Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zullen 3081
zullende 2
zullenzij 1
zult 3143
zur 5
zuriel 1
zurisaddai 5
Frequency    [«  »]
3472 was
3390 zeide
3291 uit
3143 zult
3088 om
3081 zullen
3060 hen

Bijbel

IntraText - Concordances

zult

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3143

     Book Chapter: Verse
1001 Num 28:31 | brandoffer, en zijn spijsoffer, zult gij ze bereiden; zij zullen 1002 Num 29:1 | op den eersten der maand, zult gij een heilige samenroeping 1003 Num 29:1 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen; het zal u een 1004 Num 29:2 | 2 Dan zult gij een brandoffer, ten 1005 Num 29:7 | tienden dezer zevende maand zult gij een heilige samenroeping 1006 Num 29:7 | samenroeping hebben, en gij zult uw zielen verootmoedigen; 1007 Num 29:7 | verootmoedigen; geen werk zult gij doen; ~ 1008 Num 29:8 | 8 Maar gij zult brandoffer, ten liefelijken 1009 Num 29:12 | dag dezer zevende maand, zult gij een heilige samenroeping 1010 Num 29:12 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen; maar zeven dagen 1011 Num 29:12 | gij doen; maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest 1012 Num 29:13 | 13 En gij zult een brandoffer ten vuuroffer 1013 Num 29:35 | 35 Op den achtsten dag zult gij een verbodsdag hebben; 1014 Num 29:35 | hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~ 1015 Num 29:36 | 36 En gij zult een brandoffer ten vuuroffer 1016 Num 29:39 | 39 Deze dingen zult gij den HEERE doen op uw 1017 Num 31:2 | van de Midianieten; daarna zult gij verzameld worden tot 1018 Num 31:4 | onder alle stammen Israels zult gij een duizend ten strijde 1019 Num 31:19 | ieder, die een verslagene zult aangeroerd hebben, zult 1020 Num 31:19 | zult aangeroerd hebben, zult u op den derden dag en op 1021 Num 31:20 | 20 Ook zult gij alle kleding, en alle 1022 Num 31:23 | ding, dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten 1023 Num 31:23 | wat het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten 1024 Num 31:24 | 24 Gij zult ook uw klederen op den zevenden 1025 Num 31:24 | gij rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen. ~ 1026 Num 31:28 | 28 Daarna zult gij een schatting voor den 1027 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het nemen, en den priester 1028 Num 31:30 | helft der kinderen Israels zult gij een gevangene van vijftig 1029 Num 31:30 | uit al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, 1030 Num 31:59 | broeders ten strijde gaan, en zult gijlieden hier blijven? 1031 Num 31:60 | 7 Waarom toch zult gij het hart der kinderen 1032 Num 31:68 | Wanneer gij van achter Hem u zult afkeren, zo zal Hij wijders 1033 Num 31:68 | laten in de woestijn; en gij zult al dit volk verderven. ~ 1034 Num 31:73 | Indien gij deze zaak doen zult, indien gij u voor het aangezicht 1035 Num 31:73 | het aangezicht des HEEREN zult toerusten ten strijde, ~ 1036 Num 31:75 | ten ondergebracht zij; zo zult gij daarna wederkeren, en 1037 Num 31:76 | gij daarentegen alzo niet zult doen, ziet, zo hebt gij 1038 Num 31:76 | HEERE gezondigd; doch gij zult uw zonde gewaar worden, 1039 Num 31:82 | ten ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land Gilead 1040 Num 32:51 | gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn in het land 1041 Num 32:52 | 52 Zo zult gij alle inwoners des lands 1042 Num 32:52 | beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden 1043 Num 32:53 | 53 En gij zult het land in erfelijke bezitting 1044 Num 32:54 | 54 En gij zult het land in erfelijke bezitting 1045 Num 32:54 | dengenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder 1046 Num 32:54 | en dien, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder maken; 1047 Num 32:54 | de stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. ~ 1048 Num 32:55 | aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, 1049 Num 32:55 | geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven, tot doornen 1050 Num 33:7 | zijn: van de grote zee af zult gij u den berg Hor aftekenen. ~ 1051 Num 33:8 | 8 Van den berg Hor zult gij aftekenen tot daar men 1052 Num 33:10 | 10 Voorts zult gij u tot een landpale tegen 1053 Num 33:13 | het lot ten erve innemen zult, hetwelk de HEERE aan de 1054 Num 33:18 | 18 Daartoe zult gij uit elken stam een overste 1055 Num 34:2 | geven om te bewonen; daartoe zult gijlieden aan de Levieten 1056 Num 34:4 | die gij aan de Levieten zult geven, zullen van den stadsmuur 1057 Num 34:5 | 5 En gij zult meten van buiten de stad, 1058 Num 34:6 | die gij aan de Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden, 1059 Num 34:6 | vrijsteden, die gij geven zult, opdat de doodslager daarheen 1060 Num 34:6 | vliede; en boven dezelve zult gij hun twee en veertig 1061 Num 34:7 | gij aan de Levieten geven zult, zullen zijn acht en veertig 1062 Num 34:8 | der kinderen Israels geven zult, zult gij van dien, die 1063 Num 34:8 | kinderen Israels geven zult, zult gij van dien, die vele heeft, 1064 Num 34:11 | 11 Zo zult gij maken, dat u steden 1065 Num 34:13 | deze steden, die gij geven zult, zullen zes vrijsteden voor 1066 Num 34:14 | 14 Drie dezer vrijsteden zult gij geven op deze zijde 1067 Num 34:14 | Jordaan, en drie dezer steden zult gij geven in het land Kanaan; 1068 Num 34:31 | 31 En gij zult geen verzoening nemen voor 1069 Num 34:32 | 32 Ook zult gij geen verzoening nemen 1070 Num 34:33 | 33 Zo zult gij niet ontheiligen het 1071 Deu 1:17 | 17 Gij zult het aangezicht in het gericht 1072 Deu 1:17 | gericht niet kennen; gij zult den kleine, zowel als den 1073 Deu 1:17 | als den grote, horen; gij zult niet vrezen voor iemands 1074 Deu 1:17 | voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, 1075 Deu 1:37 | uwentwil, zeggende: Gij zult daar ook niet inkomen. ~ 1076 Deu 2:4 | het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale 1077 Deu 2:4 | voor u vrezen; maar gij zult u zeer wachten. ~ 1078 Deu 2:6 | 6 Spijze zult gij voor geld van hen kopen, 1079 Deu 2:6 | kopen, dat gij etet; en ook zult gij water voor geld van 1080 Deu 2:18 | 18 Gij zult heden doortrekken aan Ar, 1081 Deu 2:19 | 19 En gij zult naderen tegenover de kinderen 1082 Deu 3:2 | uw hand gegeven; en gij zult hem doen, gelijk als gij 1083 Deu 3:20 | zijde van de Jordaan; dan zult gij wederkeren, elk tot 1084 Deu 3:27 | toe met uw ogen; want gij zult over deze Jordaan niet gaan. ~ 1085 Deu 3:28 | hun dat land, dat gij zien zult, doen erven. ~ 1086 Deu 4:2 | 2 Gij zult tot dit woord, dat ik u 1087 Deu 4:9 | dagen uws levens; en gij zult ze aan uw kinderen en uw 1088 Deu 4:22 | Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan, en datzelve 1089 Deu 4:25 | en kindskinderen gewonnen zult hebben, en in het land oud 1090 Deu 4:25 | in het land oud geworden zult zijn, en u zult verderven, 1091 Deu 4:25 | geworden zult zijn, en u zult verderven, dat gij gesneden 1092 Deu 4:26 | dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land, waar 1093 Deu 4:26 | trekt, om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, 1094 Deu 4:27 | onder de volken; en gij zult een klein volksken in getal 1095 Deu 4:28 | 28 En aldaar zult gij goden dienen, die des 1096 Deu 4:29 | 29 Dan zult gij van daar den HEERE, 1097 Deu 4:29 | vinden; als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met 1098 Deu 4:30 | 30 Wanneer gij in angst zult zijn, en u al deze dingen 1099 Deu 4:30 | het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE, 1100 Deu 4:39 | 39 Zo zult gij heden weten, en in uw 1101 Deu 4:40 | 40 En gij zult houden Zijn inzettingen 1102 Deu 5:7 | 7 Gij zult geen andere goden voor Mijn 1103 Deu 5:8 | 8 Gij zult u geen gesneden beeld maken, 1104 Deu 5:9 | 9 Gij zult u voor die niet buigen, 1105 Deu 5:11 | 11 Gij zult den Naam des HEEREN, uws 1106 Deu 5:13 | 13 Zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk 1107 Deu 5:14 | des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, 1108 Deu 5:15 | 15 Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht 1109 Deu 5:15 | gij den sabbatdag houden zult. ~ 1110 Deu 5:17 | 17 Gij zult niet doodslaan. ~ 1111 Deu 5:18 | 18 En gij zult geen overspel doen. ~ 1112 Deu 5:19 | 19 En gij zult niet stelen. ~ 1113 Deu 5:20 | 20 En gij zult geen valse getuigenis spreken 1114 Deu 5:21 | 21 En gij zult niet begeren uws naasten 1115 Deu 5:21 | uws naasten vrouw; en gij zult u niet laten gelusten uws 1116 Deu 5:31 | rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het 1117 Deu 5:33 | HEERE, uw God, u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft, 1118 Deu 5:33 | het land, dat gij erven zult. ~  ~ 1119 Deu 6:5 | 5 Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, 1120 Deu 6:7 | 7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen, 1121 Deu 6:8 | 8 Ook zult gij ze tot een teken binden 1122 Deu 6:9 | 9 En gij zult ze op de posten van uw huis, 1123 Deu 6:13 | 13 Gij zult den HEERE, uw God, vrezen, 1124 Deu 6:13 | vrezen, en Hem dienen; en gij zult bij Zijn Naam zweren. ~ 1125 Deu 6:14 | 14 Gij zult andere goden niet navolgen, 1126 Deu 6:16 | 16 Gij zult den HEERE, uw God, niet 1127 Deu 6:17 | 17 Gij zult de geboden des HEEREN, uws 1128 Deu 6:18 | 18 En gij zult doen, wat recht en goed 1129 Deu 6:21 | 21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: 1130 Deu 7:2 | aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk verbannen; 1131 Deu 7:2 | ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, 1132 Deu 7:3 | 3 Gij zult u ook met hen niet vermaagschappen; 1133 Deu 7:3 | niet vermaagschappen; gij zult uw dochters niet geven aan 1134 Deu 7:5 | 5 Maar alzo zult gij hun doen: hun altaren 1135 Deu 7:5 | gij hun doen: hun altaren zult gij afwerpen, en hun opgerichte 1136 Deu 7:5 | verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen, en hun gesnedene 1137 Deu 7:9 | 9 Gij zult dan weten, dat de HEERE, 1138 Deu 7:12 | omdat gij deze rechten zult horen, en houden, en dezelve 1139 Deu 7:14 | 14 Gezegend zult gij zijn boven alle volken; 1140 Deu 7:16 | 16 Gij zult dan al die volken verteren, 1141 Deu 7:16 | niet verschonen, en gij zult hun goden niet dienen; want 1142 Deu 7:22 | allengskens uitwerpen; haastelijk zult gij hen niet mogen te niet 1143 Deu 7:24 | bestaan, totdat gij hen zult hebben verdelgd. ~ 1144 Deu 7:25 | gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; 1145 Deu 7:25 | en goud, dat daaraan is, zult gij niet begeren, noch voor 1146 Deu 7:26 | 26 Gij zult dan den gruwel in uw huis 1147 Deu 7:26 | gelijk datzelve is; gij zult het ganselijk verfoeien, 1148 Deu 8:1 | die ik u heden gebiede, zult gij waarnemen om te doen, 1149 Deu 8:2 | 2 En gij zult gedenken aan al den weg, 1150 Deu 8:9 | zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken 1151 Deu 8:9 | bergen gij koper uithouwen zult. ~ 1152 Deu 8:10 | 10 Als gij dan zult gegeten hebben, en verzadigd 1153 Deu 8:10 | hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, uw God, loven 1154 Deu 8:12 | niet misschien, als gij zult gegeten hebben, en verzadigd 1155 Deu 8:18 | 18 Maar gij zult gedenken den HEERE, uw God, 1156 Deu 8:19 | tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan. ~ 1157 Deu 8:20 | aangezicht verdaan heeft, alzo zult gij vergaan, omdat gij de 1158 Deu 8:20 | uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn. ~  ~  ~ 1159 Deu 9:1 | 1 Hoor, Israel! gij zult heden over de Jordaan gaan, 1160 Deu 9:3 | 3 Zo zult gij heden weten, dat de 1161 Deu 9:3 | aangezicht nederwerpen; en gij zult ze uit de bezitting verdrijven, 1162 Deu 9:3 | bezitting verdrijven, en zult hen haastelijk te niet doen, 1163 Deu 10:1 | Mij op dezen berg; daarna zult gij u een kist van hout 1164 Deu 10:2 | gij gebroken hebt; en gij zult ze leggen in die kist. ~ 1165 Deu 10:19 | 19 Daarom zult gijlieden den vreemdeling 1166 Deu 10:20 | 20 Den HEERE, uw God, zult gij vrezen; Hem zult gij 1167 Deu 10:20 | God, zult gij vrezen; Hem zult gij dienen, en Hem zult 1168 Deu 10:20 | zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen, en bij Zijn 1169 Deu 11:1 | 1 Daarom zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, 1170 Deu 11:1 | God, liefhebben, en gij zult te allen dage onderhouden 1171 Deu 11:2 | 2 En gijlieden zult heden weten, dat ik niet 1172 Deu 11:13 | geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, 1173 Deu 11:15 | voor uw beesten; en gij zult eten en verzadigd worden. ~ 1174 Deu 11:23 | bezitting verdrijven, en gij zult erfelijk bezitten groter 1175 Deu 11:25 | land, waarop gij treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken 1176 Deu 11:27 | zegen, wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, 1177 Deu 11:28 | vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN, 1178 Deu 11:29 | gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken 1179 Deu 11:31 | 31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat 1180 Deu 11:31 | God, u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten, en 1181 Deu 12:1 | de rechten, die gijlieden zult waarnemen om te doen, in 1182 Deu 12:2 | 2 Gij zult ganselijk vernielen al de 1183 Deu 12:2 | alwaar de volken, die gij zult erven, hun goden gediend 1184 Deu 12:3 | 3 En gij zult hun altaren afwerpen, en 1185 Deu 12:3 | goden nederhouwen; en gij zult hun naam te niet doen uit 1186 Deu 12:4 | 4 Gij zult den HEERE, uw God, alzo 1187 Deu 12:5 | zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen, en daarheen 1188 Deu 12:5 | gijlieden vragen, en daarheen zult gij komen; ~ 1189 Deu 12:6 | 6 En daarheen zult gijlieden brengen uw brandofferen, 1190 Deu 12:7 | 7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht 1191 Deu 12:8 | 8 Gij zult niet doen naar alles, wat 1192 Deu 12:10 | 10 Maar gij zult over de Jordaan gaan, en 1193 Deu 12:10 | vijanden rondom, en gij zult zeker wonen. ~ 1194 Deu 12:11 | te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles, wat ik 1195 Deu 12:11 | die gij den HEERE beloven zult. ~ 1196 Deu 12:12 | 12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht 1197 Deu 12:13 | alle plaats, die gij zien zult. ~ 1198 Deu 12:14 | stammen zal verkiezen, daar zult gij uw brandofferen offeren, 1199 Deu 12:14 | brandofferen offeren, en daar zult gij doen al wat ik u gebiede. ~ 1200 Deu 12:15 | naar allen lust uwer ziel zult gij slachten en vlees eten, 1201 Deu 12:16 | 16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij 1202 Deu 12:16 | gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten 1203 Deu 12:17 | 17 Gij zult in uw poorten niet mogen 1204 Deu 12:17 | enige uwer geloften, die gij zult hebben beloofd, noch uw 1205 Deu 12:18 | 18 Maar gij zult dat eten voor het aangezicht 1206 Deu 12:18 | in uw poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht 1207 Deu 12:20 | gesproken heeft, en gij zeggen zult: Ik zal vlees eten; dewijl 1208 Deu 12:20 | heeft vlees te eten, zo zult gij vlees eten, naar allen 1209 Deu 12:21 | verre van u zal zijn, zo zult gij slachten van uw runderen 1210 Deu 12:21 | ik u geboden heb; en gij zult eten in uw poorten, naar 1211 Deu 12:22 | hert gegeten wordt, alzo zult gij dat eten; de onreine 1212 Deu 12:23 | bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees 1213 Deu 12:24 | 24 Gij zult dat niet eten; op de aarde 1214 Deu 12:24 | dat niet eten; op de aarde zult gij het uitgieten als water; ~ 1215 Deu 12:25 | 25 Gij zult dat niet eten; opdat het 1216 Deu 12:25 | kinderen na u, welga, als gij zult gedaan hebben, wat recht 1217 Deu 12:26 | heilige dingen, die gij hebben zult, en uw geloften zult gij 1218 Deu 12:26 | hebben zult, en uw geloften zult gij opnemen, en komen tot 1219 Deu 12:27 | 27 En gij zult uw brandofferen, het vlees 1220 Deu 12:27 | uitgegoten; maar het vlees zult gij eten. ~ 1221 Deu 12:28 | tot in eeuwigheid, als gij zult gedaan hebben wat goed en 1222 Deu 12:29 | bezitten; en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun land 1223 Deu 12:31 | 31 Gij zult alzo niet doen den HEERE, 1224 Deu 12:32 | hetwelk ik ulieden gebiede, zult gij waarnemen om te doen; 1225 Deu 12:32 | waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen, en daarvan 1226 Deu 13:3 | 3 Gij zult naar de woorden van dien 1227 Deu 13:4 | 4 Den HEERE, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, 1228 Deu 13:4 | vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem 1229 Deu 13:5 | om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden 1230 Deu 13:8 | 8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn, 1231 Deu 13:8 | niet verschonen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem 1232 Deu 13:9 | 9 Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; 1233 Deu 13:10 | 10 En gij zult hem met stenen stenigen, 1234 Deu 13:12 | geeft, om aldaar te wonen, zult horen zeggen: ~ 1235 Deu 13:14 | 14 Zo zult gij onderzoeken, en naspeuren, 1236 Deu 13:15 | 15 Zo zult gij de inwoners derzelver 1237 Deu 13:16 | 16 En al haar roof zult gij verzamelen in het midden 1238 Deu 13:18 | stem des HEEREN, uws Gods, zult gehoorzaam zijn, om te houden 1239 Deu 14:1 | des HEEREN, uws Gods; gij zult uzelven niet snijden, noch 1240 Deu 14:3 | 3 Gij zult geen gruwel eten. ~ 1241 Deu 14:4 | beesten, die gijlieden eten zult; een os, klein vee der schapen, 1242 Deu 14:6 | herkauwen onder de beesten, die zult gij eten. ~ 1243 Deu 14:7 | 7 Maar deze zult gij niet eten, van degenen, 1244 Deu 14:8 | ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood 1245 Deu 14:8 | niet eten, en hun dood aas zult gij niet aanroeren. ~ 1246 Deu 14:9 | 9 Dit zult gij eten van alles, wat 1247 Deu 14:9 | vinnen en schubben heeft, zult gij eten. ~ 1248 Deu 14:10 | vinnen en schubben heeft, zult gij niet eten; het zal ulieden 1249 Deu 14:11 | 11 Allen reinen vogel zult gij eten. ~ 1250 Deu 14:12 | het, van dewelke gij niet zult eten: de arend, en de havik, 1251 Deu 14:20 | 20 Al het rein gevogelte zult gij eten. ~ 1252 Deu 14:21 | 21 Gij zult geen dood aas eten; den 1253 Deu 14:21 | vreemdeling, die in uw poorten is, zult gij het geven, dat hij het 1254 Deu 14:21 | volk den HEERE, uw God. Gij zult het bokje niet koken in 1255 Deu 14:22 | 22 Gij zult getrouwelijk vertienen al 1256 Deu 14:23 | Naam aldaar te doen wonen, zult gij eten de tienden van 1257 Deu 14:27 | Leviet, die in uw poorten is, zult gij niet verlaten; want 1258 Deu 14:28 | Ten einde van drie jaren zult gij voortbrengen alle tienden 1259 Deu 14:28 | in hetzelve jaar, en gij zult ze wegleggen in uw poorten; ~ 1260 Deu 14:29 | uwer hand, dat gij doen zult. ~ 1261 Deu 15:1 | Ten einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken. ~ 1262 Deu 15:3 | 3 Den vreemde zult gij manen; maar wat gij 1263 Deu 15:5 | HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt 1264 Deu 15:6 | tot u heeft gesproken, zo zult gij aan vele volken lenen; 1265 Deu 15:6 | vele volken lenen; maar gij zult niet ontlenen; en gij zult 1266 Deu 15:6 | zult niet ontlenen; en gij zult over vele volken heersen; 1267 Deu 15:7 | uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, 1268 Deu 15:8 | 8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, 1269 Deu 15:8 | hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg 1270 Deu 15:10 | 10 Gij zult hem mildelijk geven, en 1271 Deu 15:11 | gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen 1272 Deu 15:12 | maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u laten 1273 Deu 15:13 | vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten 1274 Deu 15:14 | 14 Gij zult hem rijkelijk opleggen van 1275 Deu 15:14 | gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven. ~ 1276 Deu 15:15 | 15 En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht 1277 Deu 15:17 | 17 Zo zult gij een priem nemen, en 1278 Deu 15:17 | zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen. ~ 1279 Deu 15:18 | zegenen in alles, wat gij doen zult. ~ 1280 Deu 15:19 | worden, zijnde mannelijk, zult gij den HEERE, uw God, heiligen; 1281 Deu 15:19 | HEERE, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene 1282 Deu 15:20 | aangezicht des HEEREN, uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten 1283 Deu 15:21 | of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE, uw God, 1284 Deu 15:22 | 22 In uw poorten zult gij het eten; de onreine 1285 Deu 15:23 | 23 Zijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult 1286 Deu 15:23 | zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten 1287 Deu 16:2 | 2 Dan zult gij den HEERE, uw God, het 1288 Deu 16:3 | 3 Gij zult niets gedesemds op hetzelve 1289 Deu 16:3 | hetzelve eten; zeven dagen zult gij ongezuurde op hetzelve 1290 Deu 16:4 | den eersten dag geslacht zult hebben, niets tot den morgen 1291 Deu 16:5 | 5 Gij zult het pascha niet mogen slachten 1292 Deu 16:6 | Naam te doen wonen, aldaar zult gij het pascha slachten 1293 Deu 16:7 | 7 Dan zult gij het koken en eten in 1294 Deu 16:7 | God, verkiezen zal; daarna zult gij u des morgens keren, 1295 Deu 16:8 | 8 Zes dagen zult gij ongezuurde broden eten, 1296 Deu 16:8 | dag den HEERE, uw God; dan zult gij geen werk doen. 1297 Deu 16:9 | 9 Zeven weken zult gij u tellen; van dat men 1298 Deu 16:9 | begint in het staande koren, zult gij de zeven weken beginnen 1299 Deu 16:10 | 10 Daarna zult gij den HEERE, uw God, het 1300 Deu 16:10 | hand zijn, dat gij geven zult, naardat u de HEERE, uw 1301 Deu 16:11 | 11 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht 1302 Deu 16:12 | 12 En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht 1303 Deu 16:12 | geweest zijt in Egypte; en gij zult deze inzettingen houden 1304 Deu 16:13 | Het feest der loofhutten zult gij u zeven dagen houden, 1305 Deu 16:13 | zeven dagen houden, als gij zult hebben ingezameld van uw 1306 Deu 16:14 | 14 En gij zult vrolijk zijn op uw feest, 1307 Deu 16:15 | 15 Zeven dagen zult gij den HEERE, uw God, feest 1308 Deu 16:15 | werk uwer handen; daarom zult gij immers vrolijk zijn. 1309 Deu 16:18 | 18 Rechters en ambtlieden zult gij u stellen in al uw poorten, 1310 Deu 16:19 | 19 Gij zult het gericht niet buigen; 1311 Deu 16:19 | gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; 1312 Deu 16:19 | aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen; 1313 Deu 16:20 | Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft, 1314 Deu 16:21 | 21 Gij zult u geen bos planten van enig 1315 Deu 16:21 | uws Gods, dat gij u maken zult. ~ 1316 Deu 16:22 | 22 Ook zult gij u geen opgericht beeld 1317 Deu 17:1 | 1 Gij zult den HEERE, uw God, geen 1318 Deu 17:4 | aangezegd, en gij hoort het; zo zult gij het wel onderzoeken; 1319 Deu 17:5 | 5 Zo zult gij dien man of die vrouw, 1320 Deu 17:5 | ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen stenigen, 1321 Deu 17:7 | hand des gansen volks; zo zult gij het boze uit het midden 1322 Deu 17:8 | twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken, en opgaan 1323 Deu 17:9 | 9 En gij zult komen tot de Levietische 1324 Deu 17:9 | die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, en zij zullen 1325 Deu 17:10 | 10 En gij zult doen naar de mond des woords, 1326 Deu 17:10 | HEERE verkiezen zal, en gij zult waarnemen te doen naar alles, 1327 Deu 17:11 | dat zij u zullen zeggen, zult gij doen; gij zult niet 1328 Deu 17:11 | zeggen, zult gij doen; gij zult niet afwijken van het woord, 1329 Deu 17:12 | man zal sterven; en gij zult het boze uit Israel wegdoen. 1330 Deu 17:14 | 14 Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, 1331 Deu 17:14 | geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, 1332 Deu 17:14 | daarin wonen, en gij zeggen zult: Ik zal een koning over 1333 Deu 17:15 | 15 Zo zult gij ganselijk tot koning 1334 Deu 17:15 | het midden uwer broederen zult gij een koning over u stellen; 1335 Deu 17:15 | koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te 1336 Deu 17:16 | ulieden gezegd heeft: Gij zult voortaan niet wederkeren 1337 Deu 18:4 | beschering uwer schapen zult gij hem geven; ~ 1338 Deu 18:9 | uw God, u geven zal, zo zult gij niet leren te doen naar 1339 Deu 18:13 | 13 Oprecht zult gij zijn met den HEERE, 1340 Deu 18:14 | Want deze volken, die gij zult erven, horen naar guichelaars 1341 Deu 18:15 | God, verwekken; naar Hem zult gij horen; ~ 1342 Deu 18:22 | profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen. ~  ~  ~ 1343 Deu 19:1 | zal, en gij die erfelijk zult bezitten, en in hun steden 1344 Deu 19:2 | 2 Zo zult gij u drie steden uitscheiden, 1345 Deu 19:3 | 3 Gij zult u den weg bereiden, en de 1346 Deu 19:7 | gebiede ik u, zeggende: Gij zult u drie steden uitscheiden. ~ 1347 Deu 19:9 | Wanneer gij al ditzelve gebod zult waarnemen, om dat te doen, 1348 Deu 19:9 | Zijn wegen wandelende) zo zult gij u nog drie steden toedoen 1349 Deu 19:13 | niet verschonen; maar gij zult het bloed des onschuldigen 1350 Deu 19:14 | 14 Gij zult uws naasten landpale, die 1351 Deu 19:14 | uw erfdeel, dat gij erven zult, in het land, hetwelk u 1352 Deu 19:19 | 19 Zo zult gijlieden hem doen, gelijk 1353 Deu 19:19 | broeder dacht te doen; alzo zult gij het boze uit het midden 1354 Deu 20:1 | 1 Wanneer gij zult uittrekken tot den strijd 1355 Deu 20:1 | strijd tegen uw vijanden, en zult zien paarden en wagenen, 1356 Deu 20:1 | volk, meerder dan gij, zo zult gij voor hen niet vrezen; 1357 Deu 20:10 | tegen haar te strijden, zo zult gij haar den vrede toeroepen. ~ 1358 Deu 20:12 | krijg tegen u voeren, zo zult gij haar belegeren. ~ 1359 Deu 20:13 | in uw hand geven; en gij zult alles, wat mannelijk daarin 1360 Deu 20:14 | stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven; en gij 1361 Deu 20:14 | gij voor u roven; en gij zult eten den buit uwer vijanden, 1362 Deu 20:15 | 15 Alzo zult gij aan alle steden doen, 1363 Deu 20:16 | uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat 1364 Deu 20:17 | 17 Maar gij zult ze ganselijk verbannen: 1365 Deu 20:19 | gij een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen 1366 Deu 20:19 | om die in te nemen, zo zult gij haar geboomte niet verderven, 1367 Deu 20:19 | daaraan drijvende; want gij zult daarvan eten; daarom zult 1368 Deu 20:19 | zult daarvan eten; daarom zult gij dat niet afhouwen (want 1369 Deu 20:20 | geboomte, hetwelk gij kennen zult, dat het geen geboomte ter 1370 Deu 20:20 | geboomte ter spijze is, dat zult gij verderven en afhouwen; 1371 Deu 20:20 | verderven en afhouwen; en gij zult een bolwerk bouwen tegen 1372 Deu 21:9 | 9 Alzo zult gij het onschuldig bloed 1373 Deu 21:9 | van u wegdoen; want gij zult doen, wat recht is in de 1374 Deu 21:10 | 10 Wanneer gij zult uitgetogen zijn tot den 1375 Deu 21:11 | gij onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van 1376 Deu 21:11 | gij lust tot haar gekregen zult hebben, dat gij ze u ter 1377 Deu 21:12 | 12 Zo zult gij haar binnen in uw huis 1378 Deu 21:13 | lang bewenen; en daarna zult gij tot haar ingaan, en 1379 Deu 21:14 | haar hebt, dat gij haar zult laten gaan naar haar begeerte; 1380 Deu 21:14 | haar begeerte; doch gij zult haar geenszins voor geld 1381 Deu 21:14 | voor geld verkopen, gij zult met haar geen gewin drijven, 1382 Deu 21:21 | dat hij sterve; en gij zult het boze uit het midden 1383 Deu 21:22 | en gij hem aan het hout zult opgehangen hebben; ~ 1384 Deu 21:23 | niet overnachten; maar gij zult het zekerlijk ten zelven 1385 Deu 21:23 | is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, 1386 Deu 22:1 | 1 Gij zult uws broeders os of klein 1387 Deu 22:1 | u van die verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk 1388 Deu 22:2 | of gij hem niet kent, zo zult gij ze binnen in uw huis 1389 Deu 22:3 | 3 Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, 1390 Deu 22:3 | doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen aan zijn kleding, 1391 Deu 22:3 | aan zijn kleding, ja, alzo zult gij doen aan al het verlorene 1392 Deu 22:3 | verloren zal zijn, en dat gij zult hebben gevonden; gij zult 1393 Deu 22:3 | zult hebben gevonden; gij zult u niet mogen verbergen. ~ 1394 Deu 22:4 | 4 Gij zult uws broeders ezel of zijn 1395 Deu 22:4 | u van die verbergen; gij zult ze met hem ganselijk oprichten. ~ 1396 Deu 22:6 | jongen of op de eieren, zo zult gij de moeder met de jongen 1397 Deu 22:7 | 7 Gij zult de moeder ganselijk vrijlaten; 1398 Deu 22:7 | vrijlaten; maar de jongen zult gij voor u nemen; opdat 1399 Deu 22:8 | Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw 1400 Deu 22:8 | nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning 1401 Deu 22:9 | 9 Gij zult uw wijngaard niet met tweeerlei 1402 Deu 22:9 | volheid des zaads, dat gij zult gezaaid hebben, en de inkomst 1403 Deu 22:10 | 10 Gij zult niet ploegen met een os 1404 Deu 22:11 | 11 Gij zult geen kleed van gemengde 1405 Deu 22:12 | 12 Snoeren zult gij u maken aan de vier 1406 Deu 22:21 | in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit het midden 1407 Deu 22:22 | gelegen heeft, en de vrouw; zo zult gij het boze uit Israel 1408 Deu 22:24 | 24 Zo zult gij ze beiden uitbrengen 1409 Deu 22:24 | poort derzelver stad, en gij zult hen met stenen stenigen, 1410 Deu 22:24 | vrouw vernederd heeft; zo zult gij het boze uit het midden 1411 Deu 22:26 | 26 Maar de jonge dochter zult gij niets doen; de jonge 1412 Deu 23:6 | 6 Gij zult hun vrede en hun best niet 1413 Deu 23:7 | 7 Den Edomiet zult gij voor geen gruwel houden, 1414 Deu 23:7 | broeder; den Egyptenaar zult gij voor geen gruwel houden 1415 Deu 23:9 | uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij u wachten voor alle 1416 Deu 23:12 | 12 Gij zult ook een plaats hebben buiten 1417 Deu 23:12 | het leger, en daarhenen zult gij uitgaan naar buiten. ~ 1418 Deu 23:13 | 13 En gij zult een schopje hebben, benevens 1419 Deu 23:13 | buiten gezeten hebt, dan zult gij daarmede graven, en 1420 Deu 23:15 | 15 Gij zult een knecht aan zijn heer 1421 Deu 23:16 | het goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. ~ 1422 Deu 23:18 | 18 Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs 1423 Deu 23:19 | 19 Gij zult aan uw broeder niet woekeren, 1424 Deu 23:20 | 20 Aan den vreemde zult gij woekeren; maar aan uw 1425 Deu 23:20 | woekeren; maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat 1426 Deu 23:21 | HEERE, uw God, een gelofte zult beloofd hebben, gij zult 1427 Deu 23:21 | zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; 1428 Deu 23:23 | Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen; gelijk 1429 Deu 23:24 | 24 Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, 1430 Deu 23:24 | uws naasten wijngaard, zo zult gij druiven eten naar uw 1431 Deu 23:24 | verzadiging; maar in uw vat zult gij niets doen. 1432 Deu 23:25 | 25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande 1433 Deu 23:25 | naasten staande koren, zo zult gij de aren met uw hand 1434 Deu 23:25 | afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande 1435 Deu 24:4 | aangezicht des HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, 1436 Deu 24:7 | deze dief sterven, en gij zult het boze uit het midden 1437 Deu 24:8 | als ik hun geboden heb, zult gij waarnemen te doen. ~ 1438 Deu 24:10 | Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult 1439 Deu 24:10 | zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, 1440 Deu 24:11 | 11 Buiten zult gij staan, en de man, dien 1441 Deu 24:12 | indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. ~ 1442 Deu 24:13 | 13 Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, 1443 Deu 24:14 | 14 Gij zult den armen en nooddruftigen 1444 Deu 24:15 | 15 Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en 1445 Deu 24:17 | 17 Gij zult het recht van den vreemdeling 1446 Deu 24:17 | wees niet buigen, en gij zult het kleed der weduwe niet 1447 Deu 24:18 | 18 Maar gij zult gedenken, dat gij een knecht 1448 Deu 24:19 | garf op den akker vergeten zult hebben, zo zult gij niet 1449 Deu 24:19 | vergeten zult hebben, zo zult gij niet wederkeren, om 1450 Deu 24:20 | Wanneer gij uw olijfboom zult geschud hebben, zo zult 1451 Deu 24:20 | zult geschud hebben, zo zult gij de takken achter u niet 1452 Deu 24:21 | Wanneer gij uw wijngaard zult afgelezen hebben, zo zult 1453 Deu 24:21 | zult afgelezen hebben, zo zult gij de druiven achter u 1454 Deu 24:22 | 22 En gij zult gedenken, dat gij een knecht 1455 Deu 25:4 | 4 Een os zult gij niet muilbanden, als 1456 Deu 25:12 | 12 Zo zult gij haar hand afhouwen, 1457 Deu 25:13 | 13 Gij zult geen tweeerlei weegstenen 1458 Deu 25:14 | 14 Gij zult in uw huis geen tweeerlei 1459 Deu 25:15 | 15 Gij zult een volkomen en gerechten 1460 Deu 25:15 | gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomene en gerechte 1461 Deu 25:19 | Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet! ~ 1462 Deu 26:1 | geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land, 1463 Deu 26:1 | zal, en gij dat erfelijk zult bezitten, en daarin wonen; ~ 1464 Deu 26:2 | 2 Zo zult gij nemen van de eerstelingen 1465 Deu 26:2 | lands, die gij opbrengen zult van uw land, dat u de HEERE, 1466 Deu 26:2 | HEERE, uw God, geeft, en zult ze in een korf leggen; en 1467 Deu 26:2 | een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats, 1468 Deu 26:3 | 3 En gij zult komen tot den priester, 1469 Deu 26:5 | 5 Dan zult gij voor het aangezicht 1470 Deu 26:10 | HEERE, mij gegeven hebt! Dan zult gij ze nederzetten voor 1471 Deu 26:10 | des HEEREN, uws Gods, en zult u buigen voor het aangezicht 1472 Deu 26:11 | 11 En gij zult vrolijk zijn over al het 1473 Deu 26:12 | 12 Wanneer gij zult geeindigd hebben alle tienden 1474 Deu 26:12 | een jaar der tienden; dan zult gij aan den Leviet, aan 1475 Deu 26:13 | 13 En gij zult voor het aangezicht des 1476 Deu 26:17 | God zal zijn, en dat gij zult wandelen in Zijn wegen, 1477 Deu 26:17 | en dat gij Zijner stem zult gehoorzaam zijn. ~ 1478 Deu 26:18 | tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken 1479 Deu 26:18 | dat gij al Zijn geboden zult houden; ~ 1480 Deu 27:2 | als gij over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, 1481 Deu 27:2 | HEERE, uw God, geven zal, zo zult gij u grote stenen oprichten, 1482 Deu 27:3 | 3 En gij zult daarop schrijven alle woorden 1483 Deu 27:3 | wet, als gij overgegaan zult zijn; opdat gij komt in 1484 Deu 27:4 | gij over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij dezelve stenen, 1485 Deu 27:4 | dewelke ik u heden gebiede, zult oprichten op den berg Ebal, 1486 Deu 27:4 | op den berg Ebal, en gij zult ze met kalk bestrijken; ~ 1487 Deu 27:5 | 5 En gij zult aldaar den HEERE, uw God, 1488 Deu 27:5 | een altaar van stenen; gij zult geen ijzer over hetzelve 1489 Deu 27:6 | 6 Van gehele stenen zult gij het altaar des HEEREN, 1490 Deu 27:6 | uws Gods, bouwen, en gij zult den HEERE, uw God, brandofferen 1491 Deu 27:7 | 7 Ook zult gij dankofferen offeren, 1492 Deu 27:7 | dankofferen offeren, en zult aldaar eten, en vrolijk 1493 Deu 27:8 | 8 En gij zult op deze stenen schrijven 1494 Deu 27:10 | 10 Daarom zult gij der stem des HEEREN, 1495 Deu 27:10 | gehoorzaam zijn, en gij zult doen Zijn geboden en Zijn 1496 Deu 27:12 | gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon, en Levi, en 1497 Deu 28:1 | HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende 1498 Deu 28:2 | stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn. ~ 1499 Deu 28:3 | 3 Gezegend zult gij zijn in de stad, en 1500 Deu 28:3 | in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3143

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License