1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3060
Book Chapter: Verse
1501 Psa 97:10 | Zijner gunstgenoten; Hij redt hen uit der goddelozen hand. ~
1502 Psa 99:6 | HEERE, en Hij verhoorde hen. ~
1503 Psa 99:7 | 7Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben
1504 Psa 99:8 | HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest
1505 Psa 104:8 | ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt. ~
1506 Psa 105:14 | 14 Hij liet geen mens toe hen te onderdrukken; ook bestrafte
1507 Psa 105:27 | 27 Zij deden onder hen de bevelen Zijner tekenen,
1508 Psa 105:37 | 37 En Hij voerde hen uit met zilver en goud;
1509 Psa 105:38 | hun verschrikking was op hen gevallen. ~
1510 Psa 105:40 | komen, en Hij verzadigde hen met hemels brood. ~
1511 Psa 106:8 | 8 Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat
1512 Psa 106:9 | verdroogde, en Hij deed hen wandelen door de afgronden,
1513 Psa 106:10 | 10 En Hij verloste hen uit de hand des haters,
1514 Psa 106:10 | haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands. ~
1515 Psa 106:11 | wederpartijders; niet een van hen bleef over. ~
1516 Psa 106:23 | Dies Hij zeide, dat Hij hen verdelgen zou, ten ware
1517 Psa 106:23 | grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf. ~
1518 Psa 106:26 | 26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende dat
1519 Psa 106:26 | hand op, zwerende dat Hij hen nedervellen zou in de woestijn; ~
1520 Psa 106:27 | nedervellen onder de heidenen, en hen verstrooien zou door de
1521 Psa 106:29 | plaag een inbreuk onder hen deed. ~
1522 Psa 106:41 | 41 En Hij gaf hen in de hand der heidenen,
1523 Psa 106:41 | hun haters heersten over hen. ~
1524 Psa 106:42 | 42 En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd
1525 Psa 106:43 | 43 Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij
1526 Psa 106:46 | aangezicht van allen, die hen gevangen hadden. ~
1527 Psa 107:5 | dorstig; hun ziel was in hen overstelpt. ~
1528 Psa 107:6 | die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten; ~
1529 Psa 107:7 | 7 En Hij leidde hen op een rechten weg, om te
1530 Psa 107:8 | 8 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid
1531 Psa 107:13 | zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten. ~
1532 Psa 107:14 | 14 Hij voerde hen uit de duisternis en de
1533 Psa 107:15 | 15 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid
1534 Psa 107:19 | zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten. ~
1535 Psa 107:20 | Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen. ~
1536 Psa 107:20 | en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen. ~
1537 Psa 107:21 | 21 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid
1538 Psa 107:28 | zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten. ~
1539 Psa 107:30 | gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte
1540 Psa 107:31 | 31 Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid
1541 Psa 107:38 | 38 En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen,
1542 Psa 107:40 | over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar
1543 Psa 109:28 | 28 Laat hen vloeken, maar zegen Gij;
1544 Psa 109:28 | vloeken, maar zegen Gij; laat hen zich opmaken, maar dat zij
1545 Psa 115:8 | 8 Dat die hen maken hun gelijk worden,
1546 Psa 115:8 | gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~
1547 Psa 119:63 | allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. ~
1548 Psa 119:79 | 79 Laat hen tot mij keren, die U vrezen,
1549 Psa 129:5 | 5Laat hen beschaamd en achterwaarts
1550 Psa 129:6 | 6Laat hen worden als gras op de daken,
1551 Psa 135:18 | gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt. ~
1552 Psa 136:11 | Israel uit het midden van hen uitgebracht; want Zijn goedertierenheid
1553 Psa 139:22 | 22 Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden
1554 Psa 140:5 | den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken
1555 Psa 140:10 | hunner lippen overdekke hen. ~
1556 Psa 140:11 | 11 Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe
1557 Psa 140:11 | geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe
1558 Psa 141:5 | zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden. ~
1559 Psa 143:12 | goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel
1560 Psa 144:6 | Bliksem bliksem, en verstrooi hen; zend Uw pijlen uit, en
1561 Psa 144:6 | Uw pijlen uit, en verdoe hen. ~
1562 Psa 145:19 | hoort hun geroep, en verlost hen. ~
1563 Psa 147:3 | van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten. ~
1564 Psa 147:11 | heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op
1565 Psa 148:6 | orde gegeven, die geen van hen zal overtreden. ~
1566 Psa 149:9 | het beschreven recht over hen te doen. Dit zal de heerlijkheid
1567 Spre 1:12 | 12 Laat ons hen levend verslinden, als het
1568 Spre 1:15 | Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet
1569 Spre 1:32 | afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der
1570 Spre 1:32 | voorspoed der zotten zal hen verderven. ~
1571 Spre 11:3 | oprechtheid der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheid der
1572 Spre 11:3 | der trouwelozen verstoort hen. ~
1573 Spre 11:6 | gerechtigheid der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen
1574 Spre 12:26 | weg der goddelozen doet hen dwalen. ~
1575 Spre 14:3 | lippen der wijzen bewaren hen. ~
1576 Spre 16:13 | koningen; en elkeen van hen zal liefhebben dien, die
1577 Spre 19:7 | verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets
1578 Spre 20:26 | hij brengt het rad over hen. ~
1579 Spre 21:7 | verwoesting der goddelozen zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren
1580 Spre 22:2 | elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt. ~
1581 Spre 22:23 | en Hij zal dengenen, die hen beroven, de ziel roven. ~
1582 Spre 24:1 | u niet gelusten, om bij hen te zijn. ~
1583 Spre 24:21 | koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan; ~
1584 Spre 28:4 | mengen zich in strijd tegen hen. ~
1585 Pred 3:18 | mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, en dat zij
1586 Pred 4:16 | volk, van allen, die voor hen geweest zijn; de nakomelingen
1587 Pred 8:11 | de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen. ~
1588 Pred 9:12 | derzelve haastelijk over hen valt. ~
1589 Pred 10:15 | zotten maakt een iegelijk van hen moede; dewijl zij niet weten
1590 Hoo 3:4 | Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem,
1591 Hoo 4:2 | voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos. ~
1592 Jes 1:23 | der dieven, een ieder van hen heeft de geschenken lief,
1593 Jes 1:23 | twistzaak der weduwen komt voor hen niet. ~
1594 Jes 3:4 | en kinderen zullen over hen heersen; ~
1595 Jes 3:9 | aangezichts getuigt tegen hen, en hun zonden spreken zij
1596 Jes 5:11 | schemering, totdat de wijn hen heeft verhit! ~
1597 Jes 5:26 | heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts sissen van het
1598 Jes 5:27 | geen struikelende zal onder hen wezen; niemand zal sluimeren
1599 Jes 7:6 | maken in het midden van hen. ~
1600 Jes 8:7 | ziet, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke
1601 Jes 8:15 | 15 En velen onder hen zullen struikelen, en vallen,
1602 Jes 8:21 | 21 En een ieder van hen zal daar doorgaan, hard
1603 Jes 9:3 | en den staf desgenen, die hen dreef, hebt Gij verbroken,
1604 Jes 9:15 | zijn verleiders, en die van hen geleid worden, worden ingeslokt. ~
1605 Jes 13:2 | berg; verheft een stem tot hen; beweegt de hand omhoog,
1606 Jes 13:8 | smarten en weeen zullen hen aangrijpen, zij zullen bang
1607 Jes 13:17 | Ziet, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die het zilver
1608 Jes 14:1 | nog verkiezen, en Hij zal hen in hun land zetten; en de
1609 Jes 14:1 | vreemdeling zal zich tot hen vervoegen, en zij zullen
1610 Jes 14:2 | En de volken zullen hen aannemen, en in hun plaats
1611 Jes 14:2 | en het huis Israels zal hen erfelijk bezitten in het
1612 Jes 14:2 | gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden, en zij
1613 Jes 14:22 | 22 Want Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de HEERE
1614 Jes 14:23 | 23 En Ik zal hen stellen tot een erve der
1615 Jes 14:23 | tot waterpoelen; en Ik zal hen met een bezem des verderfs
1616 Jes 14:25 | vertreden; opdat zijn juk van hen afwijke, en zijn last van
1617 Jes 18:6 | de roofvogelen zullen op hen overzomeren, en alle dieren
1618 Jes 19:1 | smelten in het binnenste van hen. ~
1619 Jes 19:3 | worden in het binnenste van hen, en hun raad zal Ik verslinden;
1620 Jes 19:4 | strenge koning zal over hen heersen, spreekt de Heere
1621 Jes 19:14 | ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen
1622 Jes 19:16 | heirscharen, welke Hij tegen hen bewegen zal. ~
1623 Jes 19:17 | heirscharen, dien Hij tegen hen beraadslaagd heeft. ~
1624 Jes 19:20 | Meester zenden, Die zal hen verlossen. ~
1625 Jes 19:22 | bekeren, en Hij zal Zich van hen verbidden laten, en Hij
1626 Jes 19:22 | verbidden laten, en Hij zal hen genezen. ~
1627 Jes 19:25 | HEERE der heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend
1628 Jes 23:1 | land Chittim is het aan hen openbaar geworden. ~
1629 Jes 23:18 | koophandel zal wezen voor hen, die voor den HEERE
1630 Jes 25:11 | uitbreiden in het midden van hen, gelijk als een zwemmer
1631 Jes 26:14 | opstaan; daarom hebt Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd,
1632 Jes 26:14 | Gij hen bezocht, en hebt hen verdelgd, en Gij hebt al
1633 Jes 26:15 | geworden; maar Gij hebt hen in al de einden des aardrijks
1634 Jes 26:16 | als Uw tuchtiging over hen was. ~
1635 Jes 26:21 | inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde
1636 Jes 29:21 | leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort; en
1637 Jes 29:23 | zien zal in het midden van hen, zullen zij Mijn Naam heiligen;
1638 Jes 30:5 | 5 Hij zal hen allen beschaamd maken door
1639 Jes 30:8 | ga henen, schrijf voor hen op een tafel, en teken het
1640 Jes 30:32 | bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden. ~
1641 Jes 34:2 | over al hun heir; Hij heeft hen verbannen, Hij heeft ze
1642 Jes 34:7 | de eenhoornen zullen met hen afgaan, en de varren met
1643 Jes 34:11 | richtsnoer der woestigheid over hen trekken, en een richtlood
1644 Jes 34:17 | Want Hij Zelf heeft voor hen het lot geworpen, en Zijn
1645 Jes 36:4 | En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkia: Zo
1646 Jes 37:6 | En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden tot uw
1647 Jes 39:2 | Hizkia verblijdde zich over hen, en hij toonde hun zijn
1648 Jes 40:24 | de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij
1649 Jes 40:24 | en een stormwind zal hen als een stoppel wegnemen. ~
1650 Jes 41:12 | 12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet
1651 Jes 41:12 | zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden,
1652 Jes 41:17 | dorst; Ik, de HEERE zal hen verhoren, Ik, de God Israels,
1653 Jes 41:17 | Ik, de God Israels, zal hen niet verlaten. ~
1654 Jes 41:22 | 22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen
1655 Jes 41:28 | was geen raadgever, dat Ik hen zou vragen, en zij Mij antwoord
1656 Jes 42:11 | die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen
1657 Jes 42:16 | zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten. ~
1658 Jes 42:25 | Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid
1659 Jes 43:9 | verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? Of
1660 Jes 43:9 | dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige
1661 Jes 43:9 | horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voortbrengen,
1662 Jes 43:14 | naar Babel gezonden, en heb hen allen vluchtig doen nederdalen,
1663 Jes 44:19 | 19 En niemand van hen brengt het in zijn hart,
1664 Jes 47:6 | ontheiligde Mijn erve, en Ik gaf hen over in uw hand; doch gij
1665 Jes 48:14 | allen, en hoort; wie onder hen heeft deze dingen verkondigd?
1666 Jes 48:21 | hadden geen dorst, toen Hij hen leidde door de woeste plaatsen;
1667 Jes 49:9 | gebondenen: Gaat uit; tot hen, die in duisternis zijn:
1668 Jes 49:10 | en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer
1669 Jes 49:10 | zal ze leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren
1670 Jes 50:9 | kleed verouden, die mot zal hen eten. ~
1671 Jes 52:11 | gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij, die de
1672 Jes 57:5 | 5 Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen
1673 Jes 57:5 | naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid
1674 Jes 57:7 | heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis;
1675 Jes 57:8 | meer vergaderen, nevens hen, die tot hem vergaderd zijn. ~
1676 Jes 58:13 | redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid
1677 Jes 58:13 | wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij
1678 Jes 58:17 | hunner gierigheid, en sloeg hen; Ik verborg Mij, en was
1679 Jes 58:18 | zie hun wegen, en Ik zal hen genezen; en Ik zal hen geleiden,
1680 Jes 58:18 | zal hen genezen; en Ik zal hen geleiden, en hun vertroostingen
1681 Jes 58:19 | zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. ~
1682 Jes 60:19 | HEEREN de banier tegen hen oprichten. ~
1683 Jes 60:20 | Sion komen, namelijk voor hen, die zich bekeren van de
1684 Jes 60:21 | dit is Mijn Verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest,
1685 Jes 61:9 | hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN
1686 Jes 62:8 | zal een eeuwig verbond met hen maken. ~
1687 Jes 62:9 | midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen
1688 Jes 62:9 | hen zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een
1689 Jes 63:12 | 12 En zij zullen hen noemen het heilige volk,
1690 Jes 64:3 | volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn,
1691 Jes 64:3 | getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid;
1692 Jes 64:6 | in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn
1693 Jes 64:9 | Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde
1694 Jes 64:9 | door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen
1695 Jes 64:9 | hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg hen
1696 Jes 64:9 | hen op, en Hij droeg hen al de dagen van ouds. ~
1697 Jes 64:10 | verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden. ~
1698 Jes 64:11 | maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft,
1699 Jes 64:11 | Geest in het midden van hen stelde?
1700 Jes 64:13 | 13 Die hen leidde door de afgronden;
1701 Jes 66:1 | Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden;
1702 Jes 66:8 | knechten wil doen, dat Ik hen niet allen verderve. ~
1703 Jes 66:23 | en hun nakomelingen met hen. ~
1704 Jes 67:4 | en hun vreze zal Ik over hen doen komen, omdat Ik geroepen
1705 Jes 67:19 | En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die
1706 Jes 67:19 | teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen
1707 Jer 1:16 | zal Mijn oordelen tegen hen uitspreken over al hun boosheid;
1708 Jer 1:17 | maakt u op, en spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden
1709 Jer 3:2 | beslapen? Gij hebt voor hen gezeten aan de wegen, als
1710 Jer 4:12 | zal Ik ook oordelen tegen hen uitspreken. ~
1711 Jer 5:3 | naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben
1712 Jer 5:3 | geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben
1713 Jer 5:5 | gaan tot de groten, en met hen spreken, want die weten
1714 Jer 5:6 | 6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen,
1715 Jer 5:6 | wolf der wildernissen zal hen verwoesten; een luipaard
1716 Jer 5:7 | verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn; als
1717 Jer 5:7 | die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven
1718 Jer 5:13 | want het woord is niet bij hen; hun zelven zal zo geschieden. ~
1719 Jer 5:14 | volk tot hout, en het zal hen verteren. ~
1720 Jer 5:19 | dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als
1721 Jer 5:26 | gevonden; een ieder van hen loert, gelijk zich de vogelvangers
1722 Jer 6:13 | toe pleegt een ieder van hen gierigheid, en van den profeet
1723 Jer 6:13 | toe bedrijft een ieder van hen valsheid. ~
1724 Jer 6:15 | vallenden, ten tijde als Ik hen bezoeken zal, zullen zij
1725 Jer 6:18 | gij vergadering! wat onder hen is. ~
1726 Jer 6:30 | zilver; want de HEERE heeft hen verworpen. ~ ~ ~ ~ ~
1727 Jer 7:16 | geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan;
1728 Jer 7:22 | vaderen, ten dage als Ik hen uit Egypteland uitvoerde,
1729 Jer 7:27 | gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen
1730 Jer 7:27 | horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen
1731 Jer 7:28 | 28 Daarom zeg tot hen: Dit is het volk, dat naar
1732 Jer 8:3 | overgeblevenen, waar Ik hen henengedreven zal hebben,
1733 Jer 8:4 | 4 Zeg wijders tot hen: Zo zegt de HEERE: Zal men
1734 Jer 8:10 | toe pleegt een ieder van hen gierigheid; van den
1735 Jer 8:10 | toe bedrijft een ieder van hen valsheid. ~
1736 Jer 8:13 | 13 Ik zal hen voorzeker wegrapen, spreekt
1737 Jer 9:2 | mijn volk verlaten, en van hen trekken; want zij zijn allen
1738 Jer 9:7 | heirscharen alzo: Ziet, Ik zal hen smelten en zal hen beproeven;
1739 Jer 9:7 | Ik zal hen smelten en zal hen beproeven; want hoe zou
1740 Jer 9:9 | 9 Zou Ik hen om deze dingen niet bezoeken?
1741 Jer 9:15 | spijzen met alsem, en Ik zal hen drenken met gallewater; ~
1742 Jer 9:16 | 16 En Ik zal hen verstrooien onder de heidenen,
1743 Jer 9:16 | Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd
1744 Jer 9:16 | achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. ~
1745 Jer 10:5 | niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad
1746 Jer 10:5 | is er geen goeddoen bij hen. ~
1747 Jer 10:11 | Aldus zult gijlieden tot hen zeggen: De goden, die den
1748 Jer 10:14 | er is geen geest in hen. ~
1749 Jer 11:3 | 3 Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God
1750 Jer 11:4 | geboden heb, ten dage als Ik hen uit Egypteland, uit den
1751 Jer 11:7 | betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde,
1752 Jer 11:8 | hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden
1753 Jer 11:11 | Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij
1754 Jer 11:11 | zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen. ~
1755 Jer 11:12 | hebben; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen
1756 Jer 11:14 | geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen,
1757 Jer 11:20 | proeft! laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik
1758 Jer 11:22 | Ziet, Ik zal bezoeking over hen doen: de jongelingen zullen
1759 Jer 12:6 | volle stem achterna; geloof hen niet, wanneer zij vriendelijk
1760 Jer 12:14 | gegeven heb; ziet, Ik zal hen uit hun land uitrukken,
1761 Jer 12:15 | zal geschieden, nadat Ik hen zal uitgerukt hebben, zo
1762 Jer 12:15 | hunner ontfermen; en Ik zal hen wederbrengen, een iegelijk
1763 Jer 13:12 | Daarom zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God
1764 Jer 13:13 | 13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE:
1765 Jer 13:14 | 14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een
1766 Jer 13:14 | Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven. ~
1767 Jer 13:24 | 24 Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel,
1768 Jer 14:10 | HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner
1769 Jer 14:12 | spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben;
1770 Jer 14:12 | door de pestilentie zal Ik hen verteren. ~
1771 Jer 14:14 | vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun
1772 Jer 14:14 | bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren
1773 Jer 14:15 | Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij
1774 Jer 14:16 | er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen,
1775 Jer 14:16 | niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun
1776 Jer 14:16 | zal Ik hun boosheid over hen uitstorten. ~
1777 Jer 14:17 | Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen
1778 Jer 15:2 | wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de
1779 Jer 15:3 | Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten,
1780 Jer 15:4 | 4 En Ik zal hen overgeven tot een beroering
1781 Jer 15:7 | 7 En Ik zal hen wannen met een wan, in de
1782 Jer 15:8 | middag; Ik heb hem haastelijk hen doen overvallen, de
1783 Jer 15:10 | vloekt mij een ieder van hen. ~
1784 Jer 15:15 | in Uw lankmoedigheid over hen; weet, dat ik om Uwentwil
1785 Jer 15:19 | Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij
1786 Jer 15:19 | wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren. ~
1787 Jer 16:5 | heb geen medelijden met hen; want Ik heb van dit
1788 Jer 16:6 | begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch zichzelven
1789 Jer 16:8 | huis des maaltijds, om bij hen te zitten, om te eten en
1790 Jer 16:11 | 11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders
1791 Jer 16:15 | de landen waarhenen Hij hen gedreven had! want Ik zal
1792 Jer 16:15 | gedreven had! want Ik zal hen wederbrengen in hun land,
1793 Jer 16:16 | spreekt de HEERE, die zullen hen vissen; en daarna zal Ik
1794 Jer 16:16 | veel jagers, die zullen hen jagen, van op allen berg,
1795 Jer 17:18 | niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar
1796 Jer 17:18 | verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads,
1797 Jer 17:18 | kwaads, en verbreek hen met een dubbele verbreking. ~
1798 Jer 17:20 | 20 En zeg tot hen: Hoort des HEEREN woord,
1799 Jer 18:15 | ijdelheid; want zij hebben hen doen aanstoten op hun wegen,
1800 Jer 18:17 | Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht
1801 Jer 18:20 | gestaan heb, om goed voor hen te spreken, om Uw grimmigheid
1802 Jer 18:20 | Uw grimmigheid van hen af te wenden. ~
1803 Jer 18:22 | haastelijk een bende over hen zult brengen; dewijl zij
1804 Jer 18:23 | Uw aangezicht; maar laat hen nedergeveld worden
1805 Jer 18:23 | aangezicht; handel alzo met hen, ten tijde Uws toorns. ~ ~ ~ ~ ~
1806 Jer 19:7 | plaats verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner
1807 Jer 19:9 | benauwing, waarmede hen hun vijanden, en die hun
1808 Jer 19:11 | 11 En gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE
1809 Jer 19:11 | kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat
1810 Jer 20:4 | des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal
1811 Jer 20:4 | zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. ~
1812 Jer 20:7 | belachen, een ieder van hen bespot mij. ~
1813 Jer 20:12 | ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn
1814 Jer 21:3 | Toen zeide Jeremia tot hen: Zo zult gijlieden tot Zedekia
1815 Jer 22:13 | niet gebruikt, en geeft hen zijn arbeidsloon niet! ~
1816 Jer 23:4 | En Ik zal herderen over hen verwekken, die ze weiden
1817 Jer 23:12 | want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar
1818 Jer 23:15 | profeten alzo: Ziet, Ik zal hen met alsem spijzigen, en
1819 Jer 23:21 | zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans
1820 Jer 23:22 | hebben doen horen, en zouden hen afgekeerd hebben van hun
1821 Jer 23:32 | lichtvaardigheid; daar Ik hen niet gezonden, en hun
1822 Jer 23:33 | HEEREN last? Zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik
1823 Jer 24:1 | smeden van Jeruzalem, en hen te Babel gebracht had. ~
1824 Jer 24:6 | En Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede, en zal
1825 Jer 24:6 | stellen ten goede, en zal hen wederbrengen in dit land;
1826 Jer 24:6 | wederbrengen in dit land; en Ik zal hen bouwen, en niet afbreken;
1827 Jer 24:6 | en niet afbreken; en zal hen planten, en niet uitrukken. ~
1828 Jer 24:9 | 9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering
1829 Jer 24:9 | plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben; ~
1830 Jer 24:10 | 10 En Ik zal onder hen zenden het zwaard, den honger
1831 Jer 25:10 | 10 En Ik zal van hen doen vergaan de stem der
1832 Jer 25:14 | 14 Want van hen zullen zich doen dienen,
1833 Jer 25:16 | het zwaard, dat Ik onder hen zal zenden. ~
1834 Jer 25:26 | koning van Sesach zal na hen drinken. ~
1835 Jer 25:27 | 27 Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE
1836 Jer 25:28 | te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de
1837 Jer 25:30 | dan al deze woorden tot hen profeteren, en gij zult
1838 Jer 25:30 | profeteren, en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal brullen
1839 Jer 26:2 | Ik u geboden heb tot hen te spreken, doe er niet
1840 Jer 26:4 | 4 Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden
1841 Jer 26:19 | het kwaad, dat Hij tegen hen gesproken had? Wij dan doen
1842 Jer 27:17 | 17 Hoort niet naar hen, maar dient den koning van
1843 Jer 27:18 | zo des HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den
1844 Jer 27:18 | HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den HEERE der heirscharen
1845 Jer 29:9 | valselijk in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, spreekt de
1846 Jer 29:17 | en de pestilentie onder hen zenden; en Ik zal ze maken
1847 Jer 29:19 | knechten, de profeten, tot hen zond, vroeg op zijnde en
1848 Jer 29:21 | profeteren: Ziet, Ik zal hen geven in de hand van
1849 Jer 29:22 | 22 En van hen zal een vloek genomen worden
1850 Jer 30:3 | zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land,
1851 Jer 30:19 | 19 En van hen zal dankzegging uitgaan,
1852 Jer 30:19 | der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen, en zij zullen
1853 Jer 30:19 | verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen
1854 Jer 31:8 | van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden
1855 Jer 31:8 | zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen,
1856 Jer 31:9 | en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden
1857 Jer 31:9 | zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken,
1858 Jer 31:13 | vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen
1859 Jer 31:13 | zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun
1860 Jer 31:28 | geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken,
1861 Jer 31:28 | te doen; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen
1862 Jer 31:32 | Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren,
1863 Jer 31:32 | vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de
1864 Jer 32:18 | schoot hunner kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige
1865 Jer 32:33 | het aangezicht; hoewel Ik hen leerde, vroeg op zijnde
1866 Jer 32:37 | 37 Ziet, Ik zal hen vergaderen uit al de landen,
1867 Jer 32:37 | de landen, waarhenen Ik hen zal verdreven hebben in
1868 Jer 32:37 | verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen,
1869 Jer 32:37 | wederbrengen, en zal hen zeker doen wonen.
1870 Jer 32:39 | mitsgaders hun kinderen na hen. ~
1871 Jer 32:40 | zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter
1872 Jer 32:40 | maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat
1873 Jer 32:41 | En Ik zal Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe;
1874 Jer 32:41 | Ik hun weldoe; en Ik zal hen getrouwelijk in dat land
1875 Jer 32:42 | kwaad, alzo zal Ik over hen brengen al het goede, dat
1876 Jer 32:42 | al het goede, dat Ik over hen spreke. ~
1877 Jer 33:8 | 8 En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid,
1878 Jer 34:8 | Jeruzalem was, om vrijheid voor hen uit te roepen. ~
1879 Jer 34:9 | zodat niemand zich van hen, van een Jood, zijn broeder,
1880 Jer 34:10 | zich niet meer van hen zouden doen dienen; zij
1881 Jer 34:10 | zij hoorden dan, en lieten hen gaan; ~
1882 Jer 34:11 | vrijgaan, en zij brachten hen ten onder tot knechten en
1883 Jer 34:13 | vaderen, ten dage, als Ik hen uit Egypteland, uit het
1884 Jer 34:16 | hun lust; en gij hebt hen ten ondergebracht, om ulieden
1885 Jer 34:20 | 20 Ja, Ik zal hen overgeven in de hand hunner
1886 Jer 34:22 | spreekt de HEERE, en zal hen weder tot deze stad brengen,
1887 Jer 35:2 | Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN
1888 Jer 35:2 | spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, in een
1889 Jer 35:4 | 4 En bracht hen in des HEEREN huis, in de
1890 Jer 35:5 | bekers voor; en ik zeide tot hen: Drinkt wijn. ~
1891 Jer 35:15 | andere goden niet na, om hen te dienen, zo zult gij in
1892 Jer 35:17 | het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb; omdat
1893 Jer 35:17 | gesproken heb; omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij
1894 Jer 35:17 | gehoord hebben, en Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet
1895 Jer 36:14 | in zijn hand, en kwam tot hen. ~
1896 Jer 36:18 | En Baruch zeide tot hen: Uit zijn mond las hij tot
1897 Jer 36:25 | verbranden; doch hij hoorde naar hen niet. ~
1898 Jer 36:26 | vangen. Maar de HEERE had hen verborgen. ~
1899 Jer 36:31 | bezoeken; en Ik zal over hen, en over de inwoners van
1900 Jer 36:31 | kwaad brengen, dat Ik tot hen gesproken heb; maar zij
1901 Jer 37:5 | als zij het gerucht van hen gehoord hadden, zo waren
1902 Jer 37:10 | strijden, en er bleven van hen enige verwonde mannen over,
1903 Jer 38:4 | slap, alzulke woorden tot hen sprekende; want deze man
1904 Jer 38:26 | 26 Zo zult gij tot hen zeggen: Ik wierp mijn smeking
1905 Jer 39:4 | Juda, en al de krijgslieden hen zagen, zo vloden zij, en
1906 Jer 39:5 | heir der Chaldeen jaagde hen achterna; en zij achterhaalden
1907 Jer 40:11 | den zoon van Safan, over hen gesteld had; ~
1908 Jer 40:14 | zoon van Ahikam, geloofde hen niet. ~
1909 Jer 41:6 | het geschiedde, als hij hen aantrof dat hij zeide: Komt
1910 Jer 41:7 | Ismael, de zoon van Nethanja, hen keelde, en wierp hen in
1911 Jer 41:7 | Nethanja, hen keelde, en wierp hen in het midden des kuils,
1912 Jer 41:8 | 8 Doch onder hen werden tien mannen gevonden,
1913 Jer 42:4 | profeet Jeremia zeide tot hen: Ik heb het gehoord; ziet,
1914 Jer 42:9 | 9 En hij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de God
1915 Jer 42:17 | van het kwaad, dat Ik over hen zal brengen. ~
1916 Jer 43:1 | hem de HEERE, hun God, tot hen gezonden had, te weten
1917 Jer 43:10 | 10 En zeg tot hen: Zo zegt de HEERE der heirscharen,
1918 Jer 44:27 | 27 Ziet, Ik zal over hen waken ten kwade en niet
1919 Jer 46:15 | Zij stonden niet, omdat hen de HEERE voortdreef. ~
1920 Jer 46:21 | huns verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner
1921 Jer 46:23 | de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. ~
1922 Jer 46:26 | 26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen,
1923 Jer 49:11 | wezen achter, en Ik zal hen in het leven behouden, en
1924 Jer 49:20 | geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken!
1925 Jer 49:20 | hunlieder woning niet boven hen zal verwoesten! ~
1926 Jer 49:29 | wegnemen; en zij zullen tegen hen uitroepen: Schrik van rondom! ~
1927 Jer 49:30 | beraadslaagd, en een gedachte tegen hen gedacht. ~
1928 Jer 49:32 | ten buit zijn; en Ik zal hen verstrooien in alle winden,
1929 Jer 49:36 | Elam aanbrengen, en zal hen in al diezelve winden verstrooien;
1930 Jer 49:37 | zoeken, en zal een kwaad over hen brengen, de hittigheid
1931 Jer 49:37 | Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd
1932 Jer 49:37 | achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. ~
1933 Jer 50:6 | schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen
1934 Jer 50:6 | hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen,
1935 Jer 50:7 | 7 Allen, die hen vonden, aten hen op, en
1936 Jer 50:7 | Allen, die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders
1937 Jer 50:16 | handelt in den oogsttijd; laat hen vanwege het verdrukkende
1938 Jer 50:21 | verwoest en verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe
1939 Jer 50:27 | ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen,
1940 Jer 50:29 | rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar
1941 Jer 50:33 | verdrukt geweest; en allen, die hen gevangen hadden, hebben
1942 Jer 50:33 | gevangen hadden, hebben hen vast gehouden; zij
1943 Jer 50:33 | gehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten. ~
1944 Jer 50:37 | hoop, die in het midden van hen is, dat zij tot wijven worden;
1945 Jer 50:44 | sterke woning; want Ik zal hen in een ogenblik daaruit
1946 Jer 50:45 | geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken!
1947 Jer 50:45 | Zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten! ~
1948 Jer 51:17 | er is geen geest in hen. ~
1949 Jer 51:39 | hun drank opzetten, en zal hen dronken maken, opdat zij
1950 Jer 51:40 | 40 Ik zal hen afvoeren als lammeren om
1951 Jer 52:3 | Jeruzalem en Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen
1952 Jer 52:26 | genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel
1953 Jer 52:27 | de koning van Babel sloeg hen en doodde hen te Ribla,
1954 Jer 52:27 | Babel sloeg hen en doodde hen te Ribla, in het land van
1955 Klaa 1:17 | afgezonderde vrouw onder hen. ~
1956 Klaa 1:109| harten; Uw vloek zij over hen! ~
1957 Klaa 1:118| van zwartigheid, men kent hen niet op de straten; hun
1958 Klaa 1:125| Samech. Zij riepen tot hen: Wijkt, hier is een onreine
1959 Eze 1:6 | insgelijks had elkeen van hen vier vleugelen. ~
1960 Eze 1:19 | gingen, gingen de raderen bij hen; en als de dieren van de
1961 Eze 1:20 | raderen werden tegenover hen opgeheven; want de geest
1962 Eze 1:21 | werden de raderen tegenover hen opgeheven; want de geest
1963 Eze 2:4 | van hart; Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen:
1964 Eze 2:4 | tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere
1965 Eze 2:5 | profeet in het midden van hen geweest is. ~
1966 Eze 2:6 | mensenkind! vrees niet voor hen, en vrees niet voor hun
1967 Eze 2:7 | gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij
1968 Eze 3:4 | huis Israels, en spreek tot hen met Mijn woorden. ~
1969 Eze 3:6 | zouden zij niet, zo Ik u tot hen gezonden had, naar u gehoord
1970 Eze 3:9 | harder dan een rots; vrees hen niet, en ontzet u niet voor
1971 Eze 3:11 | uws volks, en spreek tot hen, en zeg tot hen: Zo zegt
1972 Eze 3:11 | spreek tot hen, en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE,
1973 Eze 3:13 | geluid der raderen tegenover hen; en het geluid ener grote
1974 Eze 3:15 | verbaasd in het midden van hen zeven dagen. ~
1975 Eze 3:17 | uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen. ~
1976 Eze 3:25 | uitgaan in het midden van hen. ~
1977 Eze 3:27 | opendoen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere
1978 Eze 4:13 | de heidenen, waarhenen Ik hen verdrijven zal. ~
1979 Eze 5:2 | Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~
1980 Eze 5:12 | Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~
1981 Eze 5:13 | zal Mijn grimmigheid op hen doen rusten, en Mij troosten;
1982 Eze 5:13 | Mijn grimmigheid tegen hen volbracht zal hebben. ~
1983 Eze 5:16 | pijlen des hongers tegen hen uitzenden zal, die ten verderve
1984 Eze 6:12 | Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen. ~
1985 Eze 6:14 | Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het
1986 Eze 7:11 | goddeloosheid; niets van hen zal overblijven, noch van
1987 Eze 7:11 | en geen klage zal over hen zijn. ~
1988 Eze 7:19 | hun zilver en hun goud zal hen niet kunnen uithelpen ten
1989 Eze 7:22 | zal Ik Mijn aangezicht van hen omwenden, en zij zullen
1990 Eze 7:24 | sterken doen ophouden, en die hen heiligen, zullen ontheiligd
1991 Eze 8:11 | staande in het midden van hen, stonden voor hun aangezichten;
1992 Eze 8:18 | roepen, nochtans zal Ik hen niet horen. ~ ~
1993 Eze 9:2 | man in het midden van hen was met linnen bekleed,
1994 Eze 9:7 | 7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis,
1995 Eze 9:8 | Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven
1996 Eze 10:16 | raderen ook niet om van bij hen. ~
1997 Eze 10:17 | geest der dieren was in hen. ~
1998 Eze 10:19 | raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de
1999 Eze 10:19 | Israels was van boven over hen. ~
2000 Eze 11:1 | en in het midden van hen zag ik Jaazanja, den zoon
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3060 |