1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472
Book Chapter: Verse
1501 2Kon 23:20| 20 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN; gelijk
1502 2Kon 24:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij
1503 2Kon 24:1 | en de naam zijner moeder was Jedida, een dochter van
1504 2Kon 24:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN; en
1505 2Kon 24:7 | dat in hun hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk. ~
1506 2Kon 24:9 | dat in het huis gevonden was, samengebracht, en hebben
1507 2Kon 25:2 | huis des HEEREN gevonden was. ~
1508 2Kon 25:4 | heir des hemels gemaakt was, uitbrengen zouden; en hij
1509 2Kon 25:8 | Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand
1510 2Kon 25:8 | welke aan iemands linkerhand was, in de stadspoort gaande. ~
1511 2Kon 25:11| hoveling, die in Parvarim was; en de wagenen der zon verbrandde
1512 2Kon 25:15| het altaar, dat te Beth-El was, en de hoogte, die Jerobeam,
1513 2Kon 25:18| die uit Samaria gekomen was. ~
1514 2Kon 25:22| 22 Want gelijk dit pascha was er geen gehouden, van de
1515 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke,
1516 2Kon 25:31| 31 Drie en twintig jaren was Joahaz oud, toen hij koning
1517 2Kon 25:31| en de naam zijner moeder was Hamutal, de dochter van
1518 2Kon 25:32| 32 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar
1519 2Kon 25:36| 36 Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning
1520 2Kon 25:36| en de naam zijner moeder was Zebudda, een dochter van
1521 2Kon 25:37| 37 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar
1522 2Kon 26:7 | van den koning van Egypte was. ~
1523 2Kon 26:8 | 8 Jojachin was achttien jaren oud, toen
1524 2Kon 26:8 | en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van
1525 2Kon 26:9 | 9 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar
1526 2Kon 26:18| 18 Zedekia was een en twintig jaren oud,
1527 2Kon 26:18| en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van
1528 2Kon 26:19| 19 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar
1529 2Kon 27:8 | zevenden der maand (dit was het negentiende jaar van
1530 2Kon 27:10| den overste der trawanten was, brak de muren van Jeruzalem
1531 2Kon 27:13| die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper
1532 2Kon 27:15| goud en wat geheel zilver was. ~
1533 2Kon 27:16| koper van al deze vaten was zonder gewicht. ~
1534 2Kon 27:17| De hoogte van een pilaar was achttien ellen, en het kapiteel
1535 2Kon 27:17| en het kapiteel daarop was koper; en de hoogte des
1536 2Kon 27:17| de hoogte des kapiteels was drie ellen; en het net,
1537 2Kon 27:19| de krijgslieden gesteld was, en vijf mannen uit degenen,
1538 2Kon 27:22| land van Juda overgebleven was, dat Nebukadnezar, de koning
1539 1Kro 1:19| geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen
1540 1Kro 1:19| en de naam zijns broeders was Joktan. ~
1541 1Kro 1:29| eerstgeborene van Ismael was Nebajoth, en Kedar, en Adbeel,
1542 1Kro 1:39| en de zuster van Lotan was Timna. ~
1543 1Kro 1:43| en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
1544 1Kro 1:46| en den naam zijner stad was Avith. ~
1545 1Kro 1:50| en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner
1546 1Kro 1:50| de naam zijner huisvrouw was Mehetabeel, de dochter van
1547 1Kro 2:3 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen des HEEREN;
1548 1Kro 2:17| Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet. ~
1549 1Kro 2:19| 19 Als nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath,
1550 1Kro 2:21| toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~
1551 1Kro 2:25| waren deze: de eerstgeborene was Ram, daartoe Buna, en Oren,
1552 1Kro 2:26| andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder
1553 1Kro 2:26| welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~
1554 1Kro 2:29| der huisvrouw van Abisur was Abihail: die baarde hem
1555 1Kro 2:34| Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha. ~
1556 1Kro 2:45| Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur. ~
1557 1Kro 2:49| en de dochter van Kaleb was Achsa. ~
1558 1Kro 3:10| 10 Salomo's zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was
1559 1Kro 3:10| was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa;
1560 1Kro 3:10| zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~
1561 1Kro 3:10| zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~
1562 1Kro 3:11| 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia;
1563 1Kro 3:11| zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~
1564 1Kro 3:11| zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~
1565 1Kro 3:12| 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria;
1566 1Kro 3:12| zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~
1567 1Kro 3:12| zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~
1568 1Kro 3:13| 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia;
1569 1Kro 3:13| zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~
1570 1Kro 3:13| zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~
1571 1Kro 3:14| 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~
1572 1Kro 3:14| zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~
1573 1Kro 3:17| Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~
1574 1Kro 3:19| en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster; ~
1575 1Kro 4:3 | en de naam hunner zuster was Hazelelponi. ~
1576 1Kro 4:4 | 4 En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer
1577 1Kro 4:9 | 9 Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders;
1578 1Kro 4:25| 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn
1579 1Kro 4:25| Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn
1580 1Kro 4:25| Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~
1581 1Kro 4:41| aan hun plaats, want daar was weide voor hun schapen. ~
1582 1Kro 5:1 | eerstgeborene van Israel; (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl
1583 1Kro 5:2 | en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte
1584 1Kro 5:2 | tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte
1585 1Kro 5:2 | hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.) ~
1586 1Kro 5:6 | gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten. ~
1587 1Kro 5:9 | rivier Frath af; want hun vee was veel geworden in het land
1588 1Kro 5:12| 12 Joel was het hoofd; en Safam de tweede;
1589 1Kro 5:15| Abdiel, den zoon van Guni, was het hoofd van het huis hunner
1590 1Kro 5:22| dewijl de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats,
1591 1Kro 6:20| 20 Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath;
1592 1Kro 6:26| 26 Elkana; dezes zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai;
1593 1Kro 6:26| zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; en zijn zoon was
1594 1Kro 6:26| was Zofai; en zijn zoon was Nahath; ~
1595 1Kro 6:28| dezen: zijn eerstgeborene was Vasni, daarna Abia. ~
1596 1Kro 6:31| de ark tot rust gekomen was. ~
1597 1Kro 6:39| zijn rechter zijde; Asaf was de zoon van Berechja, den
1598 1Kro 6:50| kinderen van Aaron: Eleazar, was zijn zoon; Pinehas zijn
1599 1Kro 6:54| Kahathieten, want dat lot was voor hen. ~
1600 1Kro 7:2 | hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee
1601 1Kro 7:15| en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam des tweeden
1602 1Kro 7:15| en de naam des tweeden was Zelafead. Zelafead nu had
1603 1Kro 7:16| de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren
1604 1Kro 7:20| waren Suthelah; en zijn zoon was Bered; en zijn zoon Tahath;
1605 1Kro 7:21| 21 En zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Suthelah,
1606 1Kro 7:23| Beria, omdat zij in ellende was in zijn huis. ~
1607 1Kro 7:24| 24 Zijn dochter nu was Seera, die bouwde het lage
1608 1Kro 7:25| 25 En Refah was zijn zoon, en Resef; en
1609 1Kro 7:25| en Resef; en zijn zoon was Telah; en zijn zoon Tahan; ~
1610 1Kro 7:26| 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon Ammihud;
1611 1Kro 7:27| 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~
1612 1Kro 7:28| bezitting en hun woning was Beth-El, en haar onderhorige
1613 1Kro 7:29| der kinderen van Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige
1614 1Kro 7:40| in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen. ~ ~ ~
1615 1Kro 8:29| de naam zijner huisvrouw was Maacha. ~
1616 1Kro 8:30| En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, daarna Zur, en Kis,
1617 1Kro 8:34| 34 En Jonathans zoon was Merib-baal, en Merib-baal
1618 1Kro 8:37| Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa;
1619 1Kro 8:37| zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~
1620 1Kro 8:37| zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~
1621 1Kro 9:5 | 5 En van de Silonieten was Asaja, de eerstgeborene,
1622 1Kro 9:6 | van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen
1623 1Kro 9:17| en hun broeders; Sallum was het hoofd. ~
1624 1Kro 9:20| voren voorganger bij hen was, met welken de HEERE was. ~
1625 1Kro 9:20| was, met welken de HEERE was. ~
1626 1Kro 9:21| de zoon van Meselemja, was poortier aan de deur van
1627 1Kro 9:27| het huis Gods; want op hen was de wacht, en zij waren over
1628 1Kro 9:31| uit de Levieten, dewelke was de eerstgeborene van Sallum,
1629 1Kro 9:31| van Sallum, den Korahiet, was in het ambt over het werk,
1630 1Kro 9:33| dienstvrij; want dag en nacht was het op hen, in dat werk
1631 1Kro 9:35| de naam zijner zuster nu was Maacha. ~
1632 1Kro 9:36| 36 En Abdon was zijn eerstgeboren zoon,
1633 1Kro 9:43| Moza gewon Bina; wiens zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa;
1634 1Kro 9:43| zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa; wiens zoon was Azel. ~
1635 1Kro 9:43| zoon was Elasa; wiens zoon was Azel. ~
1636 1Kro 10:5 | wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel hij ook in het
1637 1Kro 11:2 | voren, toen Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid
1638 1Kro 11:9 | de HEERE der heirscharen was met hem. ~
1639 1Kro 11:11| Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het hoofd der dertigen,
1640 1Kro 11:12| 12 En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo,
1641 1Kro 11:12| van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die drie helden. ~
1642 1Kro 11:13| 13 Hij was met David te Pas-Dammim,
1643 1Kro 11:13| stuk des akkers vol gerst was, en het volk voor het aangezicht
1644 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en de
1645 1Kro 11:16| bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~
1646 1Kro 11:20| nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd van drie;
1647 1Kro 11:21| 21 Uit die drie was hij geeerd boven de twee;
1648 1Kro 11:22| dapperen mans van Kabzeel, was groot van daden; hij versloeg
1649 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste van die dertig;
1650 1Kro 11:34| van Hasem, den Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage,
1651 1Kro 11:42| zoon van Siza, de Rubeniet, was het hoofd der Rubenieten;
1652 1Kro 12:1 | Ziklag, toen hij nog besloten was voor het aangezicht van
1653 1Kro 12:3 | 3 Het hoofd was Ahiezer, en Joas, zonen
1654 1Kro 12:4 | En Jismaja, de Gibeoniet, was een held onder de dertig,
1655 1Kro 12:9 | 9 Ezer was het hoofd; Obadja de tweede;
1656 1Kro 12:14| heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste
1657 1Kro 12:15| maand, toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij
1658 1Kro 12:27| 27 En Jehojada was overste der Aaronieten;
1659 1Kro 12:28| 28 En Zadok was een jongeling, een kloek
1660 1Kro 12:38| over gans Israel. En ook was al het overige van Israel
1661 1Kro 12:40| vee in menigte; want er was blijdschap in Israel. ~ ~
1662 1Kro 13:4 | doen zou; want die zaak was recht in de ogen des gansen
1663 1Kro 14:8 | David tot koning gezalfd was over het ganse Israel, zo
1664 1Kro 15:5 | Van de kinderen van Kehath was Uriel overste, en van zijn
1665 1Kro 15:6 | Van de kinderen van Merari was Asaja overste, en van zijn
1666 1Kro 15:7 | Van de kinderen van Gersom was Joel overste, en van zijn
1667 1Kro 15:8 | de kinderen van Elizafan was overste Semaja, en van zijn
1668 1Kro 15:9 | Uit de kinderen van Hebron was Eliel overste, en zijn broederen
1669 1Kro 15:10| Uit de kinderen van Uzziel was Amminadab overste, en zijn
1670 1Kro 15:22| de overste der Levieten, was over het opheffen; hij onderwees
1671 1Kro 15:22| in het opheffen; want hij was verstandig. ~
1672 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met een mantel van
1673 1Kro 15:29| aan de stad Davids gekomen was, dat Michal, de dochter
1674 1Kro 16:5 | 5 Asaf was het hoofd, en Zecharja de
1675 1Kro 16:37| naardat op elken dag besteld was. ~
1676 1Kro 18:15| nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat,
1677 1Kro 18:15| Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~
1678 1Kro 18:17| Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi;
1679 1Kro 19:15| nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat,
1680 1Kro 19:15| Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~
1681 1Kro 19:17| Benaja, de zoon van Jojada, was over de Krethi en Plethi;
1682 1Kro 20:10| en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij enigen uit
1683 1Kro 20:14| en het volk, dat bij hem was, ten strijde voor het aangezicht
1684 1Kro 21:2 | een talent gouds, en daar was edelgesteente aan; en zij
1685 1Kro 21:3 | het volk uit, dat daarin was, en hij zaagde ze met de
1686 1Kro 21:4 | van de kinderen van Rafa was; en zij werdenten ondergebracht. ~
1687 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen de
1688 1Kro 21:5 | Gethiet, wiens spieshout was als eenweversboom. ~
1689 1Kro 21:6 | 6Daarna was er nog een krijg te Gath;
1690 1Kro 21:6 | een krijg te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn
1691 1Kro 21:6 | vier en twintig, en hij was ook van Rafa geboren; ~
1692 1Kro 22:5 | gestelde volk; en gans Israel was elfhonderd duizend man,
1693 1Kro 22:6 | want des konings woord was Joab een gruwel. ~
1694 1Kro 22:7 | 7 En deze zaak was kwaad in de ogen Gods; daarom
1695 1Kro 22:29| altaar des brandoffers, was te dier tijd op de hoogte
1696 1Kro 22:30| God te zoeken; want hij was verschrikt voor het zwaard
1697 1Kro 23:7 | zoon, wat mij aangaat, het was in mijn hart den Naam des
1698 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat van dagen, maakte
1699 1Kro 24:3 | daarboven; en hun getal was, naar hun hoofden, aan mannen,
1700 1Kro 24:11| 11 En Jahath was het hoofd, en Zizza de tweede;
1701 1Kro 24:16| Van de kinderen van Gersom was Sebuel het hoofd. ~
1702 1Kro 24:18| Van de kinderen van Jizhar was Selomith het hoofd. ~
1703 1Kro 24:19| kinderen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede,
1704 1Kro 24:20| kinderen van Uzziel: Micha was het hoofd, en Jissia de
1705 1Kro 24:28| 28 Omdat hun standplaats was aan de hand der zonen van
1706 1Kro 25:19| van dezen in hun dienst was te gaan in het huis des
1707 1Kro 25:20| overige kinderen van Levi nu, was van de kinderen van Amram
1708 1Kro 25:20| van de kinderen van Subael was Jechdeja. ~
1709 1Kro 25:21| de kinderen van Rehabja was Jissia het hoofd. ~
1710 1Kro 25:22| 22 Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen
1711 1Kro 25:22| de kinderen van Selomoth was Jahath. ~
1712 1Kro 25:23| van de kinderen van Hebron was Jeria de eerste, Amarja
1713 1Kro 25:24| Van de kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van
1714 1Kro 25:24| van de kinderen van Micha was Samir; ~
1715 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen
1716 1Kro 25:25| van de kinderen van Jissia was Zecharja. ~
1717 1Kro 25:28| 28 Van Maheli was Eleazar; en die had geen
1718 1Kro 26:7 | HEEREN, allen meesters, was tweehonderd acht en tachtig. ~
1719 1Kro 27:1 | poortiers: van de Korahieten was Meselemja, de zoon van Kore,
1720 1Kro 27:2 | nu had kinderen; Zecharja was de eerstgeborene, Jediael
1721 1Kro 27:4 | had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad
1722 1Kro 27:10| Merari, had zonen; Simri was het hoofd; (alhoewel hij
1723 1Kro 27:10| hij de eerstgeborene niet was, nochtans stelde hem zijn
1724 1Kro 27:11| 11 Hilkia was de tweede, Tebalja de derde,
1725 1Kro 27:14| een verstandig raadsman was, wierp men de loten, en
1726 1Kro 27:20| 20 Ook was, van de Levieten, Ahia over
1727 1Kro 27:24| Gersom, den zoon van Mozes, was overste over de schatten. ~
1728 1Kro 27:25| Eliezer waren dezen: Rehabja was zijn zoon, en Jesaja zijn
1729 1Kro 27:28| wat iemand geheiligd had, was onder de hand van Selomith
1730 1Kro 27:30| 30 Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders,
1731 1Kro 27:31| 31 Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de
1732 1Kro 28:1 | des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. ~
1733 1Kro 28:2 | verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel;
1734 1Kro 28:3 | 3 Hij was uit de kinderen van Perez,
1735 1Kro 28:4 | verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en over
1736 1Kro 28:4 | en over zijn verdeling was Mikloth ook voorganger;
1737 1Kro 28:5 | heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada,
1738 1Kro 28:5 | Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling
1739 1Kro 28:6 | 6 Deze Benaja was een held van de dertig,
1740 1Kro 28:6 | en over zijn verdeling was Ammizabad, zijn zoon. ~
1741 1Kro 28:7 | vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab,
1742 1Kro 28:8 | vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de
1743 1Kro 28:9 | zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes,
1744 1Kro 28:10| zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit
1745 1Kro 28:11| achtste, in de achtste maand, was Sibbechai, de Husathiet,
1746 1Kro 28:12| negende, in de negende maand, was Abiezer, de Anathothiet;
1747 1Kro 28:13| tiende, in de tiende maand, was Maharai, de Nethofathiet,
1748 1Kro 28:14| elfde, in de elfde maand, was Benaja, de Pirhathoniet,
1749 1Kro 28:15| twaalfde, in de twaalfde maand, was Heldai, de Nethofathiet,
1750 1Kro 28:16| dezen: over de Rubenieten was Eliezer, de zoon van Zichri,
1751 1Kro 28:16| voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha; ~
1752 1Kro 28:17| 17 Over de Levieten was Hasabja, de zoon van Kemuel;
1753 1Kro 28:17| Kemuel; over de Aaronieten was Zadok; ~
1754 1Kro 28:18| 18 Over Juda was Elihu, uit de broederen
1755 1Kro 28:18| van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; ~
1756 1Kro 28:19| 19 Over Zebulon was Jismaja, de zoon van Obadja;
1757 1Kro 28:19| van Obadja; over Nafthali was Jerimoth, de zoon van Azriel; ~
1758 1Kro 28:20| Over de kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja;
1759 1Kro 28:20| halven stam van Manasse was Joel, de zoon van Pedaja; ~
1760 1Kro 28:21| half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja;
1761 1Kro 28:21| Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; ~
1762 1Kro 28:22| 22 Over Dan was Azarel, de zoon van Jeroham.
1763 1Kro 28:24| toorn over Israel gekomen was; daarom is het getal niet
1764 1Kro 28:25| de schatten des konings was Azmaveth, de zoon van Adiel;
1765 1Kro 28:25| dorpen, en in de torens, was Jonathan, de zoon van Uzzia. ~
1766 1Kro 28:26| deden, in de landbouwing, was Esri, de zoon van Chelub. ~
1767 1Kro 28:27| 27 En over de wijngaarden was Simei, de Ramathiet; maar
1768 1Kro 28:27| tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. ~
1769 1Kro 28:28| die in de laagte waren, was Baal-Hanan, de Gederiet;
1770 1Kro 28:28| de Gederiet; maar Joas was over de schatten der olie. ~
1771 1Kro 28:29| runderen, die in Saron weidden, was Sitrai, de Saroniet; maar
1772 1Kro 28:29| runderen in de laagten, was Safat, de zoon van Adlai. ~
1773 1Kro 28:30| 30 En over de kemelen was Obil, de Ismaeliet; en over
1774 1Kro 28:30| Ismaeliet; en over de ezelinnen was Jechdeja, de Meronothiet. ~
1775 1Kro 28:31| 31 En over het kleine vee was Jaziz, de Hageriet. Alle
1776 1Kro 28:32| En Jonathan, Davids oom, was raad, een verstandig man;
1777 1Kro 28:32| een verstandig man; hij was ook schrijver; Jehiel nu,
1778 1Kro 28:32| nu, de zoon van Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~
1779 1Kro 28:33| 33 En Achitofel was raad des konings; en Husai,
1780 1Kro 28:33| konings; en Husai, de Archiet, was des konings vriend. ~
1781 1Kro 28:34| 34 En na Achitofel was Jojada, de zoon van Benaja,
1782 1Kro 28:34| en Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~ ~
1783 1Kro 29:12| wat bij hem door den Geest was, namelijk van de voorhoven
1784 1Kro 30:9 | 9 En het volk was verblijd over hun vrijwillig
1785 1Kro 30:23| vaders Davids plaats, en hij was voorspoedig; en gans Israel
1786 2Kro 1:1 | want de HEERE, zijn God, was met hem, en maakte hem ten
1787 2Kro 1:3 | de hoogte, die te Gibeon was; want daar was de tent der
1788 2Kro 1:3 | te Gibeon was; want daar was de tent der samenkomst Gods,
1789 2Kro 1:5 | 5 Ook was het koperen altaar, dat
1790 2Kro 1:6 | aan de tent der samenkomst was; en hij offerde daarop duizend
1791 2Kro 1:16| het uitbrengen der paarden was hetgeen Salomo uit Egypte
1792 2Kro 3:1 | zijn vader David gewezen was, in de plaats, die David
1793 2Kro 3:3 | ellen, naar de eerste mate, was zestig ellen, en de breedte
1794 2Kro 3:4 | voorhuis, hetwelk vooraan was, was in de lengte, naar
1795 2Kro 3:4 | voorhuis, hetwelk vooraan was, was in de lengte, naar de breedte
1796 2Kro 3:6 | versiering; het goud nu was goud van Parvaim. ~
1797 2Kro 3:8 | de breedte van het huis, was twintig ellen, en de breedte
1798 2Kro 3:9 | het gewicht der nagelen was tot vijftig sikkelen gouds;
1799 2Kro 3:11| der cherubim, hun lengte was twintig ellen; des enen
1800 2Kro 3:11| ellen; des enen vleugel was van vijf ellen, rakende
1801 2Kro 3:12| 12 Insgelijks was de vleugel des anderen cherubs
1802 2Kro 3:12| huis; en de andere vleugel was van vijf ellen, klevende
1803 2Kro 3:15| dat op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. ~
1804 2Kro 3:15| op derzelver hoofd was, was van vijf ellen. ~
1805 2Kro 4:2 | gegoten zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand
1806 2Kro 4:3 | 3 Onder dezelve nu was de gelijkenis van runderen,
1807 2Kro 4:4 | naar het oosten; en de zee was boven op dezelve; en al
1808 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand breed, en haar
1809 2Kro 4:6 | zij daarin; maar de zee was, opdat de priesters zich
1810 2Kro 4:21| snuiters, van goud; het was het volmaaktste goud; ~
1811 2Kro 5:3 | koning op het feest, hetwelk was in de zevende maand. ~
1812 2Kro 5:9 | niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
1813 2Kro 5:10| 10 Er was niets in de ark, dan alleen
1814 2Kro 6:3 | koning op het feest, hetwelk was in de zevende maand. ~
1815 2Kro 6:9 | niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
1816 2Kro 6:10| 10 Er was niets in de ark, dan alleen
1817 2Kro 7:7 | 7 Het was ook in het hart van mijn
1818 2Kro 8:7 | voor het huis des HEEREN was, dewijl hij daar de brandofferen
1819 2Kro 8:11| in Salomo's hart gekomen was, om in het huis des HEEREN
1820 2Kro 9:7 | het volk, dat overgebleven was van de Hethieten, en de
1821 2Kro 9:14| aan elke poort; want alzo was het gebod van David, den
1822 2Kro 10:1 | hem al wat in haar hart was. ~
1823 2Kro 10:2 | haar woorden; en geen ding was er verborgen voor Salomo,
1824 2Kro 10:4 | het huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~
1825 2Kro 10:9 | kostelijk gesteente; en er was gelijk deze specerij, die
1826 2Kro 10:11| zangers; desgelijks ook was te voren in het land van
1827 2Kro 10:13| Salomo op een jaar inkwam, was zeshonderd zes en zestig
1828 2Kro 10:20| gesloten goud; het zilver was in de dagen van Salomo niet
1829 2Kro 11:1 | Sichem; want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om hem
1830 2Kro 11:2 | dat hoorde (dezelve nu was in Egypte, alwaar hij van
1831 2Kro 11:2 | den koning Salomo gevloden was), dat Jerobeam uit Egypte
1832 2Kro 11:15| niet; want deze omwending was van God, opdat de HEERE
1833 2Kro 11:18| Hadoram, die over de schatting was; en de kinderen Israels
1834 2Kro 12:1 | Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis
1835 2Kro 12:12| sterkte ze gans zeer; zo was Juda, en Benjamin zijne. ~
1836 2Kro 12:22| zijn broederen; want het was om hem koning te maken. ~
1837 2Kro 13:1 | had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN
1838 2Kro 13:3 | duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem
1839 2Kro 13:13| regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud,
1840 2Kro 13:13| en de naam zijner moeder was Naama, een Ammonietische. ~
1841 2Kro 13:14| 14 En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet
1842 2Kro 14:2 | en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter van
1843 2Kro 14:2 | Uriel, van Gibea; en er was krijg tussen Abia en tussen
1844 2Kro 14:7 | Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij
1845 2Kro 14:13| van Juda, en de achterlage was achter hen. ~
1846 2Kro 15:1 | zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. ~
1847 2Kro 15:2 | deed dat goed en dat recht was in de ogen des HEEREN, zijns
1848 2Kro 15:5 | zonnebeelden; en het koninkrijk was voor hem stil. ~
1849 2Kro 15:6 | steden in Juda; want het land was stil, en er was geen oorlog
1850 2Kro 15:6 | het land was stil, en er was geen oorlog in die jaren
1851 2Kro 15:13| en het volk, dat met hem was, jaagden hen na tot Gerar
1852 2Kro 15:13| voor hen geen hervatting was; want zij waren verbroken
1853 2Kro 15:14| verschrikking des HEEREN was over hen; en zij beroofden
1854 2Kro 15:14| omdat veel roofs in dezelve was. ~
1855 2Kro 16:5 | 5 En in die tijden was er geen vrede voor dengene,
1856 2Kro 16:8 | het voorhuis des HEEREN was. ~
1857 2Kro 16:9 | HEERE, zijn God, met hem was. ~
1858 2Kro 16:15| 15 En gans Juda was verblijd over dezen eed;
1859 2Kro 16:17| het hart van Asa nochtans was volkomen al zijn dagen. ~
1860 2Kro 16:19| 19 En er was geen oorlog tot in het vijf
1861 2Kro 17:10| het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld;
1862 2Kro 17:12| tot op het hoogste toe was zijn krankheid; daartoe
1863 2Kro 18:3 | 3 En de HEERE was met Josafat; want hij wandelde
1864 2Kro 18:9 | en het wetboek des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom
1865 2Kro 18:15| 15 Naast hem nu was de overste Johanan; en met
1866 2Kro 18:16| 16 En naast hem was Amasia, de zoon van Zichri,
1867 2Kro 18:17| 17 En uit Benjamin was Eljada, een kloek held;
1868 2Kro 18:18| 18 En naast hem was Jozabad; en met hem waren
1869 2Kro 19:2 | voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om
1870 2Kro 19:12| bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak
1871 2Kro 19:14| hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot
1872 2Kro 19:32| de koning van Israel niet was, dat zij van achter hem
1873 2Kro 21:24| wachttoren in de woestijn gekomen was, wendden zij zich naar de
1874 2Kro 21:24| op de aarde, en niemand was ontkomen. ~
1875 2Kro 21:25| buit drie dagen, want dies was veel. ~
1876 2Kro 21:30| 30 Alzo was het koninkrijk van Josafat
1877 2Kro 21:31| regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren oud,
1878 2Kro 21:31| en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter van Silhi. ~
1879 2Kro 21:32| niet af, doende dat recht was in de ogen des HEEREN. ~
1880 2Kro 22:3 | omdat hij de eerstgeborene was. ~
1881 2Kro 22:4 | koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en zich versterkt had,
1882 2Kro 22:5 | 5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning
1883 2Kro 22:6 | vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
1884 2Kro 22:18| krankheid, daar geen genezen aan was. ~
1885 2Kro 22:20| 20 Hij was twee en dertig jaren oud,
1886 2Kro 22:23| omdat hij de eerstgeborene was. ~
1887 2Kro 22:24| koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en zich versterkt had,
1888 2Kro 22:25| 5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning
1889 2Kro 22:26| vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
1890 2Kro 22:38| krankheid, daar geen genezen aan was. ~
1891 2Kro 22:40| 20 Hij was twee en dertig jaren oud,
1892 2Kro 23:1 | Arabieren in het leger gekomen was, had al de eersten gedood.
1893 2Kro 23:2 | 2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning
1894 2Kro 23:2 | en de naam zijner moeder was Athalia, een dochter van
1895 2Kro 23:3 | Achab; want zijn moeder was zijn raadgeefster, om goddelooslijk
1896 2Kro 23:4 | 4 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk
1897 2Kro 23:6 | Jizreel te bezien, want hij was krank. ~
1898 2Kro 23:7 | vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram
1899 2Kro 23:7 | kwam; want als hij gekomen was, toog hij met Joram uit
1900 2Kro 23:9 | zij kregen hem (want hij was verstoken in Samaria), en
1901 2Kro 23:10| zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij zich op,
1902 2Kro 23:11| priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), voor
1903 2Kro 23:12| 12 En hij was bij hen verstoken in het
1904 2Kro 23:26| en al het volk des lands was blijde, en blies met de
1905 2Kro 23:34| En al het volk des lands was blijde, en de stad werd
1906 2Kro 24:1 | 1 Joas was zeven jaren oud, toen hij
1907 2Kro 24:1 | en de naam zijner moeder was Zibja, van Ber-seba. ~
1908 2Kro 24:2 | 2 En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN, al
1909 2Kro 24:4 | het in het hart van Joas was, het huis des HEEREN te
1910 2Kro 24:11| zagen, dat er veel gelds was, dat de schrijver des konings
1911 2Kro 24:15| van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren
1912 2Kro 24:18| bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over
1913 2Kro 25:1 | en de naam zijner moeder was Joaddan, van Jeruzalem. ~
1914 2Kro 25:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, doch
1915 2Kro 25:3 | koninkrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten,
1916 2Kro 25:14| slaan der Edomieten gekomen was, en dat hij de goden der
1917 2Kro 25:20| Amazia hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen in
1918 2Kro 25:27| af, dat Amazia afgeweken was van achter den HEERE, zo
1919 2Kro 26:1 | die nu zestien jaren oud was), en maakte hem koning in
1920 2Kro 26:2 | met zijn vaderen ontslapen was. ~
1921 2Kro 26:3 | 3 Zestien jaren was Uzzia oud, toen hij koning
1922 2Kro 26:3 | en de naam zijner moeder was Jecholia, van Jeruzalem. ~
1923 2Kro 26:4 | 4 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar
1924 2Kro 26:5 | Zacharia, die verstandig was in de gezichten Gods; in
1925 2Kro 26:10| vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den land
1926 2Kro 26:12| der strijdbare helden, was twee duizend en zeshonderd. ~
1927 2Kro 26:13| 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd
1928 2Kro 26:15| geholpen, totdat hij sterk was. ~
1929 2Kro 26:16| Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart
1930 2Kro 26:19| toornig, en het reukwerk was in zijn hand, om te roken;
1931 2Kro 26:20| priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd,
1932 2Kro 26:21| 21 Alzo was de koning Uzzia melaats
1933 2Kro 26:21| afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN
1934 2Kro 26:21| afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings,
1935 2Kro 26:23| begrafenis, die van de koningen was; want zij zeiden: hij is
1936 2Kro 27:1 | 1Jotham was vijf en twintig jaren oud,
1937 2Kro 27:1 | en de naam zijner moeder was Jerusa, een dochter van
1938 2Kro 27:2 | 2En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar
1939 2Kro 27:8 | 8Hij was vijf en twintig jaren oud,
1940 2Kro 28:1 | 1 Achaz was twintig jaren oud, toen
1941 2Kro 28:1 | hij deed niet dat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk
1942 2Kro 28:9 | 9 Aldaar nu was een profeet des HEEREN,
1943 2Kro 28:9 | profeet des HEEREN, wiens naam was Oded; die ging uit, het
1944 2Kro 28:22| den HEERE nog meer; dit was de koning Achaz. ~
1945 2Kro 29:1 | en de naam zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. ~
1946 2Kro 29:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, naar
1947 2Kro 29:6 | overtreden, en gedaan dat kwaad was in de ogen des HEEREN, onzes
1948 2Kro 29:25| profeet; want dit gebod was van de hand des HEEREN,
1949 2Kro 29:28| totdat het brandoffer voleind was.
1950 2Kro 29:32| die de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd
1951 2Kro 29:34| totdat het werk geeindigd was, en totdat de andere priesters
1952 2Kro 30:4 | 4 En deze zaak was recht in de ogen des konings,
1953 2Kro 30:5 | gehouden, gelijk het geschreven was. ~
1954 2Kro 30:12| 12 Ook was de hand Gods in Juda, hun
1955 2Kro 30:17| 17 Want een menigte was in die gemeente, die zich
1956 2Kro 30:17| iedereen, die niet rein was, om die den HEERE te heiligen. ~
1957 2Kro 30:26| 26 Zo was er grote blijdschap te Jeruzalem;
1958 2Kro 30:26| den koning van Israel, was desgelijks in Jeruzalem
1959 2Kro 31:12| getrouwigheid; en daarover was Chonanja, de Leviet, overste,
1960 2Kro 31:14| poortier tegen het oosten, was over de vrijwillige gaven
1961 2Kro 31:20| en recht, en waarachtig was, voor het aangezicht des
1962 2Kro 32:2 | kwam, en zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~
1963 2Kro 32:5 | gehelen muur op, die gebroken was, dien hij optrok tot aan
1964 2Kro 32:9 | Jeruzalem,, doch hij zelf was voor Lachis, en al zijn
1965 2Kro 32:9 | ganse Juda, dat te Jeruzalem was, zeggende: ~
1966 2Kro 32:18| Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd te maken
1967 2Kro 32:21| huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met
1968 2Kro 32:31| dat in het land geschied was, bij hem waren, verliet
1969 2Kro 32:31| weten al wat in zijn hart was. ~
1970 2Kro 33:1 | 1 Manasse was twaalf jaren oud, als hij
1971 2Kro 33:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar
1972 2Kro 33:21| 21 Amon was twee en twintig jaren oud,
1973 2Kro 33:22| 22 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, gelijk
1974 2Kro 34:1 | 1 Josia was acht jaren oud, toen hij
1975 2Kro 34:2 | 2 En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, en
1976 2Kro 34:3 | toen hij nog een jongeling was, begon hij den God zijns
1977 2Kro 34:9 | ten huize Gods gebracht was, hetwelk de Levieten, die
1978 2Kro 34:14| huis des HEEREN gebracht was, vond de priester Hilkia
1979 2Kro 34:30| huis des HEEREN gevonden was. ~
1980 2Kro 35:7 | runderen drie duizend; dit was van des konings have. ~
1981 2Kro 35:18| 18 Daar was ook geen pascha als dat
1982 2Kro 36:7 | runderen drie duizend; dit was van des konings have. ~
1983 2Kro 36:18| 18 Daar was ook geen pascha als dat
1984 2Kro 37:2 | 2 Drie en twintig jaren was Joahaz oud, als hij koning
1985 2Kro 37:5 | 5 Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, als hij koning
1986 2Kro 37:5 | Jeruzalem; en hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns
1987 2Kro 37:9 | 9 Acht jaren was Jojachin oud, als hij koning
1988 2Kro 37:9 | Jeruzalem, en deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN. ~
1989 2Kro 37:11| 11 Een en twintig jaren was Zedekia oud, als hij koning
1990 2Kro 37:12| 12 En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, zijns
1991 2Kro 37:16| opging, dat er geen helen aan was. ~
1992 2Kro 37:20| 20 En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij
1993 Ezra 2:61| en naar hun naam genoemd was. ~
1994 Ezra 2:64| ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend
1995 Ezra 3:3 | verschrikking, die over hen was, vanwege de volken der landen;
1996 Ezra 3:6 | van den tempel des HEEREN was niet gelegd. ~
1997 Ezra 4:7 | en de schrift des briefs was in het Syrisch geschreven,
1998 Ezra 4:19| als van mij bevel gegeven was, hebben zij gezocht en gevonden,
1999 Ezra 4:23| hun gezelschappen gelezen was, togen zij in haast naar
2000 Ezra 5:5 | 5 Doch het oog huns Gods was over de oudsten der Joden,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3472 |