Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
warmende 2
warmt 2
warmte 2
was 3472
wasdom 4
waspot 2
wasse 3
Frequency    [«  »]
3724 maar
3533 heeft
3518 zo
3472 was
3390 zeide
3291 uit
3143 zult

Bijbel

IntraText - Concordances

was

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472

     Book Chapter: Verse
1501 2Kon 23:20| 20 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; gelijk 1502 2Kon 24:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij 1503 2Kon 24:1 | en de naam zijner moeder was Jedida, een dochter van 1504 2Kon 24:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN; en 1505 2Kon 24:7 | dat in hun hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk. ~ 1506 2Kon 24:9 | dat in het huis gevonden was, samengebracht, en hebben 1507 2Kon 25:2 | huis des HEEREN gevonden was. ~ 1508 2Kon 25:4 | heir des hemels gemaakt was, uitbrengen zouden; en hij 1509 2Kon 25:8 | Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand 1510 2Kon 25:8 | welke aan iemands linkerhand was, in de stadspoort gaande. ~ 1511 2Kon 25:11| hoveling, die in Parvarim was; en de wagenen der zon verbrandde 1512 2Kon 25:15| het altaar, dat te Beth-El was, en de hoogte, die Jerobeam, 1513 2Kon 25:18| die uit Samaria gekomen was. ~ 1514 2Kon 25:22| 22 Want gelijk dit pascha was er geen gehouden, van de 1515 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke, 1516 2Kon 25:31| 31 Drie en twintig jaren was Joahaz oud, toen hij koning 1517 2Kon 25:31| en de naam zijner moeder was Hamutal, de dochter van 1518 2Kon 25:32| 32 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1519 2Kon 25:36| 36 Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning 1520 2Kon 25:36| en de naam zijner moeder was Zebudda, een dochter van 1521 2Kon 25:37| 37 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1522 2Kon 26:7 | van den koning van Egypte was. ~ 1523 2Kon 26:8 | 8 Jojachin was achttien jaren oud, toen 1524 2Kon 26:8 | en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van 1525 2Kon 26:9 | 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1526 2Kon 26:18| 18 Zedekia was een en twintig jaren oud, 1527 2Kon 26:18| en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van 1528 2Kon 26:19| 19 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1529 2Kon 27:8 | zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van 1530 2Kon 27:10| den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem 1531 2Kon 27:13| die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper 1532 2Kon 27:15| goud en wat geheel zilver was. ~ 1533 2Kon 27:16| koper van al deze vaten was zonder gewicht. ~ 1534 2Kon 27:17| De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel 1535 2Kon 27:17| en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des 1536 2Kon 27:17| de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net, 1537 2Kon 27:19| de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen, 1538 2Kon 27:22| land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning 1539 1Kro 1:19| geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen 1540 1Kro 1:19| en de naam zijns broeders was Joktan. ~ 1541 1Kro 1:29| eerstgeborene van Ismael was Nebajoth, en Kedar, en Adbeel, 1542 1Kro 1:39| en de zuster van Lotan was Timna. ~ 1543 1Kro 1:43| en de naam zijner stad was Dinhaba. ~ 1544 1Kro 1:46| en den naam zijner stad was Avith. ~ 1545 1Kro 1:50| en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner 1546 1Kro 1:50| de naam zijner huisvrouw was Mehetabeel, de dochter van 1547 1Kro 2:3 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen des HEEREN; 1548 1Kro 2:17| Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet. ~ 1549 1Kro 2:19| 19 Als nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, 1550 1Kro 2:21| toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~ 1551 1Kro 2:25| waren deze: de eerstgeborene was Ram, daartoe Buna, en Oren, 1552 1Kro 2:26| andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder 1553 1Kro 2:26| welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~ 1554 1Kro 2:29| der huisvrouw van Abisur was Abihail: die baarde hem 1555 1Kro 2:34| Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha. ~ 1556 1Kro 2:45| Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur. ~ 1557 1Kro 2:49| en de dochter van Kaleb was Achsa. ~ 1558 1Kro 3:10| 10 Salomo's zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was 1559 1Kro 3:10| was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa; 1560 1Kro 3:10| zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~ 1561 1Kro 3:10| zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~ 1562 1Kro 3:11| 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; 1563 1Kro 3:11| zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~ 1564 1Kro 3:11| zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~ 1565 1Kro 3:12| 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; 1566 1Kro 3:12| zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~ 1567 1Kro 3:12| zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~ 1568 1Kro 3:13| 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; 1569 1Kro 3:13| zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~ 1570 1Kro 3:13| zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~ 1571 1Kro 3:14| 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~ 1572 1Kro 3:14| zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~ 1573 1Kro 3:17| Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~ 1574 1Kro 3:19| en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster; ~ 1575 1Kro 4:3 | en de naam hunner zuster was Hazelelponi. ~ 1576 1Kro 4:4 | 4 En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer 1577 1Kro 4:9 | 9 Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders; 1578 1Kro 4:25| 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn 1579 1Kro 4:25| Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn 1580 1Kro 4:25| Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~ 1581 1Kro 4:41| aan hun plaats, want daar was weide voor hun schapen. ~ 1582 1Kro 5:1 | eerstgeborene van Israel; (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl 1583 1Kro 5:2 | en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte 1584 1Kro 5:2 | tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte 1585 1Kro 5:2 | hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.) ~ 1586 1Kro 5:6 | gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten. ~ 1587 1Kro 5:9 | rivier Frath af; want hun vee was veel geworden in het land 1588 1Kro 5:12| 12 Joel was het hoofd; en Safam de tweede; 1589 1Kro 5:15| Abdiel, den zoon van Guni, was het hoofd van het huis hunner 1590 1Kro 5:22| dewijl de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, 1591 1Kro 6:20| 20 Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath; 1592 1Kro 6:26| 26 Elkana; dezes zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; 1593 1Kro 6:26| zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; en zijn zoon was 1594 1Kro 6:26| was Zofai; en zijn zoon was Nahath; ~ 1595 1Kro 6:28| dezen: zijn eerstgeborene was Vasni, daarna Abia. ~ 1596 1Kro 6:31| de ark tot rust gekomen was. ~ 1597 1Kro 6:39| zijn rechter zijde; Asaf was de zoon van Berechja, den 1598 1Kro 6:50| kinderen van Aaron: Eleazar, was zijn zoon; Pinehas zijn 1599 1Kro 6:54| Kahathieten, want dat lot was voor hen. ~ 1600 1Kro 7:2 | hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee 1601 1Kro 7:15| en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam des tweeden 1602 1Kro 7:15| en de naam des tweeden was Zelafead. Zelafead nu had 1603 1Kro 7:16| de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren 1604 1Kro 7:20| waren Suthelah; en zijn zoon was Bered; en zijn zoon Tahath; 1605 1Kro 7:21| 21 En zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Suthelah, 1606 1Kro 7:23| Beria, omdat zij in ellende was in zijn huis. ~ 1607 1Kro 7:24| 24 Zijn dochter nu was Seera, die bouwde het lage 1608 1Kro 7:25| 25 En Refah was zijn zoon, en Resef; en 1609 1Kro 7:25| en Resef; en zijn zoon was Telah; en zijn zoon Tahan; ~ 1610 1Kro 7:26| 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon Ammihud; 1611 1Kro 7:27| 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~ 1612 1Kro 7:28| bezitting en hun woning was Beth-El, en haar onderhorige 1613 1Kro 7:29| der kinderen van Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige 1614 1Kro 7:40| in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen. ~  ~  ~  1615 1Kro 8:29| de naam zijner huisvrouw was Maacha. ~ 1616 1Kro 8:30| En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis, 1617 1Kro 8:34| 34 En Jonathans zoon was Merib-baal, en Merib-baal 1618 1Kro 8:37| Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; 1619 1Kro 8:37| zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~ 1620 1Kro 8:37| zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~ 1621 1Kro 9:5 | 5 En van de Silonieten was Asaja, de eerstgeborene, 1622 1Kro 9:6 | van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen 1623 1Kro 9:17| en hun broeders; Sallum was het hoofd. ~ 1624 1Kro 9:20| voren voorganger bij hen was, met welken de HEERE was. ~ 1625 1Kro 9:20| was, met welken de HEERE was. ~ 1626 1Kro 9:21| de zoon van Meselemja, was poortier aan de deur van 1627 1Kro 9:27| het huis Gods; want op hen was de wacht, en zij waren over 1628 1Kro 9:31| uit de Levieten, dewelke was de eerstgeborene van Sallum, 1629 1Kro 9:31| van Sallum, den Korahiet, was in het ambt over het werk, 1630 1Kro 9:33| dienstvrij; want dag en nacht was het op hen, in dat werk 1631 1Kro 9:35| de naam zijner zuster nu was Maacha. ~ 1632 1Kro 9:36| 36 En Abdon was zijn eerstgeboren zoon, 1633 1Kro 9:43| Moza gewon Bina; wiens zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa; 1634 1Kro 9:43| zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa; wiens zoon was Azel. ~ 1635 1Kro 9:43| zoon was Elasa; wiens zoon was Azel. ~ 1636 1Kro 10:5 | wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in het 1637 1Kro 11:2 | voren, toen Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid 1638 1Kro 11:9 | de HEERE der heirscharen was met hem. ~ 1639 1Kro 11:11| Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het hoofd der dertigen, 1640 1Kro 11:12| 12 En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, 1641 1Kro 11:12| van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die drie helden. ~ 1642 1Kro 11:13| 13 Hij was met David te Pas-Dammim, 1643 1Kro 11:13| stuk des akkers vol gerst was, en het volk voor het aangezicht 1644 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en de 1645 1Kro 11:16| bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~ 1646 1Kro 11:20| nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd van drie; 1647 1Kro 11:21| 21 Uit die drie was hij geeerd boven de twee; 1648 1Kro 11:22| dapperen mans van Kabzeel, was groot van daden; hij versloeg 1649 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste van die dertig; 1650 1Kro 11:34| van Hasem, den Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage, 1651 1Kro 11:42| zoon van Siza, de Rubeniet, was het hoofd der Rubenieten; 1652 1Kro 12:1 | Ziklag, toen hij nog besloten was voor het aangezicht van 1653 1Kro 12:3 | 3 Het hoofd was Ahiezer, en Joas, zonen 1654 1Kro 12:4 | En Jismaja, de Gibeoniet, was een held onder de dertig, 1655 1Kro 12:9 | 9 Ezer was het hoofd; Obadja de tweede; 1656 1Kro 12:14| heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste 1657 1Kro 12:15| maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij 1658 1Kro 12:27| 27 En Jehojada was overste der Aaronieten; 1659 1Kro 12:28| 28 En Zadok was een jongeling, een kloek 1660 1Kro 12:38| over gans Israel. En ook was al het overige van Israel 1661 1Kro 12:40| vee in menigte; want er was blijdschap in Israel. ~  ~  1662 1Kro 13:4 | doen zou; want die zaak was recht in de ogen des gansen 1663 1Kro 14:8 | David tot koning gezalfd was over het ganse Israel, zo 1664 1Kro 15:5 | Van de kinderen van Kehath was Uriel overste, en van zijn 1665 1Kro 15:6 | Van de kinderen van Merari was Asaja overste, en van zijn 1666 1Kro 15:7 | Van de kinderen van Gersom was Joel overste, en van zijn 1667 1Kro 15:8 | de kinderen van Elizafan was overste Semaja, en van zijn 1668 1Kro 15:9 | Uit de kinderen van Hebron was Eliel overste, en zijn broederen 1669 1Kro 15:10| Uit de kinderen van Uzziel was Amminadab overste, en zijn 1670 1Kro 15:22| de overste der Levieten, was over het opheffen; hij onderwees 1671 1Kro 15:22| in het opheffen; want hij was verstandig. ~ 1672 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met een mantel van 1673 1Kro 15:29| aan de stad Davids gekomen was, dat Michal, de dochter 1674 1Kro 16:5 | 5 Asaf was het hoofd, en Zecharja de 1675 1Kro 16:37| naardat op elken dag besteld was. ~ 1676 1Kro 18:15| nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat, 1677 1Kro 18:15| Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 1678 1Kro 18:17| Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi; 1679 1Kro 19:15| nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat, 1680 1Kro 19:15| Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 1681 1Kro 19:17| Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi; 1682 1Kro 20:10| en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij enigen uit 1683 1Kro 20:14| en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het aangezicht 1684 1Kro 21:2 | een talent gouds, en daar was edelgesteente aan; en zij 1685 1Kro 21:3 | het volk uit, dat daarin was, en hij zaagde ze met de 1686 1Kro 21:4 | van de kinderen van Rafa was; en zij werdenten ondergebracht. ~ 1687 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen de 1688 1Kro 21:5 | Gethiet, wiens spieshout was als eenweversboom. ~ 1689 1Kro 21:6 | 6Daarna was er nog een krijg te Gath; 1690 1Kro 21:6 | een krijg te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn 1691 1Kro 21:6 | vier en twintig, en hij was ook van Rafa geboren; ~ 1692 1Kro 22:5 | gestelde volk; en gans Israel was elfhonderd duizend man, 1693 1Kro 22:6 | want des konings woord was Joab een gruwel. ~ 1694 1Kro 22:7 | 7 En deze zaak was kwaad in de ogen Gods; daarom 1695 1Kro 22:29| altaar des brandoffers, was te dier tijd op de hoogte 1696 1Kro 22:30| God te zoeken; want hij was verschrikt voor het zwaard 1697 1Kro 23:7 | zoon, wat mij aangaat, het was in mijn hart den Naam des 1698 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat van dagen, maakte 1699 1Kro 24:3 | daarboven; en hun getal was, naar hun hoofden, aan mannen, 1700 1Kro 24:11| 11 En Jahath was het hoofd, en Zizza de tweede; 1701 1Kro 24:16| Van de kinderen van Gersom was Sebuel het hoofd. ~ 1702 1Kro 24:18| Van de kinderen van Jizhar was Selomith het hoofd. ~ 1703 1Kro 24:19| kinderen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, 1704 1Kro 24:20| kinderen van Uzziel: Micha was het hoofd, en Jissia de 1705 1Kro 24:28| 28 Omdat hun standplaats was aan de hand der zonen van 1706 1Kro 25:19| van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des 1707 1Kro 25:20| overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram 1708 1Kro 25:20| van de kinderen van Subael was Jechdeja. ~ 1709 1Kro 25:21| de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd. ~ 1710 1Kro 25:22| 22 Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen 1711 1Kro 25:22| de kinderen van Selomoth was Jahath. ~ 1712 1Kro 25:23| van de kinderen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja 1713 1Kro 25:24| Van de kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van 1714 1Kro 25:24| van de kinderen van Micha was Samir; ~ 1715 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen 1716 1Kro 25:25| van de kinderen van Jissia was Zecharja. ~ 1717 1Kro 25:28| 28 Van Maheli was Eleazar; en die had geen 1718 1Kro 26:7 | HEEREN, allen meesters, was tweehonderd acht en tachtig. ~ 1719 1Kro 27:1 | poortiers: van de Korahieten was Meselemja, de zoon van Kore, 1720 1Kro 27:2 | nu had kinderen; Zecharja was de eerstgeborene, Jediael 1721 1Kro 27:4 | had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad 1722 1Kro 27:10| Merari, had zonen; Simri was het hoofd; (alhoewel hij 1723 1Kro 27:10| hij de eerstgeborene niet was, nochtans stelde hem zijn 1724 1Kro 27:11| 11 Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, 1725 1Kro 27:14| een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en 1726 1Kro 27:20| 20 Ook was, van de Levieten, Ahia over 1727 1Kro 27:24| Gersom, den zoon van Mozes, was overste over de schatten. ~ 1728 1Kro 27:25| Eliezer waren dezen: Rehabja was zijn zoon, en Jesaja zijn 1729 1Kro 27:28| wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selomith 1730 1Kro 27:30| 30 Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, 1731 1Kro 27:31| 31 Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de 1732 1Kro 28:1 | des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. ~ 1733 1Kro 28:2 | verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; 1734 1Kro 28:3 | 3 Hij was uit de kinderen van Perez, 1735 1Kro 28:4 | verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over 1736 1Kro 28:4 | en over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; 1737 1Kro 28:5 | heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, 1738 1Kro 28:5 | Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling 1739 1Kro 28:6 | 6 Deze Benaja was een held van de dertig, 1740 1Kro 28:6 | en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. ~ 1741 1Kro 28:7 | vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, 1742 1Kro 28:8 | vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de 1743 1Kro 28:9 | zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, 1744 1Kro 28:10| zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit 1745 1Kro 28:11| achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet, 1746 1Kro 28:12| negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet; 1747 1Kro 28:13| tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet, 1748 1Kro 28:14| elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet, 1749 1Kro 28:15| twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet, 1750 1Kro 28:16| dezen: over de Rubenieten was Eliezer, de zoon van Zichri, 1751 1Kro 28:16| voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha; ~ 1752 1Kro 28:17| 17 Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuel; 1753 1Kro 28:17| Kemuel; over de Aaronieten was Zadok; ~ 1754 1Kro 28:18| 18 Over Juda was Elihu, uit de broederen 1755 1Kro 28:18| van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; ~ 1756 1Kro 28:19| 19 Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja; 1757 1Kro 28:19| van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriel; ~ 1758 1Kro 28:20| Over de kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja; 1759 1Kro 28:20| halven stam van Manasse was Joel, de zoon van Pedaja; ~ 1760 1Kro 28:21| half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; 1761 1Kro 28:21| Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; ~ 1762 1Kro 28:22| 22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham. 1763 1Kro 28:24| toorn over Israel gekomen was; daarom is het getal niet 1764 1Kro 28:25| de schatten des konings was Azmaveth, de zoon van Adiel; 1765 1Kro 28:25| dorpen, en in de torens, was Jonathan, de zoon van Uzzia. ~ 1766 1Kro 28:26| deden, in de landbouwing, was Esri, de zoon van Chelub. ~ 1767 1Kro 28:27| 27 En over de wijngaarden was Simei, de Ramathiet; maar 1768 1Kro 28:27| tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. ~ 1769 1Kro 28:28| die in de laagte waren, was Baal-Hanan, de Gederiet; 1770 1Kro 28:28| de Gederiet; maar Joas was over de schatten der olie. ~ 1771 1Kro 28:29| runderen, die in Saron weidden, was Sitrai, de Saroniet; maar 1772 1Kro 28:29| runderen in de laagten, was Safat, de zoon van Adlai. ~ 1773 1Kro 28:30| 30 En over de kemelen was Obil, de Ismaeliet; en over 1774 1Kro 28:30| Ismaeliet; en over de ezelinnen was Jechdeja, de Meronothiet. ~ 1775 1Kro 28:31| 31 En over het kleine vee was Jaziz, de Hageriet. Alle 1776 1Kro 28:32| En Jonathan, Davids oom, was raad, een verstandig man; 1777 1Kro 28:32| een verstandig man; hij was ook schrijver; Jehiel nu, 1778 1Kro 28:32| nu, de zoon van Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~ 1779 1Kro 28:33| 33 En Achitofel was raad des konings; en Husai, 1780 1Kro 28:33| konings; en Husai, de Archiet, was des konings vriend. ~ 1781 1Kro 28:34| 34 En na Achitofel was Jojada, de zoon van Benaja, 1782 1Kro 28:34| en Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~  ~ 1783 1Kro 29:12| wat bij hem door den Geest was, namelijk van de voorhoven 1784 1Kro 30:9 | 9 En het volk was verblijd over hun vrijwillig 1785 1Kro 30:23| vaders Davids plaats, en hij was voorspoedig; en gans Israel 1786 2Kro 1:1 | want de HEERE, zijn God, was met hem, en maakte hem ten 1787 2Kro 1:3 | de hoogte, die te Gibeon was; want daar was de tent der 1788 2Kro 1:3 | te Gibeon was; want daar was de tent der samenkomst Gods, 1789 2Kro 1:5 | 5 Ook was het koperen altaar, dat 1790 2Kro 1:6 | aan de tent der samenkomst was; en hij offerde daarop duizend 1791 2Kro 1:16| het uitbrengen der paarden was hetgeen Salomo uit Egypte 1792 2Kro 3:1 | zijn vader David gewezen was, in de plaats, die David 1793 2Kro 3:3 | ellen, naar de eerste mate, was zestig ellen, en de breedte 1794 2Kro 3:4 | voorhuis, hetwelk vooraan was, was in de lengte, naar 1795 2Kro 3:4 | voorhuis, hetwelk vooraan was, was in de lengte, naar de breedte 1796 2Kro 3:6 | versiering; het goud nu was goud van Parvaim. ~ 1797 2Kro 3:8 | de breedte van het huis, was twintig ellen, en de breedte 1798 2Kro 3:9 | het gewicht der nagelen was tot vijftig sikkelen gouds; 1799 2Kro 3:11| der cherubim, hun lengte was twintig ellen; des enen 1800 2Kro 3:11| ellen; des enen vleugel was van vijf ellen, rakende 1801 2Kro 3:12| 12 Insgelijks was de vleugel des anderen cherubs 1802 2Kro 3:12| huis; en de andere vleugel was van vijf ellen, klevende 1803 2Kro 3:15| dat op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. ~ 1804 2Kro 3:15| op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. ~ 1805 2Kro 4:2 | gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand 1806 2Kro 4:3 | 3 Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen, 1807 2Kro 4:4 | naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al 1808 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand breed, en haar 1809 2Kro 4:6 | zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters zich 1810 2Kro 4:21| snuiters, van goud; het was het volmaaktste goud; ~ 1811 2Kro 5:3 | koning op het feest, hetwelk was in de zevende maand. ~ 1812 2Kro 5:9 | niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~ 1813 2Kro 5:10| 10 Er was niets in de ark, dan alleen 1814 2Kro 6:3 | koning op het feest, hetwelk was in de zevende maand. ~ 1815 2Kro 6:9 | niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~ 1816 2Kro 6:10| 10 Er was niets in de ark, dan alleen 1817 2Kro 7:7 | 7 Het was ook in het hart van mijn 1818 2Kro 8:7 | voor het huis des HEEREN was, dewijl hij daar de brandofferen 1819 2Kro 8:11| in Salomo's hart gekomen was, om in het huis des HEEREN 1820 2Kro 9:7 | het volk, dat overgebleven was van de Hethieten, en de 1821 2Kro 9:14| aan elke poort; want alzo was het gebod van David, den 1822 2Kro 10:1 | hem al wat in haar hart was. ~ 1823 2Kro 10:2 | haar woorden; en geen ding was er verborgen voor Salomo, 1824 2Kro 10:4 | het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~ 1825 2Kro 10:9 | kostelijk gesteente; en er was gelijk deze specerij, die 1826 2Kro 10:11| zangers; desgelijks ook was te voren in het land van 1827 2Kro 10:13| Salomo op een jaar inkwam, was zeshonderd zes en zestig 1828 2Kro 10:20| gesloten goud; het zilver was in de dagen van Salomo niet 1829 2Kro 11:1 | Sichem; want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om hem 1830 2Kro 11:2 | dat hoorde (dezelve nu was in Egypte, alwaar hij van 1831 2Kro 11:2 | den koning Salomo gevloden was), dat Jerobeam uit Egypte 1832 2Kro 11:15| niet; want deze omwending was van God, opdat de HEERE 1833 2Kro 11:18| Hadoram, die over de schatting was; en de kinderen Israels 1834 2Kro 12:1 | Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis 1835 2Kro 12:12| sterkte ze gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne. ~ 1836 2Kro 12:22| zijn broederen; want het was om hem koning te maken. ~ 1837 2Kro 13:1 | had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN 1838 2Kro 13:3 | duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem 1839 2Kro 13:13| regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud, 1840 2Kro 13:13| en de naam zijner moeder was Naama, een Ammonietische. ~ 1841 2Kro 13:14| 14 En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet 1842 2Kro 14:2 | en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter van 1843 2Kro 14:2 | Uriel, van Gibea; en er was krijg tussen Abia en tussen 1844 2Kro 14:7 | Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij 1845 2Kro 14:13| van Juda, en de achterlage was achter hen. ~ 1846 2Kro 15:1 | zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. ~ 1847 2Kro 15:2 | deed dat goed en dat recht was in de ogen des HEEREN, zijns 1848 2Kro 15:5 | zonnebeelden; en het koninkrijk was voor hem stil. ~ 1849 2Kro 15:6 | steden in Juda; want het land was stil, en er was geen oorlog 1850 2Kro 15:6 | het land was stil, en er was geen oorlog in die jaren 1851 2Kro 15:13| en het volk, dat met hem was, jaagden hen na tot Gerar 1852 2Kro 15:13| voor hen geen hervatting was; want zij waren verbroken 1853 2Kro 15:14| verschrikking des HEEREN was over hen; en zij beroofden 1854 2Kro 15:14| omdat veel roofs in dezelve was. ~ 1855 2Kro 16:5 | 5 En in die tijden was er geen vrede voor dengene, 1856 2Kro 16:8 | het voorhuis des HEEREN was. ~ 1857 2Kro 16:9 | HEERE, zijn God, met hem was. ~ 1858 2Kro 16:15| 15 En gans Juda was verblijd over dezen eed; 1859 2Kro 16:17| het hart van Asa nochtans was volkomen al zijn dagen. ~ 1860 2Kro 16:19| 19 En er was geen oorlog tot in het vijf 1861 2Kro 17:10| het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; 1862 2Kro 17:12| tot op het hoogste toe was zijn krankheid; daartoe 1863 2Kro 18:3 | 3 En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde 1864 2Kro 18:9 | en het wetboek des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom 1865 2Kro 18:15| 15 Naast hem nu was de overste Johanan; en met 1866 2Kro 18:16| 16 En naast hem was Amasia, de zoon van Zichri, 1867 2Kro 18:17| 17 En uit Benjamin was Eljada, een kloek held; 1868 2Kro 18:18| 18 En naast hem was Jozabad; en met hem waren 1869 2Kro 19:2 | voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om 1870 2Kro 19:12| bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak 1871 2Kro 19:14| hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot 1872 2Kro 19:32| de koning van Israel niet was, dat zij van achter hem 1873 2Kro 21:24| wachttoren in de woestijn gekomen was, wendden zij zich naar de 1874 2Kro 21:24| op de aarde, en niemand was ontkomen. ~ 1875 2Kro 21:25| buit drie dagen, want dies was veel. ~ 1876 2Kro 21:30| 30 Alzo was het koninkrijk van Josafat 1877 2Kro 21:31| regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren oud, 1878 2Kro 21:31| en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter van Silhi. ~ 1879 2Kro 21:32| niet af, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. ~ 1880 2Kro 22:3 | omdat hij de eerstgeborene was. ~ 1881 2Kro 22:4 | koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en zich versterkt had, 1882 2Kro 22:5 | 5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning 1883 2Kro 22:6 | vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 1884 2Kro 22:18| krankheid, daar geen genezen aan was. ~ 1885 2Kro 22:20| 20 Hij was twee en dertig jaren oud, 1886 2Kro 22:23| omdat hij de eerstgeborene was. ~ 1887 2Kro 22:24| koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en zich versterkt had, 1888 2Kro 22:25| 5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning 1889 2Kro 22:26| vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 1890 2Kro 22:38| krankheid, daar geen genezen aan was. ~ 1891 2Kro 22:40| 20 Hij was twee en dertig jaren oud, 1892 2Kro 23:1 | Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood. 1893 2Kro 23:2 | 2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning 1894 2Kro 23:2 | en de naam zijner moeder was Athalia, een dochter van 1895 2Kro 23:3 | Achab; want zijn moeder was zijn raadgeefster, om goddelooslijk 1896 2Kro 23:4 | 4 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk 1897 2Kro 23:6 | Jizreel te bezien, want hij was krank. ~ 1898 2Kro 23:7 | vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram 1899 2Kro 23:7 | kwam; want als hij gekomen was, toog hij met Joram uit 1900 2Kro 23:9 | zij kregen hem (want hij was verstoken in Samaria), en 1901 2Kro 23:10| zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op, 1902 2Kro 23:11| priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), voor 1903 2Kro 23:12| 12 En hij was bij hen verstoken in het 1904 2Kro 23:26| en al het volk des lands was blijde, en blies met de 1905 2Kro 23:34| En al het volk des lands was blijde, en de stad werd 1906 2Kro 24:1 | 1 Joas was zeven jaren oud, toen hij 1907 2Kro 24:1 | en de naam zijner moeder was Zibja, van Ber-seba. ~ 1908 2Kro 24:2 | 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al 1909 2Kro 24:4 | het in het hart van Joas was, het huis des HEEREN te 1910 2Kro 24:11| zagen, dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings 1911 2Kro 24:15| van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren 1912 2Kro 24:18| bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over 1913 2Kro 25:1 | en de naam zijner moeder was Joaddan, van Jeruzalem. ~ 1914 2Kro 25:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, doch 1915 2Kro 25:3 | koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten, 1916 2Kro 25:14| slaan der Edomieten gekomen was, en dat hij de goden der 1917 2Kro 25:20| Amazia hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen in 1918 2Kro 25:27| af, dat Amazia afgeweken was van achter den HEERE, zo 1919 2Kro 26:1 | die nu zestien jaren oud was), en maakte hem koning in 1920 2Kro 26:2 | met zijn vaderen ontslapen was. ~ 1921 2Kro 26:3 | 3 Zestien jaren was Uzzia oud, toen hij koning 1922 2Kro 26:3 | en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~ 1923 2Kro 26:4 | 4 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar 1924 2Kro 26:5 | Zacharia, die verstandig was in de gezichten Gods; in 1925 2Kro 26:10| vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den land 1926 2Kro 26:12| der strijdbare helden, was twee duizend en zeshonderd. ~ 1927 2Kro 26:13| 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd 1928 2Kro 26:15| geholpen, totdat hij sterk was. ~ 1929 2Kro 26:16| Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart 1930 2Kro 26:19| toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om te roken; 1931 2Kro 26:20| priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd, 1932 2Kro 26:21| 21 Alzo was de koning Uzzia melaats 1933 2Kro 26:21| afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN 1934 2Kro 26:21| afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings, 1935 2Kro 26:23| begrafenis, die van de koningen was; want zij zeiden: hij is 1936 2Kro 27:1 | 1Jotham was vijf en twintig jaren oud, 1937 2Kro 27:1 | en de naam zijner moeder was Jerusa, een dochter van 1938 2Kro 27:2 | 2En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar 1939 2Kro 27:8 | 8Hij was vijf en twintig jaren oud, 1940 2Kro 28:1 | 1 Achaz was twintig jaren oud, toen 1941 2Kro 28:1 | hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk 1942 2Kro 28:9 | 9 Aldaar nu was een profeet des HEEREN, 1943 2Kro 28:9 | profeet des HEEREN, wiens naam was Oded; die ging uit, het 1944 2Kro 28:22| den HEERE nog meer; dit was de koning Achaz. ~ 1945 2Kro 29:1 | en de naam zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. ~ 1946 2Kro 29:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar 1947 2Kro 29:6 | overtreden, en gedaan dat kwaad was in de ogen des HEEREN, onzes 1948 2Kro 29:25| profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN, 1949 2Kro 29:28| totdat het brandoffer voleind was. 1950 2Kro 29:32| die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd 1951 2Kro 29:34| totdat het werk geeindigd was, en totdat de andere priesters 1952 2Kro 30:4 | 4 En deze zaak was recht in de ogen des konings, 1953 2Kro 30:5 | gehouden, gelijk het geschreven was. ~ 1954 2Kro 30:12| 12 Ook was de hand Gods in Juda, hun 1955 2Kro 30:17| 17 Want een menigte was in die gemeente, die zich 1956 2Kro 30:17| iedereen, die niet rein was, om die den HEERE te heiligen. ~ 1957 2Kro 30:26| 26 Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem; 1958 2Kro 30:26| den koning van Israel, was desgelijks in Jeruzalem 1959 2Kro 31:12| getrouwigheid; en daarover was Chonanja, de Leviet, overste, 1960 2Kro 31:14| poortier tegen het oosten, was over de vrijwillige gaven 1961 2Kro 31:20| en recht, en waarachtig was, voor het aangezicht des 1962 2Kro 32:2 | kwam, en zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~ 1963 2Kro 32:5 | gehelen muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan 1964 2Kro 32:9 | Jeruzalem,, doch hij zelf was voor Lachis, en al zijn 1965 2Kro 32:9 | ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~ 1966 2Kro 32:18| Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd te maken 1967 2Kro 32:21| huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met 1968 2Kro 32:31| dat in het land geschied was, bij hem waren, verliet 1969 2Kro 32:31| weten al wat in zijn hart was. ~ 1970 2Kro 33:1 | 1 Manasse was twaalf jaren oud, als hij 1971 2Kro 33:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar 1972 2Kro 33:21| 21 Amon was twee en twintig jaren oud, 1973 2Kro 33:22| 22 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk 1974 2Kro 34:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij 1975 2Kro 34:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, en 1976 2Kro 34:3 | toen hij nog een jongeling was, begon hij den God zijns 1977 2Kro 34:9 | ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die 1978 2Kro 34:14| huis des HEEREN gebracht was, vond de priester Hilkia 1979 2Kro 34:30| huis des HEEREN gevonden was. ~ 1980 2Kro 35:7 | runderen drie duizend; dit was van des konings have. ~ 1981 2Kro 35:18| 18 Daar was ook geen pascha als dat 1982 2Kro 36:7 | runderen drie duizend; dit was van des konings have. ~ 1983 2Kro 36:18| 18 Daar was ook geen pascha als dat 1984 2Kro 37:2 | 2 Drie en twintig jaren was Joahaz oud, als hij koning 1985 2Kro 37:5 | 5 Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, als hij koning 1986 2Kro 37:5 | Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns 1987 2Kro 37:9 | 9 Acht jaren was Jojachin oud, als hij koning 1988 2Kro 37:9 | Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~ 1989 2Kro 37:11| 11 Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning 1990 2Kro 37:12| 12 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns 1991 2Kro 37:16| opging, dat er geen helen aan was. ~ 1992 2Kro 37:20| 20 En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij 1993 Ezra 2:61| en naar hun naam genoemd was. ~ 1994 Ezra 2:64| ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend 1995 Ezra 3:3 | verschrikking, die over hen was, vanwege de volken der landen; 1996 Ezra 3:6 | van den tempel des HEEREN was niet gelegd. ~ 1997 Ezra 4:7 | en de schrift des briefs was in het Syrisch geschreven, 1998 Ezra 4:19| als van mij bevel gegeven was, hebben zij gezocht en gevonden, 1999 Ezra 4:23| hun gezelschappen gelezen was, togen zij in haast naar 2000 Ezra 5:5 | 5 Doch het oog huns Gods was over de oudsten der Joden,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License