | zeide hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie,
226 Gen 36:40 | En in den opperste korf was van alle spijze van Farao,
227 Gen 37:7 | ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. ~
228 Gen 37:8 | dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen, en riep
229 Gen 37:8 | hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao
230 Gen 37:10 | 10 Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars,
231 Gen 37:12 | 12 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling,
232 Gen 37:21 | waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het
233 Gen 37:24 | tovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde. ~
234 Gen 37:37 | 37 En dit woord was goed in de ogen van Farao,
235 Gen 37:46 | 46 Jozef nu was dertig jaren oud, als hij
236 Gen 37:48 | jaren, die in Egypteland was, en deed de spijze in de
237 Gen 37:48 | stad, hetwelk rondom haar was, deed hij daarbinnen. ~
238 Gen 37:49 | te tellen: want daarvan was geen getal. ~
239 Gen 37:53 | overvloeds, die in Egypte geweest was. ~
240 Gen 37:54 | Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen;
241 Gen 37:54 | maar in gans Egypteland was brood. ~
242 Gen 37:56 | honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles,
243 Gen 37:56 | Jozef alles, waarin iets was, en verkocht aan de Egyptenaren;
244 Gen 37:56 | Egyptenaren; want de honger was sterk in Egypteland. ~
245 Gen 37:57 | te kopen; want de honger was sterk in alle landen. ~
246 Gen 38:1 | dat er koren in Egypte was, zo zeide Jakob tot zijn
247 Gen 38:5 | daar kwamen; want de honger was in het land Kanaan. ~
248 Gen 38:6 | 6 Jozef nu was regent over dat land; hij
249 Gen 38:23 | Jozef hoorde; want daar was een taalman tussen hen. ~
250 Gen 38:27 | zijn geld; want ziet, het was in den mond van zijn zak. ~
251 Gen 39:16 | dengene, die over zijn huis was: Breng deze mannen naar
252 Gen 39:19 | over het huis van Jozef was, en zij spraken tot hem
253 Gen 39:21 | zakken opendeden, zie, zo was ieders mans geld in den
254 Gen 39:26 | nu Jozef te huis gekomen was, zo brachten zij hem het
255 Gen 39:26 | geschenk, hetwelk in hun hand was, in het huis, en zij bogen
256 Gen 39:34 | maar Benjamins gerecht was vijfmaal groter, dan de
257 Gen 40:1 | dengene, die over zijn huis was, zeggende: Vul de zakken
258 Gen 40:4 | dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u op, en jaag
259 Gen 40:14 | huis van Jozef; want hij was nog zelf aldaar; en zij
260 Gen 40:34 | de jongeling niet met mij was, opdat ik den jammer niet
261 Gen 41:16 | Jozefs broeders zijn gekomen! was het goed in de ogen van
262 Gen 43:13 | 13 En er was geen brood in het ganse
263 Gen 43:13 | ganse land; want de honger was zeer zwaar: zodat het land
264 Gen 43:15 | het land Kanaan verdaan was, kwamen al de Egyptenaars
265 Gen 43:18 | Toen datzelve jaar voleind was, zo kwamen zij tot hem in
266 Gen 43:20 | sterk over hen geworden was; zo werd het land Farao'
267 Gen 44:7 | een kleine streek lands was, om tot Efrath te komen;
268 Gen 44:14 | Efraim, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het
269 Gen 44:14 | verstandelijk; want Manasse was de eerstgeborene. ~
270 Gen 44:15 | gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen dag; ~
271 Gen 44:17 | hoofd van Efraim legde, zo was het kwaad in zijn ogen,
272 Gen 45:15 | de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig
273 Gen 45:15 | het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder
274 Gen 45:15 | schouder om te dragen, en was dienende onder cijns. ~
275 Gen 46:9 | wagenen als ruiteren; en het was een zeer zwaar heir. ~
276 Gen 46:15 | zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien
277 Exo 1:5 | zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. ~
278 Exo 1:6 | Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en
279 Exo 1:15 | en de naam der andere Pua was; ~
280 Exo 2:2 | hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie
281 Exo 2:10 | knechtje groot geworden was, zo bracht zij het tot Farao'
282 Exo 2:11 | toen Mozes groot geworden was, dat hij uitging tot zijn
283 Exo 2:12 | hij zag, dat er niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar,
284 Exo 2:23 | koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israels
285 Exo 4:6 | uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als sneeuw. ~
286 Exo 4:7 | zijn boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees. ~
287 Exo 5:13 | dag, gelijk toen er stro was. ~
288 Exo 7:7 | 7 En Mozes was tachtig jaar oud, en Aaron
289 Exo 7:7 | tachtig jaar oud, en Aaron was drie en tachtig jaar oud,
290 Exo 7:20 | water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao,
291 Exo 7:21 | de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk,
292 Exo 7:21 | niet drinken konden; en er was bloed in het ganse Egypteland. ~
293 Exo 8:15 | Farao zag, dat er verademing was, verzwaarde hij zijn hart,
294 Exo 9:7 | van het vee van Israel was niet tot een toe gestorven.
295 Exo 9:24 | 24 En er was hagel, en vuur in het midden
296 Exo 9:24 | des hagels vervangen; hij was zeer zwaar; desgelijks is
297 Exo 9:25 | Egypteland, alles wat op het veld was, van de mensen af tot de
298 Exo 9:26 | kinderen Israels waren, daar was geen hagel. ~
299 Exo 9:31 | geslagen; want de gerst was in de aar, en het vlas was
300 Exo 9:31 | was in de aar, en het vlas was in den halm. ~
301 Exo 10:5 | hetgeen ulieden overgebleven was van den hagel; zij zullen
302 Exo 10:23 | bij al de kinderen Israels was het licht in hun woningen. ~
303 Exo 11:3 | ogen der Egyptenaren; ook was de man Mozes zeer groot
304 Exo 12:29 | die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen
305 Exo 12:30 | al de Egyptenaars; en er was een groot geschrei in Egypte;
306 Exo 12:30 | geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een
307 Exo 12:30 | huis, waarin niet een dode was. ~
308 Exo 12:34 | deeg op, eer het gedesemd was, hun deegklompen, gebonden
309 Exo 12:39 | ongezuurde koeken; want het was niet gedesemd; overmits
310 Exo 13:17 | Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide: Dat het
311 Exo 14:10 | Als Farao nabij gekomen was, zo hieven de kinderen Israels
312 Exo 14:20 | leger van Israel; en de wolk was te gelijk duisternis en
313 Exo 14:28 | Farao, dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef niet
314 Exo 15:23 | Mara niet drinken, want het was bitter; daarom werd derzelver
315 Exo 16:14 | liggende dauw opgevaren was, zo ziet, over de woestijn
316 Exo 16:14 | zo ziet, over de woestijn was een klein rond ding, klein
317 Exo 16:15 | zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen:
318 Exo 16:24 | en het stonk niet, en er was geen worm in. ~
319 Exo 16:31 | deszelfs naam Man; en het was als korianderzaad, wit,
320 Exo 16:31 | wit, en de smaak daarvan was als honigkoeken. ~
321 Exo 17:1 | zich te Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk
322 Exo 17:11 | Mozes zijn hand ophief, zo was Israel de sterkste; maar
323 Exo 17:11 | zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste. ~
324 Exo 18:3 | zonen, welker enes naam was Gersom (want hij zeide:
325 Exo 18:4 | 4 En de naam des anderen was Eliezer, want, zeide hij,
326 Exo 18:8 | hun op dien weg ontmoet was, en dat hen de HEERE verlost
327 Exo 18:11 | trotselijk gehandeld hebben, was Hij boven hen. ~
328 Exo 19:16 | derden dag, toen het morgen was, dat er op den berg donderen
329 Exo 19:16 | verschrikte, dat in het leger was. ~
330 Exo 19:19 | geluid der bazuin gaande was, en zeer sterk werd, sprak
331 Exo 19:20 | Als de HEERE nedergekomen was op den berg Sinai, op de
332 Exo 20:21 | de donkerheid, alwaar God was. ~
333 Exo 21:3 | indien hij een getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met hem
334 Exo 21:36 | die os van te voren stotig was, en zijn heer heeft hem
335 Exo 24:15 | Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg
336 Exo 24:17 | heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur,
337 Exo 24:18 | hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg
338 Exo 24:18 | geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen
339 Exo 32:16 | Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf,
340 Exo 32:25 | zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron had het ontbloot
341 Exo 33:16 | Gods werk; het geschrift was ook Gods geschrift zelf,
342 Exo 33:25 | zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron had het ontbloot
343 Exo 34:7 | samenkomst, die buiten het leger was. ~
344 Exo 34:8 | totdat hij de tent ingegaan was. ~
345 Exo 34:9 | als Mozes de tent ingegaan was, zo kwam de wolkkolom nederwaarts,
346 Exo 34:51 | 28 En hij was aldaar met den HEERE, veertig
347 Exo 34:57 | en nadat hij uitgegaan was, zo sprak hij tot de kinderen
348 Exo 34:57 | Israels, wat hem geboden was. ~
349 Exo 36:1 | alle man, die wijs van hart was, in denwelken de HEERE wijsheid
350 Exo 36:2 | alle man, die wijs van hart was, in wiens hart God wijsheid
351 Exo 36:7 | 7 Want der stoffe was denzelven genoeg tot het
352 Exo 36:7 | gehele werk, dat te maken was; ja, er was over. ~
353 Exo 36:7 | dat te maken was; ja, er was over. ~
354 Exo 36:9 | 9 De lengte ener gordijn was van acht en twintig ellen,
355 Exo 36:12 | de tweede samenvoegende was; deze striklisjes vatten
356 Exo 36:15 | 15 De lengte ener gordijn was dertig ellen, en vier ellen
357 Exo 36:21 | 21 De lengte van een berd was tien ellen, en ene el en
358 Exo 36:21 | en ene el en ene halve el was de breedte van elk berd. ~
359 Exo 37:1 | twee ellen en een halve was haar lengte, en anderhalve
360 Exo 37:6 | twee ellen en een halve was deszelfs lengte, en anderhalve
361 Exo 37:10 | van sittimhout; twee ellen was haar lengte, en een el haar
362 Exo 37:21 | 21 En daar was een knoop onder twee rieten,
363 Exo 37:21 | denzelven uitgaande; alzo was het met de zes rieten, die
364 Exo 37:22 | rieten waren uit hem; het was altemaal een enig dicht
365 Exo 37:25 | reukaltaar van sittimhout; een el was zijn lengte en een el zijn
366 Exo 38:1 | van sittimhout; vijf ellen was deszelfs lengte, en vijf
367 Exo 38:17 | overdeksel hunner hoofden was van zilver, en al de pilaren
368 Exo 38:18 | van de poort des voorhofs was van geborduurd werk, van
369 Exo 38:18 | linnen; en twintig ellen was de lengte, en de hoogte
370 Exo 38:18 | de hoogte in de breedte was vijf ellen, tegenover de
371 Exo 38:19 | haken waren van zilver; ook was het overdeksel hunner hoofden
372 Exo 38:24 | het goud des beweegoffers, was negen en twintig talenten,
373 Exo 38:25 | getelden der vergadering was honderd talenten, en duizend
374 Exo 38:29 | koper nu des beweegoffers was zeventig talenten, en twee
375 Exo 39:5 | zijns efods, die daarop was, was gelijk zijn werk, van
376 Exo 39:5 | zijns efods, die daarop was, was gelijk zijn werk, van hetzelfde,
377 Exo 39:9 | 9 Hij was vierkant; zij maakten den
378 Exo 39:9 | borstlap dubbel; een span was zijn lengte, en een span
379 Exo 39:9 | zijn lengte, en een span was zijn breedte, dubbel zijnde. ~
380 Exo 39:21 | kunstelijke riem van den efod was; opdat de borstlap van den
381 Exo 39:23 | 23 En het gat des mantels was in deszelfs midden, als
382 Exo 39:26 | daarna een granaatappel was; wederom een schelletje,
383 Exo 40:38 | Want de wolk des HEEREN was op den tabernakel bij dag,
384 Exo 40:38 | tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor de
385 Lev 6:2 | gegeven, of ter hand gesteld was, of van roof, of dat hij
386 Lev 6:4 | bij hem te bewaren gegeven was, of het verlorene, dat hij
387 Lev 8:10 | tabernakel, en al wat daarin was, en heiligde ze. ~
388 Lev 8:21 | ram aan op het altaar; het was een brandoffer tot een liefelijken
389 Lev 8:21 | liefelijken reuk, een vuuroffer was het den HEERE, gelijk als
390 Lev 8:26 | het aangezicht des HEEREN was, een ongezuurde koek, en
391 Lev 8:28 | een liefelijken reuk; het was een vuuroffer den HEERE. ~
392 Lev 8:30 | bloed, hetwelk op het altaar was, en sprengde het op Aaron,
393 Lev 9:8 | zondoffers, dat voor hem was. ~
394 Lev 9:15 | zondoffers, die voor het volk was, en slachtte hem, en bereidde
395 Lev 9:18 | dankoffer, dat voor het volk was; en de zonen van Aaron leverden
396 Lev 10:16 | zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies was hij op
397 Lev 10:16 | hij was verbrand. Dies was hij op Eleazar en op Ithamar,
398 Lev 10:20 | Als Mozes dit hoorde, zo was het goed in zijn ogen. ~
399 Lev 13:6 | hem rein verklaren; het was een verzwering; en hij zal
400 Lev 16:26 | welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben,
401 Lev 18:28 | het het volk, dat voor u was, uitgespuwd heeft. ~
402 Lev 19:20 | gedood worden; want zij was niet vrij gemaakt. ~
403 Lev 23:10 | zoon van een Egyptische man was; en de zoon van deze Israelietische
404 Lev 23:11 | de naam nu zijner moeder was Selomith, de dochter van
405 Lev 25:43 | het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner
406 Lev 26:24 | de bezitting van dat land was. ~
407 Num 1:18 | van die twintig jaren oud was en daarboven, hoofd voor
408 Num 1:20 | hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en
409 Num 1:22 | hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en
410 Num 3:16 | HEEREN, gelijk hem geboden was. ~
411 Num 3:21 | 21 Van Gerson was het geslacht der Libnieten,
412 Num 3:22 | waren van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven;
413 Num 3:28 | getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven,
414 Num 3:34 | getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven,
415 Num 3:39 | hebben, al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven,
416 Num 6:12 | Nazireerschap verontreinigd was. ~
417 Num 7:9 | dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen
418 Num 7:12 | zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminadab,
419 Num 7:13 | 13 En zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
420 Num 7:13 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
421 Num 7:15 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
422 Num 7:17 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nahesson,
423 Num 7:19 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
424 Num 7:21 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
425 Num 7:23 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneel,
426 Num 7:25 | 25 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
427 Num 7:25 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
428 Num 7:27 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
429 Num 7:29 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eliab,
430 Num 7:31 | 31 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
431 Num 7:31 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
432 Num 7:33 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
433 Num 7:35 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elizur,
434 Num 7:37 | 37 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
435 Num 7:37 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
436 Num 7:39 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
437 Num 7:41 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Selumiel,
438 Num 7:43 | 43 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
439 Num 7:43 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
440 Num 7:45 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
441 Num 7:47 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eljasaf,
442 Num 7:49 | 49 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
443 Num 7:49 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
444 Num 7:51 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
445 Num 7:53 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elisama,
446 Num 7:55 | 55 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
447 Num 7:55 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
448 Num 7:57 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
449 Num 7:59 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Gamaliel,
450 Num 7:61 | 61 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
451 Num 7:61 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
452 Num 7:63 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
453 Num 7:65 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Abidan,
454 Num 7:67 | 67 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
455 Num 7:67 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
456 Num 7:69 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
457 Num 7:71 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahiezer,
458 Num 7:73 | 73 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
459 Num 7:73 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
460 Num 7:75 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
461 Num 7:77 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Pagiel,
462 Num 7:79 | 79 Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks
463 Num 7:79 | zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen;
464 Num 7:81 | ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer; ~
465 Num 7:83 | eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahira,
466 Num 7:84 | 84 Dit was de inwijding des altaars
467 Num 7:85 | 85 Een zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen,
468 Num 7:85 | het zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd
469 Num 7:86 | reukwerks; elke reukschaal was van tien sikkelen, naar
470 Num 7:86 | het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen. ~
471 Num 7:88 | nadat hetzelve gezalfd was. ~
472 Num 8:4 | Dit werk nu des kandelaars was van dicht goud, tot zijn
473 Num 8:4 | schacht, tot zijn bloemen was het dicht; naar de gedaante,
474 Num 9:15 | getuigenis; en in den avond was over den tabernakel als
475 Num 9:16 | denzelven, en des nachts was er een gedaante des vuurs. ~
476 Num 9:20 | 20 Als het nu was, dat de wolk weinige dagen
477 Num 9:20 | dagen op den tabernakel was, naar den mond des HEEREN
478 Num 9:21 | 21 Maar was het, dat de wolk van den
479 Num 9:21 | avond tot den morgen daar was, en de wolk in den morgen
480 Num 10:14 | heiren; en over zijn heir was Nahesson, de zoon van Amminadab. ~
481 Num 10:15 | der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van
482 Num 10:16 | der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. ~
483 Num 10:18 | heiren; en over zijn heir was Elizur, de zoon van Sedeur. ~
484 Num 10:19 | der kinderen van Simeon was Selumiel, de zoon van Zurisaddai. ~
485 Num 10:20 | stam der kinderen van Gad was Eljasaf, de zoon van Dehuel. ~
486 Num 10:22 | heiren; en over het heir was Elisama, de zoon van Ammihud. ~
487 Num 10:23 | der kinderen van Manasse was Gamaliel, de zoon van Pedazur. ~
488 Num 10:24 | der kinderen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni. ~
489 Num 10:25 | heiren; en over zijn heir was Ahiezer de zoon van Ammisaddai. ~
490 Num 10:26 | stam der kinderen van Aser was Pagiel, de zoon van Ochran. ~
491 Num 10:27 | der kinderen van Nafthali was Ahira, de zoon van Enan. ~
492 Num 10:34 | 34 En de wolk des HEEREN was des daags over hen, als
493 Num 11:1 | geschiedde, als het volk zich was beklagende, dat het kwaad
494 Num 11:1 | beklagende, dat het kwaad was in de oren des HEEREN; want
495 Num 11:4 | dat in het midden van hen was, werd met lust bevangen;
496 Num 11:7 | 7 Het Man nu was als korianderzaad, en zijn
497 Num 11:7 | korianderzaad, en zijn verf was als de verf van den bedolah. ~
498 Num 11:8 | daarvan koeken; en zijn smaak was als de smaak van de beste
499 Num 11:10 | HEEREN ontstak zeer; ook was het kwaad in de ogen van
500 Num 11:25 | van den Geest, die op hem was, legde Hem op de zeventig
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472 |