Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zullen 3081
zullende 2
zullenzij 1
zult 3143
zur 5
zuriel 1
zurisaddai 5
Frequency    [«  »]
3472 was
3390 zeide
3291 uit
3143 zult
3088 om
3081 zullen
3060 hen

Bijbel

IntraText - Concordances

zult

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3143

     Book Chapter: Verse
1501 Deu 28:6 | 6 Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend 1502 Deu 28:6 | zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan. ~ 1503 Deu 28:9 | geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen 1504 Deu 28:12 | het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar 1505 Deu 28:12 | vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen. ~ 1506 Deu 28:13 | niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en 1507 Deu 28:13 | zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, 1508 Deu 28:14 | 14 En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik 1509 Deu 28:15 | des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar 1510 Deu 28:16 | 16 Vervloekt zult gij zijn in de stad, en 1511 Deu 28:16 | in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld. ~ 1512 Deu 28:19 | 19 Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en 1513 Deu 28:19 | uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan. ~ 1514 Deu 28:20 | hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, 1515 Deu 28:25 | uwer vijanden; door een weg zult gij tot hem uittrekken, 1516 Deu 28:25 | uittrekken, en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht 1517 Deu 28:25 | aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der 1518 Deu 28:27 | krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden. ~ 1519 Deu 28:29 | 29 Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een 1520 Deu 28:29 | donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar 1521 Deu 28:29 | voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd 1522 Deu 28:30 | 30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, 1523 Deu 28:30 | haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin 1524 Deu 28:30 | niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet 1525 Deu 28:31 | geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel 1526 Deu 28:33 | niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt 1527 Deu 28:34 | 34 En gij zult onzinnig zijn, vanwege het 1528 Deu 28:34 | uwer ogen, dat gij zien zult. ~ 1529 Deu 28:35 | benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van 1530 Deu 28:36 | koning, dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan 1531 Deu 28:36 | noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, 1532 Deu 28:37 | 37 En gij zult zijn tot een schrik, tot 1533 Deu 28:38 | 38 Gij zult veel zaads op den akker 1534 Deu 28:38 | akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen; want de 1535 Deu 28:39 | 39 Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, 1536 Deu 28:39 | planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch 1537 Deu 28:40 | 40 Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, 1538 Deu 28:40 | al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven; 1539 Deu 28:41 | 41 Zonen en dochteren zult gij gewinnen, maar zij zullen 1540 Deu 28:43 | boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen. ~ 1541 Deu 28:44 | Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal 1542 Deu 28:44 | tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn. ~ 1543 Deu 28:45 | uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden 1544 Deu 28:47 | HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en 1545 Deu 28:48 | 48 Zo zult gij uw vijanden, die de 1546 Deu 28:49 | volk, welks spraak gij niet zult verstaan; ~ 1547 Deu 28:51 | opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, 1548 Deu 28:53 | 53 En gij zult eten de vrucht uws buiks, 1549 Deu 28:58 | 58 Indien gij niet zult waarnemen te doen al de 1550 Deu 28:62 | 62 En gij zult met weinige mensen overgelaten 1551 Deu 28:63 | en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het 1552 Deu 28:64 | einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, 1553 Deu 28:65 | 65 Daartoe zult gij onder dezelve volken 1554 Deu 28:66 | tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, 1555 Deu 28:66 | en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker 1556 Deu 28:67 | 67 Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het 1557 Deu 28:67 | avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het 1558 Deu 28:67 | uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits 1559 Deu 28:67 | uwer ogen, dat gij zien zult. ~ 1560 Deu 28:68 | waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en 1561 Deu 28:68 | niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen 1562 Deu 29:9 | handelt in alles, wat gij doen zult. ~ 1563 Deu 30:1 | ik u voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte 1564 Deu 30:2 | 2 En gij zult u bekeren tot den HEERE, 1565 Deu 30:5 | erfelijk bezeten hebben, en gij zult dat erfelijk bezitten; en 1566 Deu 30:8 | 8 Gij dan zult u bekeren, en der stemme 1567 Deu 30:8 | gehoorzaam zijn, en gij zult doen al Zijn geboden, die 1568 Deu 30:10 | stemme des HEEREN, uws Gods, zult gehoorzaam zijn, houdende 1569 Deu 30:10 | geschreven zijn; wanneer gij u zult bekeren tot den HEERE, uw 1570 Deu 30:17 | afwenden, en gij niet horen zult, en gij gedreven zult worden, 1571 Deu 30:17 | horen zult, en gij gedreven zult worden, dat gij u voor andere 1572 Deu 30:18 | heden, dat gij voorzeker zult omkomen; gij zult de dagen 1573 Deu 30:18 | voorzeker zult omkomen; gij zult de dagen niet verlengen 1574 Deu 31:2 | HEERE tot mij gezegd: Gij zult over deze Jordaan niet gaan. ~ 1575 Deu 31:5 | zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, 1576 Deu 31:7 | heb goeden moed, want gij zult met dit volk ingaan in het 1577 Deu 31:7 | te zullen geven; en gij zult het hun doen erven. ~ 1578 Deu 31:11 | Hij zal verkoren hebben, zult gij deze wet voor gans Israel 1579 Deu 31:16 | zeide tot Mozes: Zie, gij zult slapen met uw vaderen; en 1580 Deu 31:23 | heb goeden moed, want gij zult de kinderen Israels inbrengen 1581 Deu 31:29 | het na mijn dood zekerlijk zult verderven, en afwijken van 1582 Deu 31:29 | dagen ontmoeten, wanneer gij zult gedaan hebben, dat kwaad 1583 Deu 32:6 | 6 Zult gij dit den HEERE vergelden, 1584 Deu 32:46 | ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen 1585 Deu 32:47 | en door ditzelve woord zult gij de dagen verlengen op 1586 Deu 32:50 | waarheen gij opklimmen zult, en word vergaderd tot uw 1587 Deu 32:52 | 52 Want van tegenover zult gij dat land zien, maar 1588 Deu 33:29 | aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden! ~  ~  ~ 1589 Deu 34:4 | ogen doen zien, maar gij zult daarheen niet overgaan. ~ 1590 Joz 1:6 | heb goeden moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk 1591 Joz 1:7 | verstandelijk handelt alom, waar gij zult gaan; ~ 1592 Joz 1:8 | geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig 1593 Joz 1:8 | voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandelijk handelen. ~ 1594 Joz 1:11 | want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan 1595 Joz 1:14 | gegeven heeft; maar gijlieden zult gewapend trekken, voor het 1596 Joz 1:14 | alle strijdbare helden, en zult hen helpen; ~ 1597 Joz 1:15 | uw God, hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot 1598 Joz 1:15 | het land uwer erfenis, en zult het erfelijk bezitten, dat 1599 Joz 1:16 | alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan. ~ 1600 Joz 1:18 | alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden, 1601 Joz 2:5 | haastelijk na, want gij zult ze achterhalen. ~ 1602 Joz 2:12 | gij ook weldadigheid doen zult aan mijns vaders huis, en 1603 Joz 2:13 | mijn moeder in het leven zult behouden, als ook mijn broeders 1604 Joz 2:13 | zielen van den dood redden zult. ~ 1605 Joz 2:18 | wij in het land komen, zo zult gij dit snoer van scharlakendraad 1606 Joz 2:18 | binden, door hetwelk gij ons zult nedergelaten hebben; en 1607 Joz 2:18 | nedergelaten hebben; en gij zult tot u in het huis vergaderen 1608 Joz 2:20 | deze onze zaak te kennen zult geven, zo zullen wij onschuldig 1609 Joz 3:4 | weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden zijt door 1610 Joz 3:8 | 8 Gij dan zult den priesteren, die de ark 1611 Joz 3:10 | Verder zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden bekennen, dat 1612 Joz 4:3 | nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten. ~ 1613 Joz 4:7 | 7 Zo zult gij tot hen zeggen: Omdat 1614 Joz 4:22 | 22 Zo zult gij het uw kinderen te kennen 1615 Joz 6:3 | die krijgslieden zijt, zult rondom de stad gaan, de 1616 Joz 6:3 | omringende eenmaal; alzo zult gij doen zes dagen lang. ~ 1617 Joz 6:4 | voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag de stad 1618 Joz 6:10 | volk geboden, zeggende: Gij zult niet juichen, ja, gij zult 1619 Joz 6:10 | zult niet juichen, ja, gij zult uw stem niet laten horen, 1620 Joz 6:10 | zeggen zal: Juicht! dan zult gij juichen. ~ 1621 Joz 7:9 | uitroeien van de aarde; wat zult Gij dan Uw groten Naam doen? ~ 1622 Joz 7:13 | midden van u, Israel! gij zult niet kunnen bestaan voor 1623 Joz 7:14 | 14 Gij zult dan in den morgenstond aankomen 1624 Joz 8:2 | 2 Gij nu zult aan Ai en haar koning doen, 1625 Joz 8:2 | haar vee voor ulieden roven zult; stel u een achterlage tegen 1626 Joz 8:4 | zeggende: Ziet toe, gijlieden zult der stad lagen leggen van 1627 Joz 8:7 | 7 Dan zult gijlieden opstaan uit de 1628 Joz 8:7 | uit de achterlage, en gij zult de stad innemen; want de 1629 Joz 8:8 | stad ingenomen hebt, zo zult gij de stad met vuur aansteken; 1630 Joz 8:8 | naar het woord des HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik 1631 Joz 11:6 | van Israel; hun paarden zult gij verlammen, en hun wagenen 1632 Joz 17:17 | gij hebt grote kracht, gij zult geen een lot hebben; ~ 1633 Joz 17:18 | uitgangen de uwe zijn; want gij zult de Kanaanieten verdrijven, 1634 Joz 18:6 | 6 En gijlieden zult het land beschrijven in 1635 Joz 24:5 | aangezicht verdrijven; en gij zult hun land erfelijk bezitten, 1636 Joz 24:8 | Maar den HEERE, uw God, zult gij aanhangen, gelijk als 1637 Joz 24:12 | verzwagert, en gij tot hen zult ingaan, en zij tot u; ~ 1638 Joz 24:16 | over u ontsteken, en gij zult haastiglijk omkomen van 1639 Joz 25:15 | u heden, wien gij dienen zult; hetzij de goden, welke 1640 Joz 25:19 | Jozua tot het volk: Gij zult den HEERE niet kunnen dienen, 1641 Joz 25:20 | en vreemde goden dienen zult, zo zal Hij Zich omkeren, 1642 Ric 2:2 | En ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de 1643 Ric 2:2 | dezes lands; hun altaren zult gij afbreken. Maar gij zijt 1644 Ric 4:8 | Indien gij met mij trekken zult, zo zal ik heen trekken; 1645 Ric 4:8 | indien gij niet met mij zult trekken, zo zal ik niet 1646 Ric 5:14 | in deze uw kracht, en gij zult Israel uit der Midianieten 1647 Ric 5:16 | Omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan, 1648 Ric 5:23 | Vrede zij u, vrees niet, gij zult niet sterven. ~ 1649 Ric 5:26 | het hout der hage, die gij zult hebben afgehouwen. ~ 1650 Ric 5:31 | allen, die bij hem stonden: Zult gij voor den Baal twisten; 1651 Ric 5:31 | gij voor den Baal twisten; zult gij hem verlossen? Die voor 1652 Ric 5:36 | Gij Israel door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij 1653 Ric 5:37 | Gij Israel door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij 1654 Ric 6:5 | een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; desgelijks 1655 Ric 6:11 | 11 En gij zult horen, wat zij zullen spreken, 1656 Ric 6:11 | worden, dat gij aftrekken zult in het leger. Toen ging 1657 Ric 6:17 | gelijk als ik zal doen, alzo zult gij doen. ~ 1658 Ric 6:18 | allen, die met mij zijn, dan zult gijlieden ook met de bazuin 1659 Ric 6:18 | het ganse leger, en gij zult zeggen: Voor den HEERE en 1660 Ric 10:2 | en zeiden tot hem: Gij zult in het huis onzes vaders 1661 Ric 10:8 | kinderen Ammons strijdt; en gij zult ons tot een hoofd zijn, 1662 Ric 10:30 | Ammons ganselijk in mijn hand zult geven; ~ 1663 Ric 12:3 | hebt niet gebaard; maar gij zult zwanger worden, en een zoon 1664 Ric 12:5 | 5 Want zie, gij zult zwanger worden, en een zoon 1665 Ric 12:7 | zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden, en een zoon 1666 Ric 12:16 | Manoach: Indien gij Mij zult ophouden, Ik zal van uw 1667 Ric 12:16 | indien gij een brandoffer zult doen, dat zult gij den HEERE 1668 Ric 12:16 | brandoffer zult doen, dat zult gij den HEERE offeren. Want 1669 Ric 13:12 | dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, 1670 Ric 13:13 | indien gij het mij niet zult kunnen verklaren, zo zult 1671 Ric 13:13 | zult kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig 1672 Ric 14:12 | dat gijlieden op mij niet zult aanvallen. ~ 1673 Ric 15:15 | Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, 1674 Ric 17:6 | vrede; uw weg, welke gij zult heentrekken, is voor den 1675 Ric 17:10 | Als gij daarhenen komt, zo zult gij komen tot een zorgeloos 1676 Ric 18:5 | een bete broods, en daarna zult gijlieden wegtrekken. ~ 1677 Ric 20:11 | is de zaak, die gij doen zult; al wat mannelijk is, en 1678 Ric 20:11 | eens mans bekend hebben, zult gij verbannen. ~ 1679 Rut 1:16 | te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, 1680 Rut 1:16 | ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; 1681 Rut 1:17 | 17 Waar gij zult sterven, zal ik sterven, 1682 Rut 2:8 | ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, 1683 Rut 2:8 | niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden. ~ 1684 Rut 2:9 | zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; 1685 Rut 2:21 | tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, 1686 Rut 3:4 | nederligt, dat gij de plaats zult merken, waar hij zal nedergelegen 1687 Rut 3:4 | kennen geven, wat gij doen zult. ~ 1688 Rut 4:4 | mijns volks; zo gij het zult lossen, los het; en zo men 1689 Rut 4:5 | van de hand van Naomi, zo zult gij het ook aanvaarden van 1690 1Sa 1:14 | zeide tot haar: Hoe lang zult gij u dronken aanstellen? 1691 1Sa 1:23 | ogen; blijf, totdat gij hem zult gespeend hebben; de HEERE 1692 1Sa 2:16 | zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en 1693 1Sa 2:32 | 32 En gij zult aanschouwen de benauwdheid 1694 1Sa 3:9 | geschieden, zo Hij u roept, zo zult gij zeggen: Spreek, HEERE, 1695 1Sa 6:3 | ganselijk een schuldoffer; dan zult gij genezen worden, en ulieden 1696 1Sa 6:8 | ten schuloffer vergelden zult, in een koffertje aan haar 1697 1Sa 8:9 | als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult 1698 1Sa 8:9 | zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven 1699 1Sa 8:17 | kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn. ~ 1700 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage roepen, 1701 1Sa 8:18 | vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de 1702 1Sa 9:13 | gijlieden in de stad komt, zo zult gij hem vinden, eer hij 1703 1Sa 9:13 | op, want hem, als heden zult gij hem vinden. ~ 1704 1Sa 9:16 | land van Benjamin, dien zult gij ten voorganger zalven 1705 1Sa 10:2 | gij heden van mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij 1706 1Sa 10:3 | en verder aan begeeft, en zult komen tot aan Elon-Thabor, 1707 1Sa 10:4 | u twee broden geven; die zult gij van hun hand nemen. ~ 1708 1Sa 10:5 | 5 Daarna zult gij komen op den heuvel 1709 1Sa 10:5 | aldaar in de stad komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, 1710 1Sa 10:6 | vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteren; en gij 1711 1Sa 10:6 | met hen profeteren; en gij zult in een anderen man veranderd 1712 1Sa 10:8 | 8 Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan 1713 1Sa 10:8 | dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden, totdat 1714 1Sa 10:8 | bekend make, wat gij doen zult. ~ 1715 1Sa 11:9 | die gekomen waren: Aldus zult gijlieden den mannen te 1716 1Sa 11:10 | ulieden uitgaan, en gij zult ons doen naar alles, wat 1717 1Sa 12:14 | 14 Zo gij den HEERE zult vrezen, en Hem dienen, en 1718 1Sa 12:14 | niet wederspannig zijt, zo zult gijlieden, zowel gij als 1719 1Sa 12:15 | de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond des 1720 1Sa 12:25 | voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, 1721 1Sa 14:37 | aftrekken de Filistijnen na? Zult Gij ze in de hand van Israel 1722 1Sa 14:40 | ganse Israel: Gijlieden zult aan de ene zijde zijn, en 1723 1Sa 15:23 | verworpen, dat gij geen koning zult zijn. ~ 1724 1Sa 15:26 | geen koning over Israel zult zijn. ~ 1725 1Sa 16:3 | 3 En gij zult Isai ten offer nodigen, 1726 1Sa 16:3 | kennen geven, wat gij doen zult, en gij zult Mij zalven, 1727 1Sa 16:3 | wat gij doen zult, en gij zult Mij zalven, dien Ik u zeggen 1728 1Sa 17:9 | hem overwin en hem sla, zo zult gij ons tot knechten zijn, 1729 1Sa 17:18 | oversten over duizend; en gij zult uw broederen bezoeken, of 1730 1Sa 17:18 | of het hun welga, en gij zult van hen pand medenemen. ~ 1731 1Sa 17:33 | Saul zeide tot David: Gij zult niet kunnen heengaan tot 1732 1Sa 18:21 | tot David: Met de andere zult gij heden mijn schoonzoon 1733 1Sa 18:25 | 25 Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden tot David zeggen: 1734 1Sa 19:3 | staan op het veld, waar gij zult zijn; en ik zal van u tot 1735 1Sa 19:11 | dezen nacht niet behoedt, zo zult gij morgen gedood worden. ~ 1736 1Sa 20:2 | hem: Dat zij verre, gij zult niet sterven. Zie, mijn 1737 1Sa 20:6 | mij gewisselijk mist, zo zult gij zeggen: David heeft 1738 1Sa 20:14 | 14 En zult gij niet, indien ik dan 1739 1Sa 20:14 | indien ik dan nog leve, ja, zult gij niet de weldadigheid 1740 1Sa 20:15 | 15 Ook zult gij uw weldadigheid niet 1741 1Sa 20:19 | En als gij de drie dagen zult uitgebleven zijn, kom haastig 1742 1Sa 20:31 | aardbodem leven zal, zo zult gij noch uw koninkrijk bevestigd 1743 1Sa 22:23 | uw ziel zoeken; maar gij zult met mij in bewaring zijn. ~  ~ 1744 1Sa 23:2 | tot David: Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan en 1745 1Sa 23:17 | u niet vinden, maar gij zult koning worden over Israel, 1746 1Sa 24:5 | vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het 1747 1Sa 24:21 | voorzeker koning worden zult, en dat het koninkrijk van 1748 1Sa 24:22 | zo gij mijn zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam 1749 1Sa 24:22 | uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders 1750 1Sa 25:5 | als gij tot Nabal komt, zo zult gij hem in mijn naam naar 1751 1Sa 25:6 | 6 En zult alzo zeggen tot dien welvarende: 1752 1Sa 25:17 | nu, en zie, wat gij doen zult; want het kwaad is ten volle 1753 1Sa 25:31 | mijn heer weldoen zal, zo zult gij uwer dienstmaagd gedenken. ~ 1754 1Sa 26:14 | zoon van Ner, zeggende: Zult gij niet antwoorden, Abner? 1755 1Sa 26:25 | gij, mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk doen, 1756 1Sa 26:25 | gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk de overhand 1757 1Sa 28:1 | zeide Achis tot David: Gij zult zekerlijk weten, dat gij 1758 1Sa 28:1 | gij met mij in het leger zult uittrekken, gij en uw mannen. ~ 1759 1Sa 28:2 | zeide David tot Achis: Aldus zult gij weten, wat uw knecht 1760 1Sa 28:19 | Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij 1761 1Sa 29:10 | gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt hebben, en het 1762 1Sa 30:8 | tot hem: Jaag na, want gij zult gewisselijk achterhalen, 1763 1Sa 30:8 | gewisselijk achterhalen, en gij zult gewisselijk verlossen. ~ 1764 1Sa 30:15 | bij God, dat gij mij niet zult doden, en dat gij mij niet 1765 1Sa 30:15 | doden, en dat gij mij niet zult overleveren in de hand mijns 1766 1Sa 30:23 | 23 Maar David zeide: Alzo zult gij niet doen, mijn broeders, 1767 2Sa 2:26 | bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, 1768 2Sa 3:13 | ik van u, zeggende: Gij zult mijn aangezicht niet zien, 1769 2Sa 5:2 | HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, 1770 2Sa 5:2 | volk Israel weiden, en gij zult tot een voorganger zijn 1771 2Sa 5:6 | tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar 1772 2Sa 5:19 | optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij ze in mijn hand geven? 1773 2Sa 5:23 | HEERE, Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; maar trek 1774 2Sa 7:8 | 8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot 1775 2Sa 7:12 | zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik 1776 2Sa 9:7 | Saul wedergeven; en gij zult geduriglijk brood eten aan 1777 2Sa 9:10 | 10 Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, 1778 2Sa 9:10 | zonen, en uw knechten, en zult de vruchten inbrengen, opdat 1779 2Sa 10:11 | te sterk zullen zijn, zo zult gij mij komen verlossen; 1780 2Sa 11:19 | bode, zeggende: Als gij zult geeindigd hebben den gansen 1781 2Sa 11:21 | tot den muur genaderd? Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, 1782 2Sa 11:25 | zeide David tot den bode: Zo zult gij tot Joab zeggen: Laat 1783 2Sa 12:13 | uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven. ~ 1784 2Sa 13:4 | mager, gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen 1785 2Sa 13:5 | zal komen om u te zien, zo zult gij tot hem zeggen: Dat 1786 2Sa 13:28 | zeggen: Slaat Amnon, dan zult gij hem doden; vreest niet; 1787 2Sa 15:10 | gij het geluid der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: 1788 2Sa 15:10 | der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: Absalom is koning 1789 2Sa 15:19 | gij zijt vreemd, en ook zult gij weder vertrekken naar 1790 2Sa 15:33 | gij met mij voortgaat, zo zult gij mij tot een last zijn; ~ 1791 2Sa 15:35 | gij uit des konings huis zult horen, den priesteren, Zadok 1792 2Sa 15:35 | priesteren, Zadok en Abjathar, zult te kennen geven. ~ 1793 2Sa 15:36 | Jonathan, Abjathars zoon; zo zult gijlieden door hun hand 1794 2Sa 15:36 | zenden alle ding, dat gij zult horen. ~ 1795 2Sa 16:2 | koning zeide tot Ziba: Wat zult gij daarmede? En Ziba zeide: 1796 2Sa 18:3 | Maar het volk zeide: Gij zult niet uittrekken; want of 1797 2Sa 18:20 | Joab zeide tot hem: Gij zult dezen dag geen boodschapper 1798 2Sa 18:20 | maar op een anderen dag zult gij boodschappen; dezen 1799 2Sa 18:20 | boodschappen; dezen dag nu zult gij niet boodschappen, daarom 1800 2Sa 19:13 | 13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij 1801 2Sa 19:13 | zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, 1802 2Sa 19:23 | koning zeide tot Simei: Gij zult niet sterven. En de koning 1803 2Sa 19:38 | wat gij op mij begeren zult, zal ik u doen. ~ 1804 2Sa 21:17 | van David, zeggende: Gij zult niet meer met ons uittrekken 1805 2Sa 22:28 | zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. ~ 1806 1Kon 1:14 | nog met den koning spreken zult, zo zal ik na u inkomen, 1807 1Kon 1:34 | over Israel zalven. Daarna zult gij met de bazuin blazen, 1808 1Kon 1:35 | 35 Dan zult gij achter hem optrekken, 1809 1Kon 1:42 | gij zijt een kloek man, en zult het goede boodschappen. ~ 1810 1Kon 2:3 | handelt in al wat gij doen zult, en al waarheen gij u wenden 1811 1Kon 2:3 | al waarheen gij u wenden zult; ~ 1812 1Kon 2:7 | Barzillai, den Gileadiet, zult gij weldadigheid bewijzen, 1813 1Kon 2:9 | een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij hem doen 1814 1Kon 2:9 | weten, wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar 1815 1Kon 2:37 | gij over de beek Kidron zult gaan, weet voorzeker, dat 1816 1Kon 2:37 | dat gij den dood sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd 1817 1Kon 2:42 | van uw uitgaan, als gij zult herwaarts of derwaarts gaan, 1818 1Kon 2:42 | voorzeker, dat gij den dood zult sterven? En gij zeidet tot 1819 1Kon 3:14 | gij in Mijn wegen wandelen zult, onderhoudende Mijn inzettingen 1820 1Kon 5:6 | naar al wat gij zeggen zult; want gij weet, dat onder 1821 1Kon 5:9 | die gij aan mij ontbieden zult, en zal het aldaar los maken, 1822 1Kon 5:9 | aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij zult ook 1823 1Kon 5:9 | gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij 1824 1Kon 8:19 | 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar 1825 1Kon 8:35 | zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~ 1826 1Kon 8:36 | volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden 1827 1Kon 8:44 | dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot den HEERE 1828 1Kon 8:46 | Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult 1829 1Kon 8:46 | zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des 1830 1Kon 9:4 | Mijn aangezicht wandelen zult, gelijk als uw vader David 1831 1Kon 9:4 | inzettingen en Mijn rechten houden zult; ~ 1832 1Kon 9:6 | gijlieden u te enen male afkeren zult, gij en uw kinderen, van 1833 1Kon 9:6 | te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, 1834 1Kon 9:6 | voor dezelve nederbuigen zult; ~ 1835 1Kon 11:2 | kinderen Israels: Gijlieden zult tot hen niet ingaan, en 1836 1Kon 11:37 | Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren over al wat uw ziel 1837 1Kon 11:37 | ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israel. ~ 1838 1Kon 11:38 | geschieden, zo gij horen zult al wat Ik u zal gebieden, 1839 1Kon 11:38 | gebieden, en in Mijn wegen zult wandelen, en doen wat recht 1840 1Kon 12:7 | knecht van dit volk wezen zult, en hen dienen, en hun antwoorden, 1841 1Kon 12:7 | hen goede woorden spreken zult, zo zullen zij te allen 1842 1Kon 12:10 | tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, 1843 1Kon 12:10 | het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn 1844 1Kon 12:24 | 24 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch strijden 1845 1Kon 13:9 | Zijn woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch water 1846 1Kon 13:9 | noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door den 1847 1Kon 13:17 | het woord des HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, 1848 1Kon 13:17 | noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande 1849 1Kon 13:22 | tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten noch water 1850 1Kon 14:5 | want hij is krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en 1851 1Kon 17:4 | gij uit de beek drinken zult; en Ik heb de raven geboden, 1852 1Kon 17:13 | doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. ~ 1853 1Kon 19:16 | 16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, 1854 1Kon 19:16 | Safat, van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in 1855 1Kon 20:5 | vrouwen, en uw kinderen zult gij mij geven; ~ 1856 1Kon 20:22 | bemerk, en zie, wat gij doen zult; want met de wederkomst 1857 1Kon 20:39 | zijner ziel zijn, of gij zult een talent zilvers opwegen. ~ 1858 1Kon 21:19 | 19 En gij zult tot hem spreken, zeggende: 1859 1Kon 21:19 | bezitting ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: 1860 1Kon 22:4 | Daarna zeide hij tot Josafat: Zult gij met mij trekken in den 1861 1Kon 22:11 | zegt de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat 1862 1Kon 22:11 | totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~ 1863 1Kon 22:12 | Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn; want de 1864 1Kon 22:15 | tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want de 1865 1Kon 22:22 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult het ook 1866 1Kon 22:22 | Gij zult overreden, en zult het ook vermogen; ga uit 1867 1Kon 22:25 | En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden 1868 1Kon 22:25 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, 1869 1Kon 22:27 | 27 En gij zult zeggen: Zo zegt de koning: 1870 1Kon 22:31 | dertig had, zeggende: Gij zult noch kleinen noch groten 1871 2Kon 1:4 | zegt de HEERE alzo: Gij zult niet afkomen van dat bed, 1872 2Kon 1:4 | geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. En Elia 1873 2Kon 1:6 | Ekron, te vragen? Daarom zult gij van dat bed, waarop 1874 2Kon 1:6 | niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 1875 2Kon 1:16 | waarop gij geklommen zijt, zult gij niet afkomen, maar gij 1876 2Kon 1:16 | gij niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 1877 2Kon 2:10 | begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen 1878 2Kon 3:7 | Moabieten is van mij afgevallen, zult gij met mij trekken in den 1879 2Kon 3:17 | zegt de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en gij zult 1880 2Kon 3:17 | zult geen wind zien, en gij zult geen regen zien; nochtans 1881 2Kon 3:17 | vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, 1882 2Kon 3:19 | 19 En gij zult alle vaste steden, en alle 1883 2Kon 3:19 | uitgelezene steden slaan, en zult alle goede bomen vellen, 1884 2Kon 3:19 | alle goede bomen vellen, en zult alle waterfonteinen stoppen; 1885 2Kon 3:19 | alle goede stukken lands zult gij met stenen verderven. ~ 1886 2Kon 4:16 | omtrent dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En 1887 2Kon 5:10 | zal u wederkomen, en gij zult rein zijn. 1888 2Kon 5:13 | gezegd heeft: Was u, en gij zult rein zijn? ~ 1889 2Kon 6:11 | knechten, en zeide tot hen: Zult gij mij dan niet te kennen 1890 2Kon 6:22 | 22 Doch hij zeide: Gij zult hen niet slaan; zoudt gij 1891 2Kon 7:2 | En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch 1892 2Kon 7:19 | hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch 1893 2Kon 8:10 | zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk niet genezen; 1894 2Kon 8:12 | den kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in 1895 2Kon 8:12 | kinderen Israels doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur 1896 2Kon 8:13 | getoond, dat gij koning zijn zult over Syrie. ~ 1897 2Kon 8:14 | heeft tot mij gezegd: Gij zult zekerlijk genezen. ~ 1898 2Kon 9:2 | 2 Als gij daar zult gekomen zijn, zo zie, waar 1899 2Kon 9:7 | 7 En gij zult het huis van Achab, uw heer, 1900 2Kon 10:5 | al wat gij tot ons zeggen zult, zullen wij doen; wij zullen 1901 2Kon 11:5 | is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die 1902 2Kon 11:6 | achter de trawanten; zo zult gij waarnemen de wacht van 1903 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen, 1904 2Kon 14:17 | tegen de Syriers; want gij zult de Syriers slaan in Afek, 1905 2Kon 14:19 | geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriers driemaal 1906 2Kon 19:12 | tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. ~ 1907 2Kon 19:35 | hun geboden, zeggende: Gij zult geen andere goden vrezen, 1908 2Kon 19:36 | arm opgevoerd heeft, Dien zult gij vrezen, en voor Hem 1909 2Kon 19:36 | gij vrezen, en voor Hem zult gij u buigen, en Hem zult 1910 2Kon 19:36 | zult gij u buigen, en Hem zult gij offerande doen; ~ 1911 2Kon 19:37 | Hij u geschreven heeft, zult gij waarnemen te doen te 1912 2Kon 19:37 | doen te allen dag; en gij zult andere goden niet vrezen. ~ 1913 2Kon 19:38 | dat Ik met u gemaakt heb, zult gij niet vergeten; en gij 1914 2Kon 19:38 | gij niet vergeten; en gij zult andere goden niet vrezen. ~ 1915 2Kon 19:39 | Maar den HEERE, uw God, zult gij vrezen; en Hij zal u 1916 2Kon 20:14 | mij, wat gij mij opleggen zult, zal ik dragen. Toen legde 1917 2Kon 20:22 | gezegd heeft: Voor dit altaar zult gij u buigen te Jeruzalem? ~ 1918 2Kon 20:23 | voor u de ruiters daarop zult kunnen geven. ~ 1919 2Kon 20:32 | van olie en van honig; zo zult gij leven en niet sterven; 1920 2Kon 20:36 | konings was, zeggende: Gij zult hem niet antwoorden. ~ 1921 2Kon 21:6 | Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: 1922 2Kon 21:10 | 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, 1923 2Kon 22:1 | bevel aan uw huis, want gij zult sterven, en niet leven. ~ 1924 2Kon 22:5 | maken; aan den derden dag zult gij opgaan in het huis des 1925 2Kon 22:18 | voortkomen, die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen 1926 2Kon 24:18 | den HEERE te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt 1927 2Kon 24:20 | verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld 1928 1Kro 4:10 | mijn landpale vermeerderen zult, en Uw hand met mij zijn 1929 1Kro 11:2 | uw God, tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, 1930 1Kro 11:2 | volk Israel weiden, en gij zult voorganger zijn van Mijn 1931 1Kro 11:5 | Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet inkomen. David 1932 1Kro 14:10 | tegen de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn hand geven? 1933 1Kro 14:14 | en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken achter hen 1934 1Kro 17:4 | Alzo zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, om 1935 1Kro 17:7 | 7 Nu dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, 1936 1Kro 20:12 | Syriers te sterk worden, zo zult gij mij komen verlossen; 1937 1Kro 23:8 | grote krijgen gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, 1938 1Kro 23:11 | HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig zijn, en zult 1939 1Kro 23:11 | zult voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN, uws 1940 1Kro 23:13 | 13 Dan zult gij voorspoedig zijn, als 1941 1Kro 23:13 | zijn, als gij waarnemen zult te doen de inzettingen en 1942 1Kro 29:3 | heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, 1943 1Kro 29:20 | van het huis des HEEREN zult volbracht hebben. ~ 1944 2Kro 2:16 | naar Jafo brengen; en gij zult het laten ophalen naar Jeruzalem. ~ 1945 2Kro 7:9 | 9 Evenwel, gij zult dat huis niet bouwen, maar 1946 2Kro 7:26 | zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben; ~ 1947 2Kro 7:27 | volk Israel, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden 1948 2Kro 7:34 | dien Gij hen heenzenden zult, en zullen tot U bidden 1949 2Kro 7:36 | Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult 1950 2Kro 7:36 | zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des 1951 2Kro 8:17 | Mijn aangezicht wandelen zult, gelijk als uw vader David 1952 2Kro 8:17 | inzettingen en Mijn rechten houden zult; ~ 1953 2Kro 8:19 | Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en 1954 2Kro 8:19 | en u voor die nederbuigen zult; ~ 1955 2Kro 11:7 | jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden 1956 2Kro 11:10 | tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, 1957 2Kro 11:10 | het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn 1958 2Kro 12:4 | 4 Zo zegt de HEERE: Gij zult niet optrekken, noch strijden 1959 2Kro 14:12 | God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben. ~ 1960 2Kro 19:3 | Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth 1961 2Kro 19:10 | zegt de HEERE: Met deze zult gij de Syriers stoten, totdat 1962 2Kro 19:10 | totdat gij hen gans verdaan zult hebben. ~ 1963 2Kro 19:11 | Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want de 1964 2Kro 19:14 | Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want zij 1965 2Kro 19:21 | profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult ook vermogen; 1966 2Kro 19:21 | Gij zult overreden, en zult ook vermogen; ga uit, en 1967 2Kro 19:24 | En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden 1968 2Kro 19:24 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, 1969 2Kro 19:26 | 26 En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de koning: 1970 2Kro 19:30 | had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen 1971 2Kro 20:10 | broederen zij; doet alzo, en gij zult niet schuldig worden. ~ 1972 2Kro 21:9 | benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren en verlossen. ~ 1973 2Kro 21:12 | 12 O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen 1974 2Kro 21:16 | den opgang van Ziz; en gij zult hen vinden in het einde 1975 2Kro 21:17 | 17 Gij zult in dezen strijd niet te 1976 2Kro 21:20 | in den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft 1977 2Kro 21:20 | aan Zijn profeten, en gij zult voorspoedig zijn. ~ 1978 2Kro 22:15 | 15 Gij zult ook in grote krankheden 1979 2Kro 22:35 | 15 Gij zult ook in grote krankheden 1980 2Kro 23:17 | is de zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die 1981 2Kro 23:27 | priester had gezegd: Gij zult ze in het huis des HEEREN 1982 2Kro 24:20 | geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; 1983 2Kro 28:13 | zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen hier niet 1984 2Kro 32:12 | zeggende: Voor het enige altaar zult gij u nederbuigen, en daarop 1985 2Kro 34:26 | HEERE te vragen, tot hem zult gij alzo zeggen: Zo zegt 1986 2Kro 34:28 | verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld 1987 Ezra 4:13 | niet zullen geven, en gij zult aan de inkomsten der koningen 1988 Ezra 4:15 | kronieken uwer vaderen, zo zult gij vinden in het boek der 1989 Ezra 4:16 | gij daardoor geen deel zult hebben aan deze zijde der 1990 Ezra 6:8 | gegeven, wat gijlieden doen zult aan de oudsten dezer Joden, 1991 Ezra 7:16 | en goud, dat gij vinden zult in het ganse landschap van 1992 Ezra 7:18 | zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het 1993 Ezra 7:20 | voorvallen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis 1994 Ezra 7:25 | weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekend maken. ~ 1995 Ezra 9:12 | 12 Zo zult gij nu uw dochteren niet 1996 Ezra 9:12 | nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best niet 1997 Neh 1:8 | hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal u onder 1998 Neh 1:9 | 9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn 1999 Neh 2:6 | uw reis wezen, en wanneer zult gij wederkomen? En het behaagde 2000 Neh 4:20 | gij het geluid der bazuin zult horen, daarheen zult gij


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3143

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License