Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
warmende 2
warmt 2
warmte 2
was 3472
wasdom 4
waspot 2
wasse 3
Frequency    [«  »]
3724 maar
3533 heeft
3518 zo
3472 was
3390 zeide
3291 uit
3143 zult

Bijbel

IntraText - Concordances

was

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472

     Book Chapter: Verse
1001 2Sa 1:10 | armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze hier tot mijn 1002 2Sa 1:26 | zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde 1003 2Sa 2:10 | 10 Veertig jaren was Isboseth, Sauls zoon, oud, 1004 2Sa 2:17 | 17 En er was op dienzelfden dag een gans 1005 2Sa 2:18 | Abisai en Asahel; en Asahel was licht op zijn voeten, als 1006 2Sa 2:23 | Asahel gevallen en gestorven was, staan bleven. ~ 1007 2Sa 2:32 | vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen 1008 2Sa 3:1 | 1 En er was een lange krijg tussen het 1009 2Sa 3:2 | Hebron. Zijn eerstgeborene nu was Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische; ~ 1010 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab, van Abigail, de 1011 2Sa 3:6 | 6 Terwijl die krijg was tussen het huis van Saul, 1012 2Sa 3:7 | bijwijf gehad, welker naam was Rizpa, dochter van Aja; 1013 2Sa 3:19 | spreken alles, wat goed was in de ogen van Israel, en 1014 2Sa 3:22 | een groten roof. Abner nu was niet bij David te Hebron; 1015 2Sa 3:22 | had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~ 1016 2Sa 3:23 | ganse heir, dat met hem was, aankwamen, zo gaven zij 1017 2Sa 3:31 | al het volk, dat bij hem was: Scheurt uw klederen, en 1018 2Sa 3:35 | doen eten, als het nog dag was; maar David zwoer, zeggende: 1019 2Sa 3:36 | het volk dit vernam, zo was het goed in hun ogen, alles, 1020 2Sa 3:36 | zoals de koning gedaan had, was goed in de ogen van het 1021 2Sa 3:37 | het van den koning niet was, dat men Abner, den zoon 1022 2Sa 4:1 | Abner te Hebron gestorven was, werden zijn handen slap, 1023 2Sa 4:2 | benden; de naam des enen was Baena, en de naam des anderen 1024 2Sa 4:4 | had een zoon, die geslagen was aan beide voeten; vijf jaren 1025 2Sa 4:4 | beide voeten; vijf jaren was hij oud als het gerucht 1026 2Sa 4:4 | kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth. ~ 1027 2Sa 4:5 | als de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, 1028 2Sa 4:10 | dood; daar hij in zijn ogen was als een, die goede boodschap 1029 2Sa 5:2 | toen Saul koning over ons was, waart gij Israel uitvoerende 1030 2Sa 5:4 | 4 Dertig jaar was David oud, als hij koning 1031 2Sa 5:10 | de God der heirscharen, was met hem. ~ 1032 2Sa 5:13 | nadat hij van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen 1033 2Sa 6:2 | al het volk, dat bij hem was, van Baalim-Juda, om van 1034 2Sa 6:14 | aangezicht des HEEREN; en David was omgord met een linnen lijfrok. ~ 1035 2Sa 8:16 | nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat, 1036 2Sa 8:16 | Josafat, zoon van Achilud, was kanselier. ~ 1037 2Sa 8:17 | waren priesters; en Seraja was schrijver. ~ 1038 2Sa 8:18 | 18 Er was ook Benaja, zoon van Jojada, 1039 2Sa 9:2 | had een knecht, wiens naam was Ziba; en zij riepen hem 1040 2Sa 9:12 | kleinen zoon, wiens naam was Micha; en allen, die in 1041 2Sa 9:13 | des konings tafel; en hij was kreupel aan beide zijn voeten. ~  ~ 1042 2Sa 10:9 | spits der slagorde tegen hem was, van voren en van achteren, 1043 2Sa 10:13 | en het volk, dat bij hem was, tot den strijd tegen de 1044 2Sa 11:2 | wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien. ~ 1045 2Sa 11:4 | als zij tot hem ingekomen was, lag hij bij haar, (zij 1046 2Sa 11:8 | Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria 1047 2Sa 11:26 | dat haar man Uria dood was, zo droeg zij leed over 1048 2Sa 11:27 | 27 En als de rouw was overgegaan, zond David heen, 1049 2Sa 11:27 | zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEEREN. ~  ~ 1050 2Sa 12:3 | dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen 1051 2Sa 12:3 | sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter. ~ 1052 2Sa 12:4 | man, die tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij 1053 2Sa 12:4 | man, die tot hem gekomen was. ~ 1054 2Sa 12:18 | zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, 1055 2Sa 12:18 | als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar 1056 2Sa 12:19 | David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn 1057 2Sa 12:30 | hoofd af, welker gewicht was een talent gouds, met edelgesteente, 1058 2Sa 12:31 | Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit, en legde 1059 2Sa 13:1 | zuster had, welker naam was Thamar, dat Amnon, Davids 1060 2Sa 13:2 | 2 En Amnon was benauwd tot krank wordens 1061 2Sa 13:2 | zuster Thamars wil; want zij was een maagd, zodat het in 1062 2Sa 13:2 | het in Amnons ogen zwaar was, haar iets te doen. ~ 1063 2Sa 13:3 | had een vriend, wiens naam was Jonadab, een zoon van Simea, 1064 2Sa 13:3 | Davids broeder; en Jonadab was een zeer wijs man. ~ 1065 2Sa 13:8 | haar broeder Amnon, (hij nu was nederliggende), en zij nam 1066 2Sa 13:15 | waarmede hij haar haatte, was groter dan de liefde, waarmede 1067 2Sa 13:20 | zaak. Alzo bleef Thamar en was eenzaam in het huis van 1068 2Sa 13:38 | toog naar Gesur; en hij was aldaar drie jaren. ~ 1069 2Sa 13:39 | over Amnon, dat hij dood was. ~ 1070 2Sa 14:1 | konings hart over Absalom was; ~ 1071 2Sa 14:4 | haar aangezicht ter aarde was gevallen, en zich nedergebogen 1072 2Sa 14:6 | twistten in het veld, en er was geen scheider tussen hen; 1073 2Sa 14:25 | 25 Nu was er in gans Israel geen man 1074 2Sa 14:25 | tot zijn hoofdschedel toe was er geen gebrek in hem. ~ 1075 2Sa 14:26 | omdat het hem te zwaar was, zo beschoor hij het), zo 1076 2Sa 14:27 | een dochter, welker naam was Thamar; deze was een vrouw, 1077 2Sa 14:27 | welker naam was Thamar; deze was een vrouw, schoon van aanzien. ~ 1078 2Sa 15:17 | met al het volk te voet was uitgegaan, zo bleven zij 1079 2Sa 15:24 | 24 En ziet, Zadok was ook daar, en al de Levieten 1080 2Sa 15:30 | en wenende, en het hoofd was hem bewonden; en hij zelf 1081 2Sa 15:30 | al het volk, dat met hem was, een iegelijk zijn hoofd 1082 2Sa 16:1 | een weinig van de hoogte was voortgegaan, ziet, toen 1083 2Sa 16:5 | huis van Saul, wiens naam was Simei, de zoon van Gera; 1084 2Sa 16:14 | al het volk, dat met hem was, moede zijnde; en hij verkwikte 1085 2Sa 16:23 | 23 En in die dagen was Achitofels raad, dien hij 1086 2Sa 16:23 | woord gevraagd had; alzo was alle raad van Achitofel, 1087 2Sa 17:4 | 4 Dit woord nu was recht in Absaloms ogen, 1088 2Sa 17:22 | al het volk, dat met hem was; en zij gingen over de Jordaan. 1089 2Sa 17:22 | niet over de Jordaan gegaan was. ~ 1090 2Sa 17:23 | dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel, en 1091 2Sa 17:25 | over het heir. Amasa nu was eens mans zoon, wiens naam 1092 2Sa 17:25 | eens mans zoon, wiens naam was Jethra, de Israeliet, die 1093 2Sa 17:25 | Israeliet, die ingegaan was tot Abigail, dochter van 1094 2Sa 17:27 | David te Mahanaim gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, 1095 2Sa 17:29 | tot het volk, dat met hem was, om te eten, want zij zeiden: 1096 2Sa 18:1 | monsterde het volk, dat met hem was; en hij stelde over hen 1097 2Sa 18:9 | muildier, dat onder hem was, ging door. ~ 1098 2Sa 18:14 | hart, daar hij nog levend was in het midden van den eik. ~ 1099 2Sa 19:8 | aangezicht, maar Israel was gevloden, een iegelijk naar 1100 2Sa 19:9 | alle stammen van Israel, was onder zich twistende, zeggende: 1101 2Sa 19:11 | rede van het ganse Israel was tot den koning gekomen in 1102 2Sa 19:16 | Jemini, die van Bahurim was, haastte zich, en kwam af 1103 2Sa 19:18 | halen, en te doen, wat goed was in zijn ogen, zo viel Simei, 1104 2Sa 19:24 | dien dag af, dat de koning was weggegaan, tot dien dag 1105 2Sa 19:32 | 32 Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig 1106 2Sa 19:32 | zijn verblijf had; want hij was een zeer groot man. ~ 1107 2Sa 19:39 | volk over de Jordaan gegaan was, en de koning ook was overgegaan, 1108 2Sa 19:39 | gegaan was, en de koning ook was overgegaan, kuste de koning 1109 2Sa 19:43 | woord der mannen van Juda was harder dan het woord der 1110 2Sa 20:1 | 1 Toen was daar bij geval een Belials 1111 2Sa 20:1 | Belials man, wiens naam was Seba, een zoon van Bichri, 1112 2Sa 20:8 | hun aangezicht. En Joab was omgord over zijn kleed, 1113 2Sa 20:8 | dat hij aan had, en daarop was een gordel, daar het zwaard 1114 2Sa 20:8 | het zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; 1115 2Sa 20:10 | zwaard, dat in Joabs hand was; zo sloeg hij hem daarmede 1116 2Sa 20:13 | van de straat weggenomen was, toog alle man voort, Joab 1117 2Sa 20:15 | al het volk, dat met Joab was, verdorven den muur, om 1118 2Sa 20:23 | 23 Joab nu was over het ganse heir van 1119 2Sa 20:24 | 24 En Adoram was over de schatting; en Josafat, 1120 2Sa 20:24 | Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 1121 2Sa 20:25 | 25 En Seja was schrijver; en Zadok en Abjathar 1122 2Sa 20:26 | 26 En ook was Ira, de Jairiet, Davids 1123 2Sa 21:1 | 1 En er was in Davids dagen een honger, 1124 2Sa 21:7 | des HEEREN, die tussen hen was, tussen David en tussen 1125 2Sa 21:16 | van de kinderen van Rafa was, en het gewicht zijner spies 1126 2Sa 21:16 | driehonderd gewicht kopers, en hij was aangegord met een nieuw 1127 2Sa 21:18 | dat er wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. 1128 2Sa 21:18 | van de kinderen van Rafa was. ~ 1129 2Sa 21:19 | 19 Voorts was er nog een krijg te Gob 1130 2Sa 21:19 | sloeg Beth-Halachmi, dewelke was met Goliath, den Gethiet, 1131 2Sa 21:19 | Gethiet, wiens spiesenhout was als een weversboom. ~ 1132 2Sa 21:20 | 20 Nog was er ook een krijg te Gath; 1133 2Sa 21:20 | een krijg te Gath; en er was een zeer lang man, die zes 1134 2Sa 21:20 | twintig in getal, en deze was ook aan Rafa geboren. ~ 1135 2Sa 22:7 | 7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, 1136 2Sa 22:8 | daverden, omdat Hij ontstoken was. ~ 1137 2Sa 22:10 | daalde neder; en donkerheid was onder Zijn voeten. ~ 1138 2Sa 22:19 | ongevals; maar de HEERE was mij een Steunsel. ~ 1139 2Sa 22:24 | 24 Maar ik was oprecht voor Hem; en ik 1140 2Sa 22:42 | 42 Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; naar den 1141 2Sa 23:8 | voornaamste der hoofdlieden. Deze was Adino, de Ezniet, die zich 1142 2Sa 23:9 | 9 En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, 1143 2Sa 23:9 | Dodo, zoon van Ahohi, deze was onder de drie helden met 1144 2Sa 23:11 | 11 Na hem nu was Samma, de zoon van Age, 1145 2Sa 23:11 | en aldaar een stuk akkers was vol linzen, en het volk 1146 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting; en 1147 2Sa 23:14 | bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~ 1148 2Sa 23:18 | de zoon van Zeruja, die was ook een hoofd van drieen; 1149 2Sa 23:19 | 19 Was hij niet de heerlijkste 1150 2Sa 23:19 | heerlijkste van die drie? Daarom was hij hun tot een overste. 1151 2Sa 23:21 | de hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging 1152 2Sa 23:23 | 23 Hij was de heerlijkste van de dertig, 1153 2Sa 23:24 | 24 Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, 1154 2Sa 24:2 | krijgsoverste, die bij hem was: Trek nu om, door alle stammen 1155 2Sa 24:16 | De engel des HEEREN nu was bij den dorsvloer van Arauna, 1156 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud, wel bedaagd; en zij 1157 1Kon 1:4 | 4 En de jonge dochter was bovenmate schoon, en koesterde 1158 1Kon 1:6 | gij alzo gedaan? En ook was hij zeer schoon van gedaante, 1159 1Kon 1:15| binnenkamer; doch de koning was zeer oud, en Abisag, de 1160 1Kon 2:5 | gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die 1161 1Kon 2:15| dat het koninkrijk mijn was, en het ganse Israel zijn 1162 1Kon 2:26| waarin mijn vader verdrukt was. ~ 1163 1Kon 2:29| tent des HEEREN gevloden was, en zie, hij is bij het 1164 1Kon 2:41| getogen, en wedergekomen was. ~ 1165 1Kon 3:2 | hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN gebouwd, 1166 1Kon 3:4 | omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde 1167 1Kon 3:10| 10 Die zaak nu was goed in de ogen des HEEREN, 1168 1Kon 3:15| waakte op, en ziet, het was een droom. En hij kwam te 1169 1Kon 3:18| waren te zamen, geen vreemde was met ons in dat huis, behalve 1170 1Kon 3:21| zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette in den 1171 1Kon 3:21| morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik 1172 1Kon 3:26| welker zoon de levende was, sprak tot den koning (want 1173 1Kon 3:28| de wijsheid Gods in hem was, om recht te doen. ~ 1174 1Kon 4:1 | 1 Alzo was de koning Salomo koning 1175 1Kon 4:2 | Azaria, de zoon van Zadok, was opperambtman. ~ 1176 1Kon 4:3 | Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier. ~ 1177 1Kon 4:4 | Benaja, de zoon van Jojada, was over het heir; en Zadok 1178 1Kon 4:5 | Azaria, de zoon van Nathan, was over de bestelmeesters; 1179 1Kon 4:5 | Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, des konings 1180 1Kon 4:6 | 6 En Ahisar was hofmeester; en Adoniram, 1181 1Kon 4:6 | Adoniram, de zoon van Abda, was over de schatting. ~ 1182 1Kon 4:7 | huis verzorgden; voor elk was een maand in het jaar om 1183 1Kon 4:8 | hun namen: de zoon van Hur was in het gebergte van Efraim. ~ 1184 1Kon 4:13| 13 De zoon van Geber was te Ramoth in Gilead; hij 1185 1Kon 4:14| Abinadab, de zoon van Iddo, was te Mahanaim. ~ 1186 1Kon 4:15| 15 Ahimaaz was in Nafthali; deze nam ook 1187 1Kon 4:16| Baana, de zoon van Husai, was in Aser en in Aloth. ~ 1188 1Kon 4:19| Geber, de zoon van Uri, was in het land Gilead, het 1189 1Kon 4:19| koning van Basan, en hij was de enige bestelmeester, 1190 1Kon 4:19| bestelmeester, die in dat land was. ~ 1191 1Kon 4:21| 21 En Salomo was heersende over al de koninkrijken, 1192 1Kon 4:22| De spijze nu van Salomo was voor een dag, dertig kor 1193 1Kon 4:24| op deze zijde der rivier was van Thifsah tot aan Gaza, 1194 1Kon 4:28| aan de plaats, waar hij was, een iegelijk naar zijn 1195 1Kon 4:30| En de wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van 1196 1Kon 4:31| 31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen; 1197 1Kon 4:31| van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen rondom. ~ 1198 1Kon 5:12| hem gesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen 1199 1Kon 5:13| Israel; en het uitschot was dertig duizend man. ~ 1200 1Kon 5:14| in zijn huis; en Adoniram was over dit uitschot. ~ 1201 1Kon 6:2 | Salomo den HEERE bouwde, was van zestig ellen in zijn 1202 1Kon 6:3 | den tempel van dat huis, was in zijn lengte van twintig 1203 1Kon 6:6 | 6 De onderste kamer was van vijf ellen in haar breedte, 1204 1Kon 6:7 | zoals dezelve toegevoerd was, gebouwd; zodat geen hameren, 1205 1Kon 6:8 | deur der middelste zijkamer was aan de rechterzijde van 1206 1Kon 6:17| 17 Dat huis nu was van veertig ellen, namelijk 1207 1Kon 6:17| namelijk de tempel, die vooraan was. ~ 1208 1Kon 6:18| ceder aan het huis inwendig was gesneden met knoppen en 1209 1Kon 6:18| en open bloemen; en het was al ceder, geen steen werd 1210 1Kon 6:20| aanspraakplaats vooraan was van twintig ellen in lengte, 1211 1Kon 6:22| het ganse huis volmaakt was; daartoe overtoog hij met 1212 1Kon 6:22| voor de aanspraakplaats was. ~ 1213 1Kon 6:23| olieachtig hout; elks hoogte was tien ellen. ~ 1214 1Kon 6:24| 24 En van vijf ellen was de ene vleugel des cherubs, 1215 1Kon 6:25| 25 Alzo was de andere cherub van tien 1216 1Kon 6:26| hoogte van den enen cherub was van tien ellen, en alzo 1217 1Kon 6:31| bovendorpel met de posten was het vijfde deel des wands. ~ 1218 1Kon 6:38| welke is de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar 1219 1Kon 7:3 | 3 En het was bedekt met ceder van boven 1220 1Kon 7:4 | uitzichten, dat het ene venster was over het andere venster, 1221 1Kon 7:5 | enerlei uitzicht; en venster was tegenover venster, in drie 1222 1Kon 7:6 | van pilaren; vijftig ellen was zijn lengte, en dertig ellen 1223 1Kon 7:6 | breedte; en het voorhuis was tegenover die, en de pilaren 1224 1Kon 7:7 | gerichts, dat met ceder bedekt was, van vloer tot vloer. ~ 1225 1Kon 7:8 | huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer 1226 1Kon 7:8 | aan hetzelve werk gelijk was; ook maakte hij voor de 1227 1Kon 7:10| 10 Het was ook gegrondvest met kostelijke 1228 1Kon 7:12| 12 En het grote voorhof was rondom van drie rijen gehouwen 1229 1Kon 7:12| rij van cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof, 1230 1Kon 7:14| 14 Hij was de zoon ener weduwvrouw, 1231 1Kon 7:14| Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus geweest, 1232 1Kon 7:14| koperwerker, die vervuld was met wijsheid, en met verstand, 1233 1Kon 7:15| hoogte van den enen pilaar was achttien ellen, en een draad 1234 1Kon 7:16| pilaren te zetten; vijf ellen was de hoogte van het ene kapiteel, 1235 1Kon 7:20| tegenover den buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd 1236 1Kon 7:22| op het hoofd der pilaren was het leliewerk; alzo werd 1237 1Kon 7:23| gegotene zee; van tien ellen was zij van haar enen rand tot 1238 1Kon 7:25| naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al 1239 1Kon 7:26| 26 Haar dikte nu was een hand breed, en haar 1240 1Kon 7:27| stellingen; van vier ellen was de lengte ener stelling, 1241 1Kon 7:28| 28 En dit was het werk der stelling; zij 1242 1Kon 7:29| cherubs; en op de kransen was een voet boven henen; en 1243 1Kon 7:31| 31 En de mond daarvan was van binnen den krans, en 1244 1Kon 7:31| een el, en de mond hiervan was rond van voetwerk van een 1245 1Kon 7:32| en de hoogte van een rad was een el en een halve el. ~ 1246 1Kon 7:33| het werk van die raderen was als het werk van een wagenrad; 1247 1Kon 7:35| het hoofd ener stelling was een ronde hoogte van een 1248 1Kon 7:38| veertig bath; een wasvat was van vier ellen; op elke 1249 1Kon 7:38| van die tien stellingen was een wasvat. ~ 1250 1Kon 8:9 | 9 Er was niets in de ark, dan alleen 1251 1Kon 8:17| 17 Het was ook in het hart van mijn 1252 1Kon 8:64| voor het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer 1253 1Kon 8:64| het aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, 1254 1Kon 8:64| aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, 1255 1Kon 9:2 | hem in Gibeon verschenen was. ~ 1256 1Kon 9:16| Farao, de koning van Egypte, was opgekomen, en had Gezer 1257 1Kon 9:20| het volk, dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, 1258 1Kon 9:23| dat in het werk doende was. ~ 1259 1Kon 9:25| het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt 1260 1Kon 10:2 | hem al wat in haar hart was. ~ 1261 1Kon 10:3 | haar woorden; geen ding was er verborgen voor den koning, 1262 1Kon 10:5 | het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~ 1263 1Kon 10:12| zangers. Het almuggimhout was zo niet gekomen noch gezien 1264 1Kon 10:14| Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd zes en zestig 1265 1Kon 10:15| Behalve dat van de kramers was, en van den handel der kruideniers, 1266 1Kon 10:19| het hoofd van den troon was van achteren rond, en aan 1267 1Kon 10:21| gesloten goud; geen zilver was er aan; want het werd in 1268 1Kon 10:28| het uitbrengen der paarden was hetgeen Salomo uit Egypte 1269 1Kon 11:4 | zijn hart niet volkomen was met den HEERE, zijn God, 1270 1Kon 11:6 | Alzo deed Salomo dat kwaad was in de ogen des HEEREN; en 1271 1Kon 11:9 | hem tweemaal verschenen was. 1272 1Kon 11:14| Hadad, den Edomiet; hij was van des konings zaad in 1273 1Kon 11:15| 15 Want het was geschied, als David in Edom 1274 1Kon 11:15| geschied, als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, 1275 1Kon 11:15| dat hij al wat mannelijk was in Edom sloeg; ~ 1276 1Kon 11:16| totdat hij al wat mannelijk was in Edom uitgeroeid had. ~ 1277 1Kon 11:17| 17 Doch Hadad was ontvloden, hij en enige 1278 1Kon 11:17| Egypte te komen; Hadad nu was een klein jongsken. ~ 1279 1Kon 11:20| Genubath in het huis van Farao was, onder de zonen van Farao. ~ 1280 1Kon 11:21| de krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Farao: 1281 1Kon 11:23| van Eljada, die gevloden was van zijn heer Hadad-ezer, 1282 1Kon 11:25| 25 En hij was Israels tegenpartijder al 1283 1Kon 11:26| knecht (wiens moeders naam was Zerua, een weduwvrouw), 1284 1Kon 11:28| 28 En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo 1285 1Kon 11:28| zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over 1286 1Kon 11:30| nieuwe kleed, dat aan hem was, en scheurde het, in twaalf 1287 1Kon 11:40| den koning van Egypte, en was in Egypte, totdat Salomo 1288 1Kon 11:42| het ganse Israel regeerde, was veertig jaar. ~ 1289 1Kon 12:1 | Sichem, want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om hem 1290 1Kon 12:2 | daar hij nog in Egypte was (want hij was van het aangezicht 1291 1Kon 12:2 | in Egypte was (want hij was van het aangezicht van den 1292 1Kon 12:15| niet; want deze omwending was van den HEERE, opdat Hij 1293 1Kon 12:18| Adoram, die over de schatting was; en het ganse Israel stenigde 1294 1Kon 12:20| dat Jerobeam wedergekomen was, dat zij henen zonden, en 1295 1Kon 12:21| Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het ganse 1296 1Kon 12:32| gelijk het feest, dat in Juda was, en offerde op het altaar; 1297 1Kon 13:10| welken hij te Beth-El gekomen was. ~ 1298 1Kon 13:12| gezien, welken de man Gods was getogen, die uit Juda gekomen 1299 1Kon 13:12| getogen, die uit Juda gekomen was. ~ 1300 1Kon 13:21| Gods, die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo zegt de HEERE: 1301 1Kon 14:1 | 1 Te dierzelfder tijd was Abia, de zoon van Jerobeam, 1302 1Kon 14:21| Juda; een en veertig jaren was Rehabeam oud, als hij koning 1303 1Kon 14:21| en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische. ~ 1304 1Kon 14:22| 22 En Juda deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en 1305 1Kon 14:30| 30 En er was krijg tussen Rehabeam en 1306 1Kon 14:31| en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische; 1307 1Kon 15:2 | en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van 1308 1Kon 15:3 | gedaan had; en zijn hart was niet volkomen met den HEERE, 1309 1Kon 15:5 | David gedaan had wat recht was in de ogen des HEEREN, en 1310 1Kon 15:5 | HEEREN, en niet geweken was van alles, wat Hij hem geboden 1311 1Kon 15:6 | 6 En er was krijg geweest tussen Rehabeam 1312 1Kon 15:7 | der koningen van Juda? Er was ook krijg tussen Abiam en 1313 1Kon 15:10| en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van 1314 1Kon 15:11| 11 En Asa deed wat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk 1315 1Kon 15:14| niet weggenomen; nochtans was het hart van Asa volkomen 1316 1Kon 15:16| 16 En er was krijg tussen Asa en tussen 1317 1Kon 15:18| en goud, dat overgebleven was in de schatten van het huis 1318 1Kon 15:22| Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen 1319 1Kon 15:26| 26 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en 1320 1Kon 15:32| 32 En er was oorlog tussen Asa en tussen 1321 1Kon 15:34| 34 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en 1322 1Kon 16:7 | zijner handen, omdat hij was gelijk het huis van Jerobeam, 1323 1Kon 16:9 | tegen hem, als hij te Thirza was, zich dronken drinkende 1324 1Kon 16:11| niet over die mannelijk was, noch zijn bloedverwanten, 1325 1Kon 16:18| zag, dat de stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis 1326 1Kon 16:19| gezondigd had, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN, wandelende 1327 1Kon 16:22| het volk, dat Omri volgde, was sterker dan het volk, dat 1328 1Kon 16:25| 25 En Omri deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN; ja, 1329 1Kon 16:30| van Omri, deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, meer 1330 1Kon 16:31| 31 En het geschiedde (was het een lichte zaak, dat 1331 1Kon 17:7 | uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. ~ 1332 1Kon 17:10| der stad kwam, ziet, zo was daar een weduwvrouw, hout 1333 1Kon 17:17| adem in hem overgebleven was. ~ 1334 1Kon 18:2 | te vertonen. En de honger was sterk in Samaria. ~ 1335 1Kon 18:3 | hofmeester, geroepen; en Obadja was den HEERE zeer vrezende. ~ 1336 1Kon 18:7 | Als nu Obadja op den weg was, ziet, zo was hem Elia tegemoet; 1337 1Kon 18:7 | op den weg was, ziet, zo was hem Elia tegemoet; en hem 1338 1Kon 18:26| Baal, antwoord ons! Maar er was geen stem en geen antwoorder. 1339 1Kon 18:29| nu, als de middag voorbij was, dat zij profeteerden totdat 1340 1Kon 18:29| spijsoffer zou offeren; maar er was geen stem, en geen antwoorder, 1341 1Kon 18:30| des HEEREN, dat verbroken was. ~ 1342 1Kon 18:31| woord des HEEREN geschied was, zeggende: Israel zal uw 1343 1Kon 18:38| op, hetwelk in de groeve was. ~ 1344 1Kon 18:46| 46 En de hand des HEEREN was over Elia, en hij gordde 1345 1Kon 19:6 | ziet, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, 1346 1Kon 19:11| HEERE henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na 1347 1Kon 19:11| een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; ~ 1348 1Kon 19:12| aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en 1349 1Kon 19:19| voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en Elia 1350 1Kon 20:12| dit woord hoorde, daar hij was drinkende, hij en de koningen 1351 1Kon 20:36| hij van bij hem weggegaan was, zo vond hem een leeuw, 1352 1Kon 20:39| riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in het midden 1353 1Kon 20:39| strijds; en zie, een man was afgeweken, en bracht tot 1354 1Kon 20:40| knecht hier en daar doende was, dat hij er niet was. Toen 1355 1Kon 20:40| doende was, dat hij er niet was. Toen zeide de koning van 1356 1Kon 20:41| dat hij een der profeten was. ~ 1357 1Kon 21:1 | wijngaard had, die te Jizreel was, bij het paleis van Achab, 1358 1Kon 21:11| had; gelijk als geschreven was in de brieven, die zij tot 1359 1Kon 21:15| Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tot Achab zeide: 1360 1Kon 21:16| hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar 1361 1Kon 21:25| 25 Doch er was niemand geweest gelijk Achab, 1362 1Kon 22:1 | stil, dat er geen krijg was tussen Syrie en tussen Israel. ~ 1363 1Kon 22:2 | koning van Israel afgekomen was, ~ 1364 1Kon 22:13| bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak 1365 1Kon 22:15| hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot 1366 1Kon 22:33| de koning van Israel niet was, dat zij zich van achter 1367 1Kon 22:42| 42 Josafat was vijf en dertig jaren oud, 1368 1Kon 22:42| en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter van Silchi. ~ 1369 1Kon 22:43| daarvan, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. ~ 1370 1Kon 22:48| 48 Toen was er geen koning in Edom, 1371 1Kon 22:53| 53 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want 1372 2Kon 1:2 | opperzaal, die te Samaria was, en werd krank. En hij zond 1373 2Kon 1:7 | sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte des mans, die 1374 2Kon 1:8 | zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed, 1375 2Kon 2:11| gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met 1376 2Kon 2:13| die van hem afgevallen was, en keerde weder, en stond 1377 2Kon 2:14| die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en 1378 2Kon 2:18| hij te Jericho gebleven was; en hij zeide tot hen: Heb 1379 2Kon 3:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, doch 1380 2Kon 3:4 | de koning der Moabieten, was een veehandelaar, en bracht 1381 2Kon 3:5 | geschiedde, als Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten 1382 2Kon 3:26| dat hem de strijd te sterk was, nam hij tot zich zevenhonderd 1383 2Kon 4:1 | dat uw knecht den HEERE was vrezende; nu is de schuldheer 1384 2Kon 4:8 | dat aldaar een grote vrouw was, dewelke hem aanhield om 1385 2Kon 4:31| 31 Gehazi nu was voor hun aangezicht doorgegaan; 1386 2Kon 4:31| van den jongen; doch er was geen stem, noch opmerking. 1387 2Kon 4:32| het huis kwam, ziet, zo was de jongen dood, zijnde gelegd 1388 2Kon 4:38| weder te Gilgal kwam, zo was er honger in dat land, en 1389 2Kon 4:41| volk op, dat zij eten. Toen was er niets kwaads in den pot. ~ 1390 2Kon 5:1 | van den koning van Syrie, was een groot man voor het aangezicht 1391 2Kon 5:1 | Syriers verlossing gegeven; zo was deze man een strijdbaar 1392 2Kon 5:2 | der huisvrouw van Naaman was. ~ 1393 2Kon 5:10| bode, zeggende: Ga heen en was u zevenmaal in de Jordaan, 1394 2Kon 5:13| hij tot u gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? ~ 1395 2Kon 5:26| op zijn wagen u tegemoet? Was het tijd, om dat zilver 1396 2Kon 6:5 | Ach, mijn heer, want het was geleend. ~ 1397 2Kon 6:17| hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagenen 1398 2Kon 6:25| voor tachtig zilverlingen was verkocht, en een vierendeel 1399 2Kon 6:30| van binnen over zijn vlees was. ~ 1400 2Kon 6:32| de bode tot hem gekomen was, had hij gezegd tot de oudsten: 1401 2Kon 7:5 | Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand. ~ 1402 2Kon 7:7 | het leger gelijk als het was; en waren gevloden om huns 1403 2Kon 7:10| Syriers, en ziet, niemand was daar, noch eens mensen stem; 1404 2Kon 7:15| toe; en ziet, de ganse weg was vol van klederen en gereedschap, 1405 2Kon 7:17| koning tot hem afgekomen was. ~ 1406 2Kon 7:18| 18 Want het was geschied, gelijk de man 1407 2Kon 8:2 | van den man Gods; want zij was gegaan met haar huisgezin, 1408 2Kon 8:6 | wederhebben alles, wat het hare was, daartoe alle inkomsten 1409 2Kon 8:7 | koning van Syrie, krank was; en men boodschapte hem, 1410 2Kon 8:16| Israel, toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, 1411 2Kon 8:17| 17 Hij was twee en dertig jaren oud, 1412 2Kon 8:18| want de dochter van Achab was hem ter vrouw geworden; 1413 2Kon 8:18| geworden; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 1414 2Kon 8:26| 26 Twee en twintig jaren was Ahazia oud, als hij koning 1415 2Kon 8:26| en de naam zijner moeder was Athalia, de dochter van 1416 2Kon 8:27| Achab, en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk 1417 2Kon 8:27| huis van Achab; want hij was een schoonzoon van het huis 1418 2Kon 8:29| Jizreel te bezien, want hij was krank. ~  ~ 1419 2Kon 9:15| 15 Maar de koning Joram was wedergekeerd, opdat hij 1420 2Kon 9:16| Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, om Joram te bezien. ~ 1421 2Kon 9:19| als deze tot hen gekomen was, zeide hij: Zo zegt de koning: 1422 2Kon 9:29| Joram, den zoon van Achab, was Ahazia koning geworden over 1423 2Kon 9:34| 34 Als hij nu ingekomen was, en gegeten en gedronken 1424 2Kon 10:5 | 5 Die dan over het huis was, en die over de stad was, 1425 2Kon 10:5 | was, en die over de stad was, en de oudsten, en de voedsterheren 1426 2Kon 10:22| die over het klederhuis was: Breng voor alle dienaren 1427 2Kon 10:30| alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen tot het 1428 2Kon 11:1 | zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, 1429 2Kon 11:3 | 3 En hij was met haar verstoken in het 1430 2Kon 11:14| en al het volk des lands was blijde, en blies met trompetten. 1431 2Kon 11:20| En al het volk des lands was blijde, en de stad werd 1432 2Kon 11:21| 21 Joas was zeven jaren oud, toen hij 1433 2Kon 12:1 | en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. ~ 1434 2Kon 12:2 | 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al 1435 2Kon 12:10| dat veel gelds in de kist was, dat des konings schrijver 1436 2Kon 12:16| HEEREN niet gebracht; het was voor de priesteren. ~ 1437 2Kon 13:1 | en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. ~ 1438 2Kon 13:2 | 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al 1439 2Kon 13:10| dat veel gelds in de kist was, dat des konings schrijver 1440 2Kon 13:16| HEEREN niet gebracht; het was voor de priesteren. ~ 1441 2Kon 14:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; want 1442 2Kon 14:11| 11 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij 1443 2Kon 14:14| 14 Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid, 1444 2Kon 14:14| Joas, de koning van Israel, was tot hem afgekomen, en had 1445 2Kon 14:23| 23 Doch de HEERE was hun genadig, en ontfermde 1446 2Kon 15:2 | 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning 1447 2Kon 15:2 | en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. ~ 1448 2Kon 15:3 | 3 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, nochtans 1449 2Kon 15:5 | koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn knechten sloeg, 1450 2Kon 15:21| die nu zestien jaren oud was), en maakten hem koning 1451 2Kon 15:22| met zijn vaderen ontslapen was. ~ 1452 2Kon 15:24| 24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij 1453 2Kon 15:25| profeet, die van Gath-hefer was. ~ 1454 2Kon 15:26| ellende van Israel zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen 1455 2Kon 16:2 | 2 Hij was zestien jaren oud, toen 1456 2Kon 16:2 | en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~ 1457 2Kon 16:3 | 3 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar 1458 2Kon 16:5 | Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende 1459 2Kon 16:9 | 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk 1460 2Kon 16:12| 12 Dit was het woord des HEEREN, dat 1461 2Kon 16:18| 18 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij 1462 2Kon 16:24| 24 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij 1463 2Kon 16:28| 28 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; hij 1464 2Kon 16:33| 33 Vijf en twintig jaren was hij oud, als hij koning 1465 2Kon 16:33| en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok. ~ 1466 2Kon 16:34| 34 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN; naar 1467 2Kon 17:2 | 2 Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning 1468 2Kon 17:2 | hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN zijns 1469 2Kon 17:10| altaar, dat te Damaskus was, zo zond de koning Achaz 1470 2Kon 17:12| koning van Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; 1471 2Kon 17:14| het aangezicht des HEEREN was, dat bracht hij van het 1472 2Kon 18:2 | 2 Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning 1473 2Kon 18:2 | hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN zijns 1474 2Kon 18:10| altaar, dat te Damaskus was, zo zond de koning Achaz 1475 2Kon 18:12| koning van Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; 1476 2Kon 18:14| het aangezicht des HEEREN was, dat bracht hij van het 1477 2Kon 19:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; evenwel 1478 2Kon 19:7 | 7 Want het was geschied, dat de kinderen 1479 2Kon 19:14| nek hunner vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun 1480 2Kon 19:17| zich, om te doen dat kwaad was in de ogen des HEEREN, om 1481 2Kon 20:2 | 2 Vijf en twintig jaren was hij oud, toen hij koning 1482 2Kon 20:2 | en de naam zijner moeder was Abi, een dochter van Zacharia. ~ 1483 2Kon 20:3 | 3 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar 1484 2Kon 20:5 | na hem zijns gelijke niet was onder alle koningen van 1485 2Kon 20:7 | 7 Zo was de HEERE met hem; overal, 1486 2Kon 20:9 | den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, 1487 2Kon 20:10| zesde jaar van Hizkia; het was het negende jaar van Hosea, 1488 2Kon 20:36| want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult hem 1489 2Kon 21:8 | hij van Lachis vertrokken was. ~ 1490 2Kon 22:4 | middelvoorhof nog niet gegaan was, dat het woord des HEEREN 1491 2Kon 22:11| dewelke zij nederwaarts gegaan was, in de graden van Achaz' 1492 2Kon 22:12| dat Hizkia krank geweest was. ~ 1493 2Kon 22:13| werd in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, 1494 2Kon 23:1 | 1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij 1495 2Kon 23:1 | en de naam zijner moeder was Hefzi-bah. ~ 1496 2Kon 23:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1497 2Kon 23:15| gedaan hebben dat kwaad was in Mijn ogen, en Mij tot 1498 2Kon 23:16| zondigen deed, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 1499 2Kon 23:19| 19 Amon was twee en twintig jaren oud, 1500 2Kon 23:19| en de naam zijner moeder was Mesullemet, een dochter


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License