Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hemors 1
hemzelve 1
hemzelven 6
hen 3060
hena 3
henadad 4
henen 253
Frequency    [«  »]
3143 zult
3088 om
3081 zullen
3060 hen
2888 god
2779 naar
2776 al

Bijbel

IntraText - Concordances

hen

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3060

     Book Chapter: Verse
2501 Mark 12:43 | geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat 2502 Mark 13:12 | tegen de ouders, en zullen hen doden. ~ 2503 Mark 14:13 | discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, 2504 Mark 14:20 | antwoordde en zeide tot hen: Het is een uit de twaalven, 2505 Mark 14:24 | 24 En Hij zeide tot hen: Dat is Mijn bloed, het 2506 Mark 14:27 | 27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht 2507 Mark 14:34 | 34 En zeide tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd 2508 Mark 14:37 | 37 En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: 2509 Mark 14:40 | wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun 2510 Mark 14:41 | derden male, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; 2511 Mark 14:48 | antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met 2512 Mark 14:52 | verlatende, is naakt van hen gevloden. 2513 Mark 15:12 | antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik 2514 Mark 15:14 | 14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads 2515 Mark 16:12 | andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en 2516 Mark 16:15 | 15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele 2517 Mark 16:19 | Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen 2518 Luk 1:22 | hij uitkwam, kon hij tot hen niet spreken; en zij bekenden, 2519 Luk 1:65 | vrees over allen, die rondom hen woonden; en in het gehele 2520 Luk 2:9 | engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des 2521 Luk 2:9 | heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote 2522 Luk 2:10 | 10 En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, 2523 Luk 2:15 | geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar de 2524 Luk 2:20 | gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. 2525 Luk 2:46 | het midden der leraren, hen horende, en hen ondervragende. ~ 2526 Luk 2:46 | leraren, hen horende, en hen ondervragende. ~ 2527 Luk 2:49 | 49 En Hij zeide tot hen: Wat is het, dat gij Mij 2528 Luk 2:50 | woord niet, dat Hij tot hen sprak. ~ 2529 Luk 2:51 | 51 En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, 2530 Luk 3:11 | antwoordende, zeide tot hen: Die twee rokken heeft, 2531 Luk 3:13 | 13 En hij zeide tot hen: Eist niet meer, dan hetgeen 2532 Luk 3:14 | wij doen? En hij zeide tot hen: Doet niemand overlast, 2533 Luk 4:21 | 21 En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze 2534 Luk 4:23 | 23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel 2535 Luk 4:27 | profeet Elisa; en geen van hen werd gereinigd, dan Naaman, 2536 Luk 4:30 | Hij, door het midden van hen doorgegaan zijnde, ging 2537 Luk 4:31 | stad van Galilea, en leerde hen op de sabbatdagen. ~ 2538 Luk 4:40 | Hij legde een iegelijk van hen de handen op, en genas dezelve. ~ 2539 Luk 4:41 | Christus, de Zone Gods! En hen bestraffende, liet Hij die 2540 Luk 4:42 | hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan. ~ 2541 Luk 4:43 | 43 Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden 2542 Luk 5:7 | andere schip waren, dat zij hen zouden komen helpen. En 2543 Luk 5:17 | kracht des Heeren was er om hen te genezen. ~ 2544 Luk 5:22 | antwoordde en zeide tot hen: Wat overdenkt gij in uw 2545 Luk 5:26 | 26 En ontzetting heeft hen allen bevangen, en zij verheerlijkten 2546 Luk 5:29 | en van anderen, die met hen aanzaten. ~ 2547 Luk 5:31 | antwoordende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben 2548 Luk 5:34 | 34 Doch Hij zeide tot hen: Kunt gij de bruiloftskinderen, 2549 Luk 5:34 | terwijl de Bruidegom bij hen is, doen vasten? ~ 2550 Luk 5:35 | wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, dan 2551 Luk 5:36 | 36 En Hij zeide ook tot hen een gelijkenis: Niemand 2552 Luk 6:2 | der Farizeen zeiden tot hen: Waarom doet gij, wat niet 2553 Luk 6:5 | 5 En Hij zeide tot hen: De Zoon des mensen is een 2554 Luk 6:9 | 9 Zo zeide dan Jezus tot hen: Ik zal u vragen: Wat is 2555 Luk 6:10 | 10 En hen allen rondom aangezien hebbende, 2556 Luk 6:13 | en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen noemde: ~ 2557 Luk 6:17 | 17 En met hen afgekomen zijnde, stond 2558 Luk 6:32 | hebben lief degenen, die hen liefhebben. ~ 2559 Luk 6:39 | 39 En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Kan ook 2560 Luk 7:6 | 6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre 2561 Luk 7:16 | 16 En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten 2562 Luk 7:19 | geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt 2563 Luk 7:22 | antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt 2564 Luk 8:21 | antwoordde en zeide tot hen: Mijn moeder en Mijn broeders 2565 Luk 8:22 | met Hem; en Hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan 2566 Luk 8:25 | 25 En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar 2567 Luk 8:37 | Gadarenen baden Hem, dat Hij van hen wegging; want zij waren 2568 Luk 9:2 | 2 En Hij zond hen heen, om te prediken het 2569 Luk 9:3 | 3 En Hij zeide tot hen: Neemt niets mede tot den 2570 Luk 9:5 | tot een getuigenis tegen hen. ~ 2571 Luk 9:10 | gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen in 2572 Luk 9:11 | ontving ze, en sprak tot hen van het Koninkrijk Gods; 2573 Luk 9:13 | 13 Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. 2574 Luk 9:14 | tot Zijn discipelen: Doet hen nederzitten bij zaten, elk 2575 Luk 9:15 | zij deden alzo, en deden hen allen nederzitten. ~ 2576 Luk 9:18 | Hem waren, en Hij vraagde hen, zeggende: Wie zeggen de 2577 Luk 9:20 | 20 En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt 2578 Luk 9:34 | een wolk, en overschaduwde hen; en zij werden bevreesd, 2579 Luk 9:45 | woord niet, en het was voor hen verborgen, alzo dat zij 2580 Luk 9:46 | rees een overlegging onder hen, namelijk, wie van hen de 2581 Luk 9:46 | onder hen, namelijk, wie van hen de meeste ware. ~ 2582 Luk 9:48 | 48 En zeide tot hen: Zo wie dit kindeken ontvangen 2583 Luk 9:55 | omkerende, bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet 2584 Luk 10:1 | andere zeventig, en zond hen heen voor Zijn aangezicht, 2585 Luk 10:2 | 2 Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot, 2586 Luk 10:7 | en drinkende, hetgeen van hen voorgezet wordt; want de 2587 Luk 10:9 | daarin zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is 2588 Luk 10:18 | 18 En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een 2589 Luk 10:23 | discipelen, zeide Hij tot hen alleen: Zalig zijn de ogen, 2590 Luk 11:2 | 2 En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zo zegt: 2591 Luk 11:5 | 5 En Hij zeide tot hen: Wie van u zal een vriend 2592 Luk 11:15 | 15 Maar sommigen van hen zeiden: Hij werpt de duivelen 2593 Luk 11:17 | hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat 2594 Luk 11:49 | profeten en apostelen tot hen zenden, en van die zullen 2595 Luk 11:53 | als Hij deze dingen tot hen zeide, begonnen de Schriftgeleerden 2596 Luk 12:15 | 15 En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van 2597 Luk 12:16 | 16 En Hij zeide tot hen een gelijkenis, en sprak: 2598 Luk 12:37 | zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, 2599 Luk 12:37 | en bijkomende, zal hij hen dienen. ~ 2600 Luk 12:38 | de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve 2601 Luk 13:2 | antwoordde, en zeide tot hen: Meent gij, dat deze Galileers 2602 Luk 13:23 | worden? En Hij zeide tot hen: ~ 2603 Luk 13:32 | 32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen, en zegt dien 2604 Luk 13:34 | bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen 2605 Luk 14:7 | vooraanzittingen verkozen; zeggende tot hen: ~ 2606 Luk 14:25 | Zich omkerende, zeide tot hen: ~ 2607 Luk 15:2 | de zondaars, en eet met hen. ~ 2608 Luk 15:3 | 3 En Hij sprak tot hen deze gelijkenis, zeggende: ~ 2609 Luk 15:6 | geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met mij; want 2610 Luk 15:12 | 12 En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader, 2611 Luk 16:15 | 15 En Hij zeide tot hen: Gij zijt het, die uzelven 2612 Luk 16:30 | iemand van de doden tot hen heenging, zij zouden zich 2613 Luk 17:14 | 14 En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: 2614 Luk 17:14 | Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven 2615 Luk 17:15 | 15 En een van hen, ziende, dat hij genezen 2616 Luk 17:37 | Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar 2617 Luk 18:1 | zeide ook een gelijkenis tot hen, daartoe strekkende, dat 2618 Luk 18:7 | hoewel Hij lankmoedig is over hen? ~ 2619 Luk 18:16 | Mij komen, en verhindert hen niet; want derzulken is 2620 Luk 18:29 | 29 En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, 2621 Luk 18:31 | twaalven bij Zich, en zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar 2622 Luk 18:34 | dingen; en dit woord was voor hen verborgen, en zij verstonden 2623 Luk 19:13 | tien ponden, en zeide tot hen: Doet handeling, totdat 2624 Luk 19:27 | hebben gewild, dat ik over hen koning zoude zijn, brengt 2625 Luk 19:28 | hebbende, reisde Hij voor hen heen, en ging op naar Jeruzalem. ~ 2626 Luk 19:33 | de heren van hetzelve tot hen: Waarom ontbindt gij het 2627 Luk 19:40 | antwoordende, zeide tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo 2628 Luk 19:46 | 46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn 2629 Luk 20:3 | antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u ook een woord 2630 Luk 20:8 | 8 En Jezus zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door 2631 Luk 20:17 | 17 Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is dan 2632 Luk 20:19 | Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had. ~ 2633 Luk 20:23 | arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij? ~ 2634 Luk 20:25 | 25 En Hij zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat 2635 Luk 20:34 | antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw 2636 Luk 20:41 | 41 En Hij zeide tot hen: Hoe zeggen zij, dat de 2637 Luk 21:8 | nabij gekomen, gaat dan hen niet na. ~ 2638 Luk 21:10 | 10 Toen zeide Hij tot hen: Het ene volk zal tegen 2639 Luk 21:29 | 29 En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Ziet den 2640 Luk 22:10 | 10 En Hij zeide tot hen: Ziet, als gij in de stad 2641 Luk 22:15 | 15 En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd, 2642 Luk 22:23 | elkander te vragen, wie van hen het toch mocht zijn, die 2643 Luk 22:24 | werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste 2644 Luk 22:24 | twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn. ~ 2645 Luk 22:25 | 25 En Hij zeide tot hen: De koningen der volken 2646 Luk 22:25 | der volken heersen over hen; en die macht over hen hebben, 2647 Luk 22:25 | over hen; en die macht over hen hebben, worden weldadige 2648 Luk 22:35 | 35 En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder 2649 Luk 22:36 | 36 Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel 2650 Luk 22:38 | zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg. ~ 2651 Luk 22:40 | gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking 2652 Luk 22:41 | En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; 2653 Luk 22:45 | Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid. ~ 2654 Luk 22:46 | 46 En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op 2655 Luk 22:50 | 50 En een uit hen sloeg den dienstknecht des 2656 Luk 22:51 | antwoordende, zeide: Laat hen tot hiertoe geworden; en 2657 Luk 22:55 | Petrus in het midden van hen. ~ 2658 Luk 22:67 | het ons. En Hij zeide tot hen: Indien Ik het u zeg, gij 2659 Luk 22:70 | Zoon Gods? En Hij zeide tot hen: Gij zegt, dat Ik het ben. ~ 2660 Luk 23:1 | En de gehele menigte van hen stond op, en leidde Hem 2661 Luk 23:13 | bijeengeroepen had, zeide hij tot hen: ~ 2662 Luk 23:22 | zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads 2663 Luk 23:35 | En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: 2664 Luk 24:11 | haar woorden schenen voor hen als ijdel geklap, en zij 2665 Luk 24:13 | 13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag 2666 Luk 24:15 | ondervraagden, dat Jezus Zelf bij hen kwam, en met hen ging. ~ 2667 Luk 24:15 | Zelf bij hen kwam, en met hen ging. ~ 2668 Luk 24:17 | 17 En Hij zeide tot hen: Wat redenen zijn dit, die 2669 Luk 24:19 | 19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot 2670 Luk 24:25 | 25 En Hij zeide tot hen: O onverstandigen en tragen 2671 Luk 24:29 | En Hij ging in, om met hen te blijven. ~ 2672 Luk 24:30 | geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, 2673 Luk 24:33 | samenvergaderd, en die met hen waren; ~ 2674 Luk 24:36 | Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede 2675 Luk 24:36 | midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! ~ 2676 Luk 24:38 | 38 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij ontroerd, 2677 Luk 24:41 | verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets om te 2678 Luk 24:44 | 44 En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die 2679 Luk 24:46 | 46 En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, 2680 Luk 24:50 | 50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanie, 2681 Luk 24:50 | opheffende, zegende Hij hen. ~ 2682 Luk 24:51 | het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen 2683 Luk 24:51 | hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen 2684 Joha 1:38 | Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen: ~ 2685 Joha 1:38 | ziende hen volgen, zeide tot hen: ~ 2686 Joha 1:40 | 40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen 2687 Joha 2:7 | 7 Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met 2688 Joha 2:8 | 8 En Hij zeide tot hen: Schept nu, en draagt het 2689 Joha 2:19 | antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en 2690 Joha 2:22 | gedachtig, dat Hij dit tot hen gezegd had, en zij geloofden 2691 Joha 2:24 | Zichzelven niet, omdat Hij hen allen kende, ~ 2692 Joha 3:22 | onthield Zich aldaar met hen, en doopte. ~ 2693 Joha 4:32 | 32 Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te 2694 Joha 4:34 | 34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe 2695 Joha 4:40 | baden zij Hem, dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar 2696 Joha 4:52 | 52 Zo vraagde hij dan van hen de ure, in welke het beter 2697 Joha 5:19 | antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg 2698 Joha 6:7 | opdat een iegelijk van hen een weinig neme. ~ 2699 Joha 6:17 | geworden, en Jezus was tot hen niet gekomen. ~ 2700 Joha 6:20 | 20 Maar Hij zeide tot hen: Ik ben het; zijt niet bevreesd. ~ 2701 Joha 6:29 | antwoordde en zeide tot hen: Dit is het werk Gods, dat 2702 Joha 6:32 | 32 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg 2703 Joha 6:35 | 35 En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; 2704 Joha 6:43 | antwoordde dan, en zeide tot hen: Murmureert niet onder elkander. ~ 2705 Joha 6:53 | 53 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg 2706 Joha 6:61 | murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit? ~ 2707 Joha 7:6 | 6 Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet hier, 2708 Joha 7:9 | als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij in 2709 Joha 7:21 | antwoordde en zeide tot hen: Een werk heb Ik gedaan, 2710 Joha 7:33 | 33 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben 2711 Joha 7:44 | 44 En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar 2712 Joha 7:45 | Farizeen; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet 2713 Joha 7:50 | 50 Nicodemus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem 2714 Joha 7:50 | gekomen was, zijnde een uit hen: ~ 2715 Joha 8:2 | nedergezeten zijnde, leerde Hij hen. ~ 2716 Joha 8:7 | Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder 2717 Joha 8:14 | antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven 2718 Joha 8:21 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult 2719 Joha 8:23 | 23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, 2720 Joha 8:25 | Gij? En Jezus zeide tot hen: Wat Ik van den beginne 2721 Joha 8:28 | 28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des 2722 Joha 8:39 | onze vader. Jezus zeide tot hen: Indien gij Abrahams kinderen 2723 Joha 8:42 | 42 Jezus dan zeide tot hen: Indien God uw Vader ware, 2724 Joha 8:58 | 58 Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg 2725 Joha 8:59 | gaande door het midden van hen; en ging alzo voorbij. ~  ~ 2726 Joha 9:15 | geworden was. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn 2727 Joha 9:16 | er was tweedracht onder hen. ~ 2728 Joha 9:30 | antwoordde, en zeide tot hen: Hierin is immers wat wonders, 2729 Joha 9:41 | 41 Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, 2730 Joha 10:4 | heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen 2731 Joha 10:6 | gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, 2732 Joha 10:6 | wat het was, dat Hij tot hen sprak. ~ 2733 Joha 10:7 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg 2734 Joha 10:8 | maar de schapen hebben hen niet gehoord. ~ 2735 Joha 10:20 | 20 En velen van hen zeiden: hij heeft den duivel, 2736 Joha 11:11 | en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, slaapt; 2737 Joha 11:14 | Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven. 2738 Joha 11:37 | 37 En sommigen uit hen zeiden: Kon Hij, Die de 2739 Joha 11:44 | zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem 2740 Joha 11:46 | 46 Maar sommigen van hen gingen tot de Farizeen, 2741 Joha 11:46 | Farizeen, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan had. ~ 2742 Joha 11:49 | 49 En een uit hen, namelijk Kajafas, die deszelven 2743 Joha 11:49 | hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets; ~ 2744 Joha 12:32 | aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. ~ 2745 Joha 12:35 | 35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is 2746 Joha 12:36 | weggaande verborg Hij Zich van hen. ~ 2747 Joha 12:37 | Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden 2748 Joha 12:40 | zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. ~ 2749 Joha 13:1 | liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. ~ 2750 Joha 13:12 | wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden 2751 Joha 15:22 | niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden 2752 Joha 15:24 | Indien Ik de werken onder hen niet had gedaan, die niemand 2753 Joha 16:19 | wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder 2754 Joha 17:9 | 9 Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, 2755 Joha 17:10 | Uwe is Mijn; en Ik ben in hen verheerlijkt. ~ 2756 Joha 17:12 | 12 Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde 2757 Joha 17:12 | bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan 2758 Joha 17:15 | 15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, 2759 Joha 17:15 | wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze. ~ 2760 Joha 17:18 | in de wereld, alzo heb Ik hen ook in de wereld gezonden. ~ 2761 Joha 17:19 | Ik heilige Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd 2762 Joha 17:23 | 23 Ik in hen, en Gij in Mij; opdat zij 2763 Joha 17:23 | Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij 2764 Joha 17:26 | Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen. ~  ~ 2765 Joha 17:26 | hebt, in hen zij, en Ik in hen. ~  ~ 2766 Joha 18:4 | ging uit, en zeide tot hen: Wien zoekt gij? ~ 2767 Joha 18:5 | Nazarener. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die 2768 Joha 18:5 | Hem verried, stond ook bij hen. ~ 2769 Joha 18:6 | 6 Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het; gingen 2770 Joha 18:18 | warmden zich. Petrus stond bij hen, en warmde zich. ~ 2771 Joha 18:21 | gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen 2772 Joha 18:29 | 29 Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging 2773 Joha 18:31 | 31 Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem, en oordeelt 2774 Joha 18:38 | tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in 2775 Joha 19:4 | wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot 2776 Joha 19:5 | kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens! ~ 2777 Joha 19:6 | kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en 2778 Joha 19:15 | kruis Hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uw Koning kruisigen? 2779 Joha 20:2 | Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen 2780 Joha 20:13 | weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen 2781 Joha 20:19 | het midden, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden! ~ 2782 Joha 20:21 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden, gelijkerwijs 2783 Joha 20:22 | gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt 2784 Joha 20:22 | Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. ~ 2785 Joha 20:24 | gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. ~ 2786 Joha 20:25 | gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen 2787 Joha 20:26 | wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren 2788 Joha 21:3 | 3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden 2789 Joha 21:5 | 5 Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet 2790 Joha 21:6 | 6 En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde 2791 Joha 21:10 | 10 Jezus zeide tot hen: Brengt van den vissen, 2792 Joha 21:12 | 12 Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het 2793 Hand 1:3 | veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van 2794 Hand 1:4 | 4 En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij 2795 Hand 1:7 | 7 En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te 2796 Hand 1:10 | twee mannen stonden bij hen in witte kleding; ~ 2797 Hand 2:3 | 3 En van hen werden gezien verdeelde 2798 Hand 2:3 | zat op een iegelijk van hen. ~ 2799 Hand 2:6 | want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken. ~ 2800 Hand 2:8 | 8 En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen 2801 Hand 2:11 | en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken 2802 Hand 2:14 | zijn stem, en sprak tot hen: Gij Joodse mannen, en gij 2803 Hand 2:38 | 38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk 2804 Hand 2:40 | betuigde hij, en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden 2805 Hand 2:41 | er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend 2806 Hand 3:5 | En hij hield de ogen op hen, verwachtende, dat hij iets 2807 Hand 3:5 | verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. ~ 2808 Hand 3:8 | en wandelde, en ging met hen in den tempel, wandelende 2809 Hand 3:11 | het volk gezamenlijk tot hen in het voorhof, hetwelk 2810 Hand 4:1 | spraken, kwamen daarover tot hen de priesters, en de hoofdman 2811 Hand 4:3 | zij sloegen de handen aan hen, en zetten ze in bewaring 2812 Hand 4:7 | 7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, 2813 Hand 4:8 | den Heiligen Geest, tot hen: Gij oversten des volks, 2814 Hand 4:13 | verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest 2815 Hand 4:14 | 14 En ziende den mens bij hen staan, die genezen was, 2816 Hand 4:16 | er een bekend teken door hen geschied is, is openbaar 2817 Hand 4:17 | verspreid worde, laat ons hen scherpelijk dreigen, dat 2818 Hand 4:18 | 18 En als zij hen geroepen hadden, zeiden 2819 Hand 4:19 | antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of het recht 2820 Hand 4:21 | 21 Maar zij dreigden hen nog meer, en lieten ze gaan, 2821 Hand 4:21 | niets vindende, hoe zij hen straffen zouden, om des 2822 Hand 4:23 | overpriesters en de ouderlingen tot hen gezegd hadden. ~ 2823 Hand 4:33 | er was grote genade over hen allen. ~ 2824 Hand 4:34 | er was ook niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen 2825 Hand 5:8 | alles verhaald had, zond hij hen naar Joppe. ~ 2826 Hand 5:20 | op, en ga af, en reis met hen, niet twijfelende; want 2827 Hand 5:20 | twijfelende; want ik heb hen gezonden. ~ 2828 Hand 5:23 | 23 Als hij hen dan ingeroepen had, ontving 2829 Hand 5:23 | anderen daags ging Petrus met hen heen, en sommigen der broederen, 2830 Hand 5:24 | En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende 2831 Hand 5:28 | 28 En hij zeide tot hen: Gij weet, hoe het een Joodsen 2832 Hand 5:46 | 46 Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, 2833 Hand 5:48 | dat hij enige dagen bij hen wilde blijven. ~  ~  ~  2834 Hand 6:3 | voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten. ~ 2835 Hand 6:12 | zeide tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. 2836 Hand 6:15 | viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het 2837 Hand 6:20 | en Cyreneische mannen uit hen, welken te Antiochie gekomen 2838 Hand 6:21 | hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, 2839 Hand 6:22 | 22 En het gerucht van hen kwam tot de oren der Gemeente, 2840 Hand 6:23 | werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen 2841 Hand 6:28 | 28 En een uit hen, met name Agabus, stond 2842 Hand 6:29 | vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste 2843 Hand 6:47 | 17 En als hij hen met de hand gewenkt had, 2844 Hand 6:51 | zijnde, deed een rede tot hen. ~ 2845 Hand 7:2 | tot het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. ~ 2846 Hand 7:3 | opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. ~ 2847 Hand 7:8 | naam overgezet), wederstond hen, zoekende den stadhouder 2848 Hand 7:13 | Pamfylie. Maar Johannes, van hen scheidende, keerde weder 2849 Hand 7:15 | oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, 2850 Hand 7:17 | het land Egypte, en heeft hen met een hogen arm daaruit 2851 Hand 7:43 | Paulus en Barnabas; welke tot hen spraken, en hen vermaanden 2852 Hand 7:43 | welke tot hen spraken, en hen vermaanden te blijven bij 2853 Hand 8:5 | smaadheid aan te doen, en hen te stenigen, ~ 2854 Hand 8:23 | met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij 2855 Hand 8:27 | wat grote dingen God met hen gedaan had, en dat Hij den 2856 Hand 9:2 | Paulus en Barnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd, 2857 Hand 9:2 | Barnabas, en enige anderen uit hen, zouden opgaan tot de apostelen 2858 Hand 9:4 | wat grote dingen God met hen gedaan had. ~ 2859 Hand 9:5 | geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden, en gebieden 2860 Hand 9:7 | stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, 2861 Hand 9:9 | onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun 2862 Hand 9:12 | tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan 2863 Hand 9:14 | heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door 2864 Hand 9:23 | 23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen, 2865 Hand 9:32 | woorden, en versterkten hen. ~ 2866 Hand 9:33 | vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan 2867 Hand 9:38 | die van Pamfylie af van hen was afgeweken, en met hen 2868 Hand 9:38 | hen was afgeweken, en met hen niet was gegaan tot het 2869 Hand 10:19 | Paulus en Silas, en trokken hen naar de markt voor de oversten. ~ 2870 Hand 10:20 | 20 En als zij hen tot de hoofdmannen gebracht 2871 Hand 10:22 | stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen, hun 2872 Hand 10:22 | afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen. ~ 2873 Hand 10:23 | gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis, en geboden 2874 Hand 10:23 | den stokbewaarder, dat hij hen zekerlijk bewaren zou. ~ 2875 Hand 10:24 | ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker, 2876 Hand 10:25 | gevangenen hoorden naar hen. ~ 2877 Hand 10:30 | 30 En hen buiten gebracht hebbende, 2878 Hand 10:33 | 33 En hij nam hen tot zich in dezelve ure 2879 Hand 10:33 | ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij 2880 Hand 10:34 | 34 En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun 2881 Hand 10:37 | 37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen 2882 Hand 10:39 | 39 En zij, komende, baden hen, en als zij hen uitgeleid 2883 Hand 10:39 | komende, baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden 2884 Hand 11:2 | hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang 2885 Hand 11:2 | sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften, ~ 2886 Hand 11:4 | 4 En sommigen uit hen geloofden, en werden Paulus 2887 Hand 11:5 | aanvallende, zochten zij hen tot het volk te brengen. ~ 2888 Hand 11:6 | 6 En als zij hen niet vonden, trokken zij 2889 Hand 11:9 | ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. ~ 2890 Hand 11:12 | 12 Velen dan uit hen geloofden, en van de Griekse 2891 Hand 11:16 | 16 En terwijl Paulus hen te Athene verwachtte, werd 2892 Hand 11:33 | Paulus uit het midden van hen uitgegaan. ~ 2893 Hand 12:2 | zouden), en hij ging tot hen; ~ 2894 Hand 12:3 | handwerk was, bleef hij bij hen, en wrocht; want zij waren 2895 Hand 12:6 | klederen af, en zeide tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; 2896 Hand 12:11 | zes maanden, lerende onder hen het Woord Gods. ~ 2897 Hand 12:16 | 16 En hij dreef hen weg van den rechterstoel. ~ 2898 Hand 12:19 | kwam te Efeze aan, en liet hen aldaar; maar hij ging in 2899 Hand 12:20 | baden, dat hij langer bij hen blijven zoude, bewilligde 2900 Hand 12:21 | Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk 2901 Hand 13:2 | 2 Zeide hij tot hen: Hebt gij den Heiligen Geest 2902 Hand 13:3 | 3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? 2903 Hand 13:6 | kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde 2904 Hand 13:8 | vrijmoediglijk, drie maanden lang met hen handelende, en hun aanradende 2905 Hand 13:9 | de menigte, week hij van hen, en scheidde de discipelen 2906 Hand 13:12 | gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken, en de boze geesten 2907 Hand 13:12 | en de boze geesten van hen uitvoeren. ~ 2908 Hand 13:16 | boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden 2909 Hand 13:16 | geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, 2910 Hand 13:16 | kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond 2911 Hand 13:17 | en er viel een vreze over hen allen, en de Naam van den 2912 Hand 13:38 | er zijn stadhouders; laat hen elkander verklagen. ~ 2913 Hand 14:2 | die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand 2914 Hand 14:6 | kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, alwaar wij ons 2915 Hand 14:7 | breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags 2916 Hand 14:9 | zijnde, alzo Paulus lang tot hen sprak, door den slaap nederstortende, 2917 Hand 14:11 | tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij 2918 Hand 14:18 | gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den 2919 Hand 14:36 | heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. ~ 2920 Hand 14:37 | werd een groot geween van hen allen; en zij, vallende 2921 Hand 15:1 | geschiedde, dat wij van hen gescheiden en afgevaren 2922 Hand 15:7 | hebbende, bleven een dag bij hen. ~ 2923 Hand 15:19 | 19 En als hij hen gegroet had, verhaalde hij 2924 Hand 15:24 | dezen tot u, en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens 2925 Hand 15:24 | en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren 2926 Hand 15:26 | en den dag daaraan met hen geheiligd zijnde, ging hij 2927 Hand 15:26 | totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd 2928 Hand 15:32 | zich nam, en liep af naar hen toe. Zij nu, den oversten 2929 Hand 15:40 | geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse taal, 2930 Hand 16:2 | hij in de Hebreeuwse taal hen aansprak, hielden zij zich 2931 Hand 16:30 | hebbende, stelde hij hem voor hen. ~  ~ 2932 Hand 17:10 | vrezende, dat Paulus van hen verscheurd mocht worden, 2933 Hand 17:10 | en hem uit het midden van hen wegrukken, en in de legerplaats 2934 Hand 17:21 | 21 Doch geloof hen niet; want meer dan veertig 2935 Hand 17:21 | meer dan veertig mannen uit hen leggen hem lagen, welke 2936 Hand 17:27 | Joden gegrepen was, en van hen omgebracht zou geworden 2937 Hand 18:21 | hetwelk ik riep, staande onder hen: Over de opstanding der 2938 Hand 18:22 | gehoord had, stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader 2939 Hand 19:6 | 6 En als hij onder hen niet meer dan tien dagen 2940 Hand 20:11 | door al de synagogen heb ik hen dikmaals gestraft, en gedwongen 2941 Hand 20:11 | lasteren; en boven mate tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd, 2942 Hand 20:11 | tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd, ook tot in de 2943 Hand 20:18 | Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis 2944 Hand 20:30 | en Bernice, en die met hen gezeten waren; ~ 2945 Hand 21:3 | vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden. ~ 2946 Hand 21:9 | nu voorbij was, vermaande hen Paulus, ~ 2947 Hand 21:10 | 10 En zeide tot hen: Mannen, ik zie, dat de 2948 Hand 21:21 | Paulus op in het midden van hen, en zeide: O mannen, men 2949 Hand 21:33 | worden, vermaande Paulus hen allen, dat zij zouden spijze 2950 Hand 22:14 | gebeden, zeven dagen bij hen te blijven; en alzo gingen 2951 Hand 22:17 | samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die 2952 Hand 22:23 | en betuigde, en poogde hen te bewegen tot het geloof 2953 Hand 22:27 | zij zich bekeren, en Ik hen geneze. ~ 2954 Rom 1:19 | van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft 2955 Rom 1:24 | 24 Daarom heeft God hen ook overgegeven in de begeerlijkheden 2956 Rom 1:26 | 26 Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerlijke 2957 Rom 1:28 | te houden, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerden 2958 Rom 2:15 | gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende). ~ 2959 Rom 9:26 | in de plaats, waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt 2960 Rom 11:9 | tot een vergelding voor hen. ~ 2961 Rom 11:11 | den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken. ~ 2962 Rom 11:14 | verwekken, en enigen uit hen behouden mocht. ~ 2963 Rom 11:32 | 32 Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid 2964 Rom 12:14 | 14 Zegent hen, die u vervolgen; zegent 2965 Rom 15:27 | zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen 2966 Rom 16:10 | beproefd is in Christus. Groet hen, die van het huisgezin van 2967 Rom 16:11 | mijn maagschap is. Groet hen, die van het huisgezin van 2968 Rom 16:14 | en de broeders, die met hen zijn. ~ 2969 1Kor 10:5 | in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen 2970 1Kor 10:7 | gelijkerwijs als sommigen van hen, gelijk geschreven staat: 2971 1Kor 10:8 | hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd hebben, en er 2972 1Kor 10:9 | gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden 2973 1Kor 10:10 | gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en 2974 1Kor 16:3 | zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten 2975 2Kor 2:13 | 13 Maar, afscheid van hen genomen hebbende, vertrok 2976 2Kor 4:4 | namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting 2977 2Kor 5:15 | leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. ~ 2978 2Kor 6:16 | gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen 2979 2Kor 6:16 | hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun 2980 2Kor 6:17 | gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de 2981 2Kor 8:22 | 22 Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder, 2982 2Kor 8:24 | 24 Bewijst dan aan hen de bewijzing uwer liefde, 2983 2Kor 9:13 | goeddadigheid der mededeling aan hen en aan allen; ~ 2984 2Kor 11:23 | onwijs zijnde) ik ben boven hen; in arbeid overvloediger, 2985 2Kor 13:2 | dat, zo ik wederom kom, ik hen niet zal sparen; ~ 2986 Gal 4:17 | uitsluiten, opdat gij over hen zoudt ijveren. ~ 2987 Efez 4:18 | de onwetendheid, die in hen is, door de verharding huns 2988 Efez 5:12 | Want hetgeen heimelijk van hen geschiedt, is schandelijk 2989 Efez 6:4 | niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning 2990 Efez 6:9 | heren, doet hetzelfde bij hen, nalatende de dreiging; 2991 Kol 2:15 | heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. ~ 2992 1The 2:16 | zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde. ~ 2993 1The 4:17 | zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, 2994 1The 5:13 | 13 En acht hen zeer veel in liefde, om 2995 1Tim 6:2 | gelovige heren hebben, zullen hen niet verachten, omdat zij 2996 1Tim 6:2 | broeders zijn; maar zullen hen te meer dienen, omdat zij 2997 2Tim 5:12 | 12 Een uit hen, zijnde hun eigen profeet, 2998 2Tim 5:13 | is waar. Daarom bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond 2999 2Tim 5:14 | geboden der mensen, die hen van de waarheid afkeren. ~ 3000 Tit 1:12 | 12 Een uit hen, zijnde hun eigen profeet,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3060

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License