Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
uchal 1
uel 1
ufaz 2
uit 3291
uitbanning 1
uitbarsten 1
uitbehouden 2
Frequency    [«  »]
3518 zo
3472 was
3390 zeide
3291 uit
3143 zult
3088 om
3081 zullen

Bijbel

IntraText - Concordances

uit

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3291

     Book Chapter: Verse
1001 2Sa 15:35 | dat gij alle ding, dat gij uit des konings huis zult horen, 1002 2Sa 16:5 | toen kwam van daar een man uit, van het geslacht van het 1003 2Sa 16:7 | Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, 1004 2Sa 16:7 | zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds, en 1005 2Sa 17:21 | weggegaan waren, zo klommen zij uit den put, en gingen henen 1006 2Sa 18:2 | Voorts zond David het volk uit, een derde deel onder de 1007 2Sa 18:3 | beter zijn, dat gij ons uit de stad ter hulpe zijt. ~ 1008 2Sa 18:4 | poort, en al het volk trok uit bij honderden en bij duizenden. ~ 1009 2Sa 18:6 | 6 Alzo toog het volk uit in het veld, Israel tegemoet, 1010 2Sa 19:7 | 7 Zo sta nu op, ga uit, en spreek naar het hart 1011 2Sa 19:9 | Filistijnen, en nu is hij uit het land gevlucht voor Absalom; ~ 1012 2Sa 19:19 | als mijn heer de koning uit Jeruzalem uitging, dat het 1013 2Sa 20:7 | 7 Toen togen uit, hem achterna, de mannen 1014 2Sa 20:7 | al de helden. Dezen togen uit van Jeruzalem, om Seba, 1015 2Sa 20:8 | hij voortging, zo viel het uit. ~ 1016 2Sa 20:10 | zijn ingewand ter aarde uit, en hij sloeg hem niet ten 1017 2Sa 20:16 | Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, zegt 1018 2Sa 21:10 | en spande dien voor zich uit op een rotssteen, van het 1019 2Sa 22:1 | de HEERE hem verlost had uit de hand van al zijn vijanden, 1020 2Sa 22:1 | van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. ~ 1021 2Sa 22:7 | en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep 1022 2Sa 22:9 | van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen 1023 2Sa 22:15 | 15 En Hij zond pijlen uit en verstrooide ze; bliksemen 1024 2Sa 22:17 | nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. ~ 1025 2Sa 22:20 | 20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, en rukte mij 1026 2Sa 22:20 | de ruimte, en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. ~ 1027 2Sa 22:42 | 42 Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; 1028 2Sa 22:43 | stampte ze, ik breidde hen uit als slijk der straten. ~ 1029 2Sa 22:46 | en hebben zich aangegord uit hun sloten. ~ 1030 2Sa 23:4 | den regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen. ~ 1031 2Sa 23:15 | mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die 1032 2Sa 23:16 | Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die 1033 2Sa 23:16 | niet drinken, maar goot het uit voor den HEERE. ~ 1034 2Sa 23:21 | staf; en hij rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, 1035 2Sa 24:4 | des heirs. Alzo toog Joab uit, met de oversten des heirs, 1036 2Sa 24:7 | Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het zuiden van Juda 1037 2Sa 24:12 | Ik u voor; verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~ 1038 2Sa 24:20 | overkomen; zo ging Arauna uit, en boog zich voor den koning 1039 1Kon 1:29| HEERE leeft, die mijn ziel uit allen nood verlost heeft; ~ 1040 1Kon 1:39| priester, nam den oliehoorn uit de tent, en zalfde Salomo; 1041 1Kon 2:8 | Gera, de zoon van Jemini, uit Bahurim, die mij vloekte 1042 1Kon 2:30| Zo zegt de koning: Kom uit. En hij zeide: Neen, maar 1043 1Kon 2:36| aldaar; en ga van daar niet uit herwaarts of derwaarts. ~ 1044 1Kon 2:41| Salomo aangezegd, dat Simei uit Jeruzalem naar Gath getogen, 1045 1Kon 2:46| zoon van Jojada; die ging uit, en viel op hem aan, dat 1046 1Kon 3:7 | jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 1047 1Kon 5:6 | nu, dat men mij cederen uit den Libanon houwe, en mijn 1048 1Kon 5:13| deed een uitschot opkomen uit gans Israel; en het uitschot 1049 1Kon 6:1 | uitgang der kinderen Israels uit Egypte, in het vierde jaar 1050 1Kon 6:27| cherubs spreidden de vleugelen uit, zodat de vleugel des enen 1051 1Kon 6:33| posten van olieachtige bomen, uit het vierde deel van de wand. ~ 1052 1Kon 7:14| de zoon ener weduwvrouw, uit den stam van Nafthali, en 1053 1Kon 7:34| stelling; haar schouderen waren uit de stelling. ~ 1054 1Kon 7:35| handhaven, en haar lijsten uit denzelve. ~ 1055 1Kon 8:1 | des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke 1056 1Kon 8:8 | zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen 1057 1Kon 8:8 | handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de 1058 1Kon 8:9 | kinderen Israels, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren. ~ 1059 1Kon 8:10| geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat 1060 1Kon 8:16| dat Ik Mijn volk Israel uit Egypteland uitgevoerd heb, 1061 1Kon 8:16| heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israel, 1062 1Kon 8:19| bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, 1063 1Kon 8:21| vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde. ~ 1064 1Kon 8:22| en breidde zijn handen uit naar den hemel; ~ 1065 1Kon 8:41| Israel niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams 1066 1Kon 8:45| smeking, en voer hun recht uit. ~ 1067 1Kon 8:49| smeking en voer hun recht uit; ~ 1068 1Kon 8:51| die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden 1069 1Kon 8:51| uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens; ~ 1070 1Kon 8:53| een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk 1071 1Kon 8:53| knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere 1072 1Kon 9:9 | hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, 1073 1Kon 9:12| 12 En Hiram toog uit van Tyrus, om de steden 1074 1Kon 10:11| schepen van Hiram, die goud uit Ofir voerden, brachten uit 1075 1Kon 10:11| uit Ofir voerden, brachten uit Ofir zeer veel almuggimhout 1076 1Kon 10:28| paarden was hetgeen Salomo uit Egypte had; en aangaande 1077 1Kon 10:29| een wagen kwam op, en ging uit van Egypte, voor zeshonderd 1078 1Kon 10:29| en alzo voerden ze die uit door hun hand voor alle 1079 1Kon 11:17| enige Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met 1080 1Kon 11:29| dier tijd, als Jerobeam uit Jeruzalem uitging, dat de 1081 1Kon 11:32| stad, die Ik verkoren heb uit alle stammen van Israel. 1082 1Kon 11:34| van dit koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik 1083 1Kon 11:35| 35 Maar uit de hand zijns zoons zal 1084 1Kon 12:25| daarin, en toog van daar uit, en bouwde Penuel. ~ 1085 1Kon 12:28| uw goden, o Israel, die u uit Egypteland opgebracht hebben. ~ 1086 1Kon 12:31| des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. ~ 1087 1Kon 12:33| der maand, dewelke hij uit zijn hart verdacht had; 1088 1Kon 13:1 | ziet, een man Gods kwam uit Juda, door het woord des 1089 1Kon 13:12| man Gods was getogen, die uit Juda gekomen was. ~ 1090 1Kon 13:14| Zijt gij de man Gods, die uit Juda gekomen zijt? En hij 1091 1Kon 13:21| riep tot den man Gods, die uit Juda gekomen was, zeggende: 1092 1Kon 14:7 | Daarom, dat Ik u verheven heb uit het midden des volks, en 1093 1Kon 14:15| en zal Israel uitrukken uit dit goede land, dat Hij 1094 1Kon 14:21| die de HEERE verkoren had uit al de stammen van Israel, 1095 1Kon 14:24| aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 1096 1Kon 15:12| nam weg de schandjongens uit het land, en deed weg al 1097 1Kon 15:13| gemaakt had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijken afgod, 1098 1Kon 15:17| opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot 1099 1Kon 16:2 | 2 Daarom, dat Ik u uit het stof verheven, en u 1100 1Kon 17:4 | zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; en 1101 1Kon 17:6 | des avonds; en hij dronk uit de beek. ~ 1102 1Kon 17:13| en breng mij dien hier uit; doch voor u en uw zoon 1103 1Kon 17:21| En hij mat zich driemaal uit over dat kind, en riep den 1104 1Kon 18:42| Karmel, en breidde zich uit voorwaarts ter aarde; daarna 1105 1Kon 18:43| jongen: Ga nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging hij 1106 1Kon 18:43| Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: Er is niets. 1107 1Kon 19:11| 11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg, voor 1108 1Kon 20:16| 16 En zij togen uit op den middag. Benhadad 1109 1Kon 20:17| landschappen togen eerst uit. Doch Benhadad zond enigen 1110 1Kon 20:17| Doch Benhadad zond enigen uit, en zij boodschapten hem, 1111 1Kon 20:17| boodschapten hem, zeggende: Uit Samaria zijn mannen uitgetogen. ~ 1112 1Kon 20:19| oversten der landschappen uit de stad, en het heir, dat 1113 1Kon 20:21| de koning van Israel toog uit, en sloeg paarden en wagenen, 1114 1Kon 20:24| de koningen weg, elkeen uit zijn plaats, en stel landvoogden 1115 1Kon 20:33| Toen kwam Benhadad tot hem uit, en hij deed hem op den 1116 1Kon 20:35| 35 Toen zeide een man uit de zonen der profeten tot 1117 1Kon 20:42| dien Ik verbannen heb, uit de hand hebt laten gaan, 1118 1Kon 21:9 | zeggende: Roept een vasten uit, en zet Naboth in de hoogste 1119 1Kon 21:10| koning gezegend; en voert hem uit, en stenigt hem, dat hij 1120 1Kon 21:12| 12 Zij riepen een vasten uit; en zij zetten Naboth in 1121 1Kon 21:26| van de kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 1122 1Kon 22:3 | stil, zonder dat te nemen uit de hand van den koning van 1123 1Kon 22:13| woorden der profeten zijn uit een mond goed tot den koning; 1124 1Kon 22:13| gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het goede. ~ 1125 1Kon 22:21| 21 Toen ging een geest uit, en stond voor het aangezicht 1126 1Kon 22:22| zult het ook vermogen; ga uit en doe alzo. ~ 1127 1Kon 22:32| strijden; maar Josafat riep uit. ~ 1128 1Kon 22:34| Keer uw hand, en voer mij uit het leger, want ik ben zeer 1129 1Kon 22:47| 47 Ook deed hij uit het land weg de overige 1130 2Kon 2:3 | Beth-El waren, tot Elisa uit, en zeiden tot hem: Weet 1131 2Kon 2:21| 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp 1132 2Kon 2:23| zo kwamen kleine jongens uit de stad; die bespotten hem, 1133 2Kon 2:24| Toen kwamen twee beren uit het woud, en verscheurden 1134 2Kon 3:6 | koning Joram ter zelfder tijd uit Samaria, en monsterde gans 1135 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen van de zonen 1136 2Kon 4:21| zij voor hem toe, en ging uit. ~ 1137 2Kon 4:34| handen, breidde zich over hem uit. En het vlees des kinds 1138 2Kon 4:35| en breidde zich over hem uit; en de jongen niesde tot 1139 2Kon 4:37| nam haar zoon op, en ging uit. ~ 1140 2Kon 4:39| 39 Toen ging er een uit in het veld, om moeskruiden 1141 2Kon 5:2 | 2 En er waren benden uit Syrie getogen, en hadden 1142 2Kon 5:2 | een kleine jonge dochter uit het land van Israel gevankelijk 1143 2Kon 5:4 | jonge dochter gesproken, die uit het land van Israel is. ~ 1144 2Kon 5:20| dien Syrier belet, dat men uit zijn hand niet genomen heeft, 1145 2Kon 5:22| tot mij twee jongelingen uit de zonen der profeten, van 1146 2Kon 5:27| eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn aangezicht, 1147 2Kon 6:7 | Toen stak hij zijn hand uit, en nam het, ~ 1148 2Kon 6:15| stond zeer vroeg op, en ging uit; en ziet, een heir omringde 1149 2Kon 6:32| deur toe, en dringt hem uit met de deur; is niet het 1150 2Kon 7:12| hongerig zijn; daarom zijn zij uit het leger gegaan, om zich 1151 2Kon 7:12| versteken, zeggende: Als zij uit de stad gegaan zullen zijn, 1152 2Kon 7:16| 16 Toen ging het volk uit, en beroofde het leger der 1153 2Kon 8:3 | zeven jaren, dat de vrouw uit het land der Filistijnen 1154 2Kon 8:3 | wederkeerde; en zij ging uit, dat zij tot den koning 1155 2Kon 9:2 | ga in, en doe hem opstaan uit het midden zijner broederen, 1156 2Kon 9:3 | de oliekruik, en giet ze uit op zijn hoofd, en zeg: Zo 1157 2Kon 9:14| bewaard, hij en gans Israel, uit oorzake van Hazael, den 1158 2Kon 9:21| Joram, de koning van Israel, uit, en Ahazia, de koning van 1159 2Kon 9:21| zijn wagen; en zij togen uit Jehu tegemoet, en vonden 1160 2Kon 9:30| hoofd, en keek ten venster uit. ~ 1161 2Kon 10:20| dag. en zij riepen dien uit. ~ 1162 2Kon 10:22| dienaren van Baal de kleding uit. En hij bracht voor hen 1163 2Kon 10:22| bracht voor hen de kleding uit. ~ 1164 2Kon 10:26| brachten de opgerichte beelden uit het huis van Baal, en verbrandden 1165 2Kon 10:28| Alzo verdelgde Jehu Baal uit Israel. ~ 1166 2Kon 11:2 | van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings 1167 2Kon 11:15| zeide tot hen: Brengt haar uit tot buiten de ordeningen, 1168 2Kon 11:19| zij brachten den koning af uit het huis des HEEREN, en 1169 2Kon 12:11| HEEREN; en zij besteedden het uit aan de timmerlieden en aan 1170 2Kon 13:11| HEEREN; en zij besteedden het uit aan de timmerlieden en aan 1171 2Kon 14:25| nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den 1172 2Kon 14:25| zoon van Hazael, die hij uit de hand van Joahaz, zijn 1173 2Kon 17:6 | Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers kwamen 1174 2Kon 17:7 | zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning van 1175 2Kon 17:7 | den koning van Syrie, en uit de hand van den koning van 1176 2Kon 18:6 | Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers kwamen 1177 2Kon 18:7 | zoon; kom op, en verlos mij uit de hand van den koning van 1178 2Kon 18:7 | den koning van Syrie, en uit de hand van den koning van 1179 2Kon 19:7 | HEERE, hun God, Die hen uit Egypteland opgebracht had, 1180 2Kon 19:23| alzo werd Israel weggevoerd uit zijn land naar Assyrie, 1181 2Kon 19:28| 28 Zo kwam een uit de priesteren, die zij van 1182 2Kon 19:36| 36 Maar den HEERE, Die u uit Egypteland met grote kracht 1183 2Kon 19:39| vrezen; en Hij zal u redden uit de hand van al uw vijanden. ~ 1184 2Kon 20:4 | beelden, en roeide de bossen uit; en hij verbrijzelde de 1185 2Kon 20:18| koning; zo ging tot hen uit Eljakim, de zoon van Hilkia, 1186 2Kon 20:29| zal u niet kunnen redden uit zijn hand. ~ 1187 2Kon 20:31| geschenk, en komt tot mij uit, en eet, een ieder van zijn 1188 2Kon 20:33| zijn land, enigszins gered uit de hand van den koning van 1189 2Kon 20:34| Ja, hebben zij Samaria uit mijn hand gered? ~ 1190 2Kon 20:35| der landen, die hun land uit mijn hand gered hebben, 1191 2Kon 20:35| dat de HEERE Jeruzalem uit mijn hand redden zou? ~ 1192 2Kon 21:14| Als nu Hizkia de brieven uit der boden hand ontvangen, 1193 2Kon 21:14| HEEREN, en Hizkia breidde die uit voor het aangezicht des 1194 2Kon 21:19| onze God, verlos ons toch uit zijn hand; zo zullen alle 1195 2Kon 22:4 | gebeurde nu, als Jesaja uit het middelvoorhof nog niet 1196 2Kon 22:6 | dagen toedoen, en zal u uit de hand des konings van 1197 2Kon 22:14| En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, uit 1198 2Kon 22:14| uit verren lande gekomen, uit Babel. ~ 1199 2Kon 22:18| zullen zij van uw zonen, die uit u zullen voortkomen, die 1200 2Kon 23:2 | aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 1201 2Kon 23:7 | en in Jeruzalem, die Ik uit alle stammen van Israel 1202 2Kon 23:8 | voet van Israel te bewegen uit dit land, dat Ik hun vaderen 1203 2Kon 23:13| schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op 1204 2Kon 25:4 | dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN alle 1205 2Kon 25:6 | ook het beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, 1206 2Kon 25:8 | hij bracht al de priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde 1207 2Kon 25:14| beelden, en roeide de bossen uit; en hij vervulde hun plaats 1208 2Kon 25:16| henen, en nam de beenderen uit de graven, en verbrandde 1209 2Kon 25:17| graf van den man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, 1210 2Kon 25:18| beenderen van den profeet, die uit Samaria gekomen was. ~ 1211 2Kon 26:7 | toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning 1212 2Kon 26:12| Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, 1213 2Kon 26:13| 13 En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis 1214 2Kon 27:19| 19 En uit de stad nam hij een hoveling, 1215 2Kon 27:19| gesteld was, en vijf mannen uit degenen, die des konings 1216 2Kon 27:21| van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. ~ 1217 2Kon 27:27| Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. ~ 1218 1Kro 1:45| Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, 1219 1Kro 2:18| van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit 1220 1Kro 2:18| uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van 1221 1Kro 2:48| 48 Uit het bijwijf Maacha gewon 1222 1Kro 4:38| huisgezinnen hunner vaderen braken uit in menigte. ~ 1223 1Kro 4:42| 42 Ook gingen uit hen, te weten uit de kinderen 1224 1Kro 4:42| gingen uit hen, te weten uit de kinderen van Simeon, 1225 1Kro 5:2 | een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte 1226 1Kro 6:61| huisgezin van den stam, uit den halven stam van half 1227 1Kro 6:66| 66 Aan de overigen nu, uit de huisgezinnen der kinderen 1228 1Kro 6:70| 70 En uit den halven stam van Manasse: 1229 1Kro 8:8 | dezelve weggezonden had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; ~ 1230 1Kro 8:9 | 9 En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon 1231 1Kro 8:11| 11 En uit Husim gewon hij Abitub en 1232 1Kro 9:28| bij getal droegen zij ze uit. ~ 1233 1Kro 9:29| 29 Want uit dezelve zijn er besteld 1234 1Kro 9:30| 30 En uit de zonen der priesteren 1235 1Kro 9:31| 31 En Mattithja uit de Levieten, dewelke was 1236 1Kro 9:32| 32 En uit de kinderen der Kahathieten, 1237 1Kro 9:32| kinderen der Kahathieten, uit hun broederen, waren enigen 1238 1Kro 9:33| 33 Uit dezen zijn ook de zangers, 1239 1Kro 10:4 | wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, 1240 1Kro 11:15| 15 En drie uit de dertig hoofden togen 1241 1Kro 11:17| mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die 1242 1Kro 11:18| Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die 1243 1Kro 11:18| drinken, maar hij goot het uit voor den HEERE; ~ 1244 1Kro 11:21| 21 Uit die drie was hij geeerd 1245 1Kro 11:23| staf, en rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, 1246 1Kro 12:2 | en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van 1247 1Kro 12:2 | van de broederen van Saul, uit Benjamin. ~ 1248 1Kro 12:17| 17 En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde, 1249 1Kro 12:20| Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, 1250 1Kro 12:28| jongeling, een kloek held; en uit zijns vaders huis waren 1251 1Kro 12:33| 33 Uit Zebulon, uitgaande in het 1252 1Kro 12:34| 34 En uit Nafthali, duizend oversten, 1253 1Kro 12:35| 35 En uit de Danieten, ten strijde 1254 1Kro 12:36| 36 En uit Aser, uitgaande in het heir, 1255 1Kro 13:7 | Gods op een nieuwen wagen uit het huis van Abinadab. Uza 1256 1Kro 13:9 | zo strekte Uza zijn hand uit, om de ark te houden, want 1257 1Kro 14:8 | David dat hoorde zo toog hij uit tegen hen. ~ 1258 1Kro 14:9 | kwamen, zo spreidden zij zich uit in de laagte van Refaim. ~ 1259 1Kro 14:15| moerbezienbomen, kom dan uit ten strijde; want God zal 1260 1Kro 14:17| 17 Alzo ging Davids naam uit in al die landen; en de 1261 1Kro 15:8 | 8 Uit de kinderen van Elizafan 1262 1Kro 15:9 | 9 Uit de kinderen van Hebron was 1263 1Kro 15:10| 10 Uit de kinderen van Uzziel was 1264 1Kro 15:17| Heman, den zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den 1265 1Kro 15:17| den zoon van Berechja; en uit de zonen van Merari, hun 1266 1Kro 15:25| des HEEREN op te halen, uit het huis van Obed-Edom, 1267 1Kro 16:4 | ark des HEEREN sommigen uit de Levieten tot dienaars, 1268 1Kro 17:11| u doen opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik 1269 1Kro 17:21| dingen, met de heidenen uit te stoten van het aangezicht 1270 1Kro 17:21| aangezicht Uws volks, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt? ~ 1271 1Kro 18:1 | haar onderhorige plaatsen, uit der Filistijnen hand. ~ 1272 1Kro 18:8 | nam David zeer veel kopers uit Tibchath, en uit Chun, steden 1273 1Kro 18:8 | kopers uit Tibchath, en uit Chun, steden van Hadar-ezer; 1274 1Kro 19:1 | haar onderhorige plaatsen, uit der Filistijnen hand. ~ 1275 1Kro 19:8 | nam David zeer veel kopers uit Tibchath, en uit Chun, steden 1276 1Kro 19:8 | kopers uit Tibchath, en uit Chun, steden van Hadar-ezer; 1277 1Kro 20:6 | wagenen en ruiters te huren uit Mesopotamie, en uit Syrie-Maacha, 1278 1Kro 20:6 | huren uit Mesopotamie, en uit Syrie-Maacha, en uit Zoba; ~ 1279 1Kro 20:6 | en uit Syrie-Maacha, en uit Zoba; ~ 1280 1Kro 20:7 | vergaderden de kinderen Ammons uit hun steden, en zij kwamen 1281 1Kro 20:10| was, zo verkoos hij enigen uit alle uitgelezenen in Israel, 1282 1Kro 20:16| en brachten de Syriers uit, die aan gene zijde der 1283 1Kro 21:2 | hij voerde zeer veel roofs uit de stad. ~ 1284 1Kro 21:3 | 3Hij voerde ook al het volk uit, dat daarin was, en hij 1285 1Kro 22:4 | Joab; derhalve toog Joab uit, en hij doorwandelde gans 1286 1Kro 22:10| leg Ik u voor; kies u een uit die, dat Ik u doe. ~ 1287 1Kro 22:11| Zo zegt de HEERE: Neem u uit: ~ 1288 1Kro 22:21| en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en boog zich 1289 1Kro 22:26| antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op het brandofferaltaar. ~ 1290 1Kro 23:2 | bestelde steenhouwers, om uit te houwen stenen, welke 1291 1Kro 24:4 | 4 Uit dezen waren er vier en twintig 1292 1Kro 24:7 | 7 Uit de Gersonieten waren Ladan 1293 1Kro 25:3 | verdeelde hen, en Zadok uit de kinderen van Eleazar, 1294 1Kro 25:3 | van Eleazar, en Abimelech uit de kinderen van Ithamar, 1295 1Kro 25:5 | en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar 1296 1Kro 25:6 | Nethaneel, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen 1297 1Kro 25:7 | 7 Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede 1298 1Kro 26:9 | 9 Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk voor 1299 1Kro 27:8 | 8 Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom; 1300 1Kro 27:10| 10 En Hosa, uit de kinderen van Merari, 1301 1Kro 27:12| 12 Uit dezen waren de verdelingen 1302 1Kro 28:3 | 3 Hij was uit de kinderen van Perez, het 1303 1Kro 28:10| was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; 1304 1Kro 28:18| 18 Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; 1305 1Kro 29:4 | de God Israels, verkoren uit mijns vaders ganse huis, 1306 1Kro 29:5 | 5 En uit al mijn zonen (want de HEERE 1307 1Kro 30:2 | 2 Ik heb nu uit al mijn kracht bereid tot 1308 1Kro 30:3 | 3 En daartoe, uit mijn welgevallen tot het 1309 1Kro 30:14| van U, en wij geven het U uit Uw hand. ~ 1310 2Kro 1:16| paarden was hetgeen Salomo uit Egypte had; en aangaande 1311 2Kro 1:17| op, en voerden een wagen uit van Egypte voor zeshonderd 1312 2Kro 1:17| voerden zij die door hun hand uit, voor alle koningen der 1313 2Kro 2:8 | dennen, en algummimhout uit Libanon; want ik weet, dat 1314 2Kro 2:14| 14 Den zoon ener vrouw uit de dochteren van Dan, en 1315 2Kro 2:16| En wij zullen hout houwen uit den Libanon, naar al uw 1316 2Kro 2:18| 18 En hij maakte uit dezelve zeventig duizend 1317 2Kro 3:13| cherubim spreidden zich uit twintig ellen; en zij stonden 1318 2Kro 5:2 | des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke 1319 2Kro 5:9 | zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen 1320 2Kro 5:9 | handbomen gezien werden uit de ark, voor aan de aanspraakplaats, 1321 2Kro 5:10| kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 1322 2Kro 5:11| geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen; ( 1323 2Kro 6:2 | des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke 1324 2Kro 6:9 | zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen 1325 2Kro 6:9 | handbomen gezien werden uit de ark, voor aan de aanspraakplaats, 1326 2Kro 6:10| kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 1327 2Kro 6:11| geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen; ( 1328 2Kro 7:5 | dag af, dat Ik Mijn volk uit Egypteland uitgevoerd heb, 1329 2Kro 7:5 | heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israel, 1330 2Kro 7:9 | bouwen, maar uw zoon, die uit uw lenden voortkomen zal, 1331 2Kro 7:12| hij breidde zijn handen uit; ~ 1332 2Kro 7:13| en breidde zijn handen uit naar den hemel.) ~ 1333 2Kro 7:21| zullen bidden; en hoor Gij uit de plaats Uwer woning, uit 1334 2Kro 7:21| uit de plaats Uwer woning, uit den hemel, ja, hoor, en 1335 2Kro 7:23| 23 Hoor Gij dan uit den hemel, en doe, en richt 1336 2Kro 7:25| 25 Hoor Gij dan uit den hemel, en vergeef de 1337 2Kro 7:30| 30 Hoor Gij dan uit den hemel, de vaste plaats 1338 2Kro 7:32| Israel niet zijn zal, maar uit verren lande, om Uws groten 1339 2Kro 7:33| 33 Hoor Gij dan uit den hemel, uit de vaste 1340 2Kro 7:33| Hoor Gij dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, 1341 2Kro 7:35| 35 Hoor dan uit den hemel hun gebed en hun 1342 2Kro 7:35| smeking, en voer hun recht uit. ~ 1343 2Kro 7:39| 39 Hoor dan uit den hemel, uit de vaste 1344 2Kro 7:39| Hoor dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, 1345 2Kro 7:39| smekingen, en voer hun recht uit, en vergeef Uw volk, wat 1346 2Kro 8:11| richtte hij voorspoedig uit. ~ 1347 2Kro 8:14| hun boze wegen; zo zal Ik uit den hemel horen, en hun 1348 2Kro 8:20| Zo zal Ik hen uitrukken uit Mijn land, dat Ik hun gegeven 1349 2Kro 8:22| verlaten hebben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd had, 1350 2Kro 9:7 | de Jebusieten, die niet uit Israel waren; ~ 1351 2Kro 9:8 | 8 Uit hun kinderen, die na hen 1352 2Kro 9:9 | 9 Doch uit de kinderen Israels, die 1353 2Kro 9:10| 10 Uit dezen dan waren oversten 1354 2Kro 9:11| dochter van Farao opkomen uit de stad Davids, tot het 1355 2Kro 10:10| knechten, die goud brachten uit Ofir, brachten algummimhout 1356 2Kro 10:28| brachten voor Salomo paarden uit Egypte, en uit al die landen. ~ 1357 2Kro 10:28| Salomo paarden uit Egypte, en uit al die landen. ~ 1358 2Kro 11:2 | gevloden was), dat Jerobeam uit Egypte weerkeerde; ~ 1359 2Kro 12:13| waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen. ~ 1360 2Kro 12:16| 16 Na die kwamen ook uit alle stammen van Israel 1361 2Kro 13:3 | getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libiers, Suchieten 1362 2Kro 13:5 | Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij 1363 2Kro 13:13| Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit alle stammen van Israel 1364 2Kro 14:17| met een groten slag; want uit Israel vielen verslagen 1365 2Kro 15:5 | 5 Hij nam ook weg uit alle steden van Juda de 1366 2Kro 15:8 | van driehonderd duizend uit Juda, rondas en spies dragende, 1367 2Kro 15:8 | tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild dragende 1368 2Kro 15:9 | de Moor, kwam tegen hen uit, met een heir van duizend 1369 2Kro 15:10| Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde 1370 2Kro 16:2 | 2 En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide 1371 2Kro 16:8 | deed weg de verfoeiselen uit het ganse land van Juda 1372 2Kro 16:8 | van Juda en Benjamin, en uit de steden, die hij van het 1373 2Kro 16:9 | de vreemdelingen met hen uit Efraim, en Manasse, en uit 1374 2Kro 16:9 | uit Efraim, en Manasse, en uit Simeon; want uit Israel 1375 2Kro 16:9 | Manasse, en uit Simeon; want uit Israel vielen zij tot hem 1376 2Kro 16:16| haar afgrijselijken afgod uit, en verbrijzelde en verbrandde 1377 2Kro 16:17| werden wel niet weggenomen uit Israel, het hart van Asa 1378 2Kro 17:1 | opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot 1379 2Kro 17:2 | zilver en het goud voort, uit de schatten van het huis 1380 2Kro 17:7 | heir des konings van Syrie uit uw hand ontkomen. ~ 1381 2Kro 17:10| daartoe onderdrukte Asa enigen uit het volk ter zelfder tijd. ~ 1382 2Kro 18:6 | de hoogten en de bossen uit Juda weg. ~ 1383 2Kro 18:17| 17 En uit Benjamin was Eljada, een 1384 2Kro 19:12| woorden der profeten zijn, uit een mond, goed tot den koning; 1385 2Kro 19:12| zij, gelijk als van een uit hen, en spreek het goede. ~ 1386 2Kro 19:21| en zult ook vermogen; ga uit, en doe alzo. ~ 1387 2Kro 19:33| Keer uw hand en voer mij uit het leger, want ik ben verwond. ~ 1388 2Kro 20:2 | Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot 1389 2Kro 20:3 | want gij hebt de bossen uit het land weggedaan, en uw 1390 2Kro 20:4 | Jeruzalem; en hij toog wederom uit door het volk, van Ber-seba 1391 2Kro 21:2 | van gene zijde der zee, uit Syrie, en zie, zij zijn 1392 2Kro 21:3 | en hij riep een vasten uit in gans Juda. ~ 1393 2Kro 21:4 | te zoeken; ook kwamen zij uit alle steden van Juda, om 1394 2Kro 21:9 | dit huis is; en wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, 1395 2Kro 21:10| toeliet te trekken, als zij uit Egypteland togen, maar zij 1396 2Kro 21:11| het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te 1397 2Kro 21:14| van Matthanja, den Leviet, uit de zonen van Asaf; ~ 1398 2Kro 21:17| ontzet u niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de HEERE 1399 2Kro 21:19| 19 En de Levieten uit de kinderen der Kahathieten, 1400 2Kro 21:19| kinderen der Kahathieten, en uit de kinderen der Korahieten, 1401 2Kro 21:20| morgens vroeg op, en togen uit naar de woestijn van Thekoa; 1402 2Kro 23:7 | was, toog hij met Joram uit tot Jehu, den zoon van Nimsi, 1403 2Kro 23:7 | had, om het huis van Achab uit te roeien. ~ 1404 2Kro 23:11| van Ahazia, en stal hem uit het midden van des konings 1405 2Kro 23:15| vergaderden de Levieten uit alle steden van Juda, en 1406 2Kro 23:27| het heir gesteld waren, uit, en zeide tot hen: Brengt 1407 2Kro 23:27| zeide tot hen: Brengt ze uit tot buiten de ordeningen, 1408 2Kro 24:5 | en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda, 1409 2Kro 24:6 | bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen 1410 2Kro 24:6 | Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden 1411 2Kro 24:23| Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des 1412 2Kro 24:24| voerden zij de oordelen uit tegen Joas. ~ 1413 2Kro 25:6 | 6 Daartoe huurde hij uit Israel honderd duizend kloeke 1414 2Kro 25:10| te weten de benden, die uit Efraim tot hem gekomen waren, 1415 2Kro 25:11| zich, en leidde zijn volk uit, en toog in het Zoutdal, 1416 2Kro 25:15| hun volk niet gered hebben uit uw hand? ~ 1417 2Kro 26:6 | 6 Want hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, 1418 2Kro 26:10| woestijn, en hieuw vele putten uit, overmits hij veel vee had, 1419 2Kro 26:15| zijn naam tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk 1420 2Kro 26:18| geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, want gij 1421 2Kro 26:20| hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE 1422 2Kro 28:3 | aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 1423 2Kro 28:9 | naam was Oded; die ging uit, het heir tegen, dat naar 1424 2Kro 28:12| Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen. ~ 1425 2Kro 29:5 | en brengt de onreinigheid uit van het heiligdom. ~ 1426 2Kro 29:16| reinigen, en zij brachten uit in het voorhof van het huis 1427 2Kro 29:16| namen ze op, om naar buiten uit te brengen, in de beek Kidron. ~ 1428 2Kro 30:6 | ulieden overgebleven zijn uit de hand der koningen van 1429 2Kro 30:16| sprengden het bloed, dat nemende uit de hand der Levieten. ~ 1430 2Kro 30:25| gehele gemeente dergenen, die uit Israel gekomen waren; ook 1431 2Kro 30:25| ook de vreemdelingen, die uit het land van Israel gekomen 1432 2Kro 31:1 | die er gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, 1433 2Kro 31:1 | hoogten en de altaren af, uit gans Juda en Benjamin, ook 1434 2Kro 31:14| HEEREN en het allerheiligste uit te delen. ~ 1435 2Kro 31:15| de kleinen als de groten, uit te delen: ~ 1436 2Kro 32:11| HEERE, onze God, zal ons uit de hand des konings van 1437 2Kro 32:13| enigszins kunnen redden uit mijn hand? ~ 1438 2Kro 32:14| volk heeft kunnen redden uit mijn hand, dat uw God u 1439 2Kro 32:14| mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen redden? ~ 1440 2Kro 32:15| koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en mijner vaderen 1441 2Kro 32:15| hoeveel te min zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? ~ 1442 2Kro 32:17| der landen, die hun volk uit mijn hand niet gered hebben, 1443 2Kro 32:17| God van Jehizkia Zijn volk uit mijn hand niet redden. ~ 1444 2Kro 32:21| daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen waren. ~ 1445 2Kro 32:22| inwoners van Jeruzalem, uit de hand van Sanherib, den 1446 2Kro 32:22| den koning van Assyrie, en uit de hand van allen; en Hij 1447 2Kro 33:2 | aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. ~ 1448 2Kro 33:7 | en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israel 1449 2Kro 33:15| goden en die gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, 1450 2Kro 34:9 | bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraim, 1451 2Kro 34:9 | van Manasse en Efraim, en uit het ganse overblijfsel van 1452 2Kro 34:9 | overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin, en 1453 2Kro 34:13| enig werk arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers, 1454 2Kro 34:33| dan deed alle gruwelen weg uit alle landen, die der kinderen 1455 2Kro 35:11| priesters sprengden het bloed uit hun handen, en de Levieten 1456 2Kro 35:20| den Frath; en Josia toog uit hem tegemoet. ~ 1457 2Kro 35:22| naar de woorden van Necho uit den mond van God; maar hij 1458 2Kro 36:11| priesters sprengden het bloed uit hun handen, en de Levieten 1459 2Kro 36:20| den Frath; en Josia toog uit hem tegemoet. ~ 1460 2Kro 36:22| naar de woorden van Necho uit den mond van God; maar hij 1461 2Kro 37:12| profeet Jeremia, sprekende uit den mond des HEEREN. ~ 1462 Ezra 1:1 | wierd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremia, verwekte 1463 Ezra 1:7 | Ook bracht de koning Kores uit, de vaten van het huis des 1464 Ezra 1:7 | HEEREN, die Nebukadnezar uit Jeruzalem had uitgevoerd, 1465 Ezra 1:8 | koning van Perzie, bracht ze uit door de hand van Mithredath, 1466 Ezra 2:1 | dat landschap, die optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, 1467 Ezra 2:59| zaad niet bewijzen, of zij uit Israel waren. ~ 1468 Ezra 2:70| de Levieten, en sommigen uit het volk, zo de zangers 1469 Ezra 3:8 | Levieten, en allen, die uit de gevangenis te Jeruzalem 1470 Ezra 4:14| 14 Nu, omdat wij salaris uit het paleis trekken, en het 1471 Ezra 5:14| waren, die Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem 1472 Ezra 5:14| koning Kores uitgehaald uit den tempel van Babel, en 1473 Ezra 6:4 | hout; en de onkosten zullen uit des konings huis gegeven 1474 Ezra 6:5 | huis Gods, die Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem 1475 Ezra 6:8 | te bouwen; te weten, dat uit des konings goederen, van 1476 Ezra 6:11| zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en 1477 Ezra 6:21| de kinderen Israels, die uit de gevangenis wedergekomen 1478 Ezra 7:6 | 6 Deze Ezra toog op uit Babel; en hij was een vaardig 1479 Ezra 7:9 | was het begin des optochts uit Babel, en op den eersten 1480 Ezra 7:20| Gods, dat u voorvallen zal uit te geven, zult gij geven 1481 Ezra 7:20| te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. ~ 1482 Ezra 7:28| over mij, en de hoofden uit Israel vergaderd, om met 1483 Ezra 8:1 | geslachtsrekening, die met mij uit Babel optogen, onder het 1484 Ezra 8:21| riep ik aldaar een vasten uit aan de rivier Ahava, opdat 1485 Ezra 8:24| Toen scheidde ik twaalf uit van de oversten der priesteren: 1486 Ezra 8:35| En de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, 1487 Ezra 9:3 | mijns hoofds en mijns baards uit, en zat verbaasd neder. ~ 1488 Ezra 9:5 | het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik 1489 Ezra 9:5 | en breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God. ~ 1490 Ezra 10:1 | verzamelde zich tot hem uit Israel een zeer grote gemeente 1491 Neh 1:2 | broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen 1492 Neh 2:13 | 13 En ik trok uit bij nacht door de Dalpoort, 1493 Neh 4:2 | Zullen zij de steentjes uit de stofhopen levend maken, 1494 Neh 4:12 | ons wel tienmaal zeiden, uit al de plaatsen, door dewelke 1495 Neh 4:23 | trokken onze klederen niet uit; een iegelijk had zijn geweer 1496 Neh 5:13 | Ook schudde ik mijn boezem uit, en zeide: Alzo schudde 1497 Neh 5:13 | zeide: Alzo schudde God uit allen man, die dit woord 1498 Neh 5:13 | woord niet zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, 1499 Neh 5:13 | bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, en hij zij 1500 Neh 6:7 | besteld, om van u te Jeruzalem uit te roepen, zeggende: Hij


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3291

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License