Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
gloeiende 2
goath 1
gob 2
god 2888
goddelijk 1
goddelijke 9
goddelijken 1
Frequency    [«  »]
3088 om
3081 zullen
3060 hen
2888 god
2779 naar
2776 al
2765 ook

Bijbel

IntraText - Concordances

god

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | 1 In den beginne schiep God den hemel en de aarde. ~ 2 Gen 1:3 | 3 En God zeide: Daar zij licht! en 3 Gen 1:4 | 4 En God zag het licht, dat het goed 4 Gen 1:4 | licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen 5 Gen 1:5 | 5 En God noemde het licht dag, en 6 Gen 1:6 | 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel 7 Gen 1:7 | 7 En God maakte dat uitspansel, en 8 Gen 1:8 | 8 En God noemde het uitspansel hemel. 9 Gen 1:9 | 9 En God zeide: Dat de wateren van 10 Gen 1:10 | 10 En God noemde het droge aarde, 11 Gen 1:10 | wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was. ~ 12 Gen 1:11 | 11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete 13 Gen 1:12 | was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~ 14 Gen 1:14 | 14 En God zeide: Dat er lichten zijn 15 Gen 1:16 | 16 God dan maakte die twee grote 16 Gen 1:17 | 17 En God stelde ze in het uitspansel 17 Gen 1:18 | tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was. ~ 18 Gen 1:20 | 20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk 19 Gen 1:21 | 21 En God schiep de grote walvissen, 20 Gen 1:21 | gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~ 21 Gen 1:22 | 22 En God zegende ze, zeggende: Zijt 22 Gen 1:24 | 24 En God zeide: De aarde brenge levende 23 Gen 1:25 | 25 En God maakte het wild gedierte 24 Gen 1:25 | aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~ 25 Gen 1:26 | 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, 26 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar Zijn 27 Gen 1:27 | beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw 28 Gen 1:28 | 28 En God zegende hen, en God zeide 29 Gen 1:28 | 28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, 30 Gen 1:29 | 29 En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden 31 Gen 1:31 | 31 En God zag al wat Hij gemaakt had, 32 Gen 2:2 | 2 Als nu God op de zevende dag volbracht 33 Gen 2:3 | 3 En God heeft den zevende dag gezegend, 34 Gen 2:3 | van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. ~ 35 Gen 2:4 | werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. ~ 36 Gen 2:5 | uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op 37 Gen 2:7 | 7 En de HEERE God had den mens geformeerd 38 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, 39 Gen 2:9 | 9 En de HEERE God had alle geboomte uit het 40 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in 41 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den mens, zeggende: 42 Gen 2:18 | 18 Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, 43 Gen 2:19 | 19 Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte 44 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam 45 Gen 2:22 | 22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij 46 Gen 3:1 | velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide 47 Gen 3:1 | de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden 48 Gen 3:3 | midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die 49 Gen 3:5 | 5 Maar God weet, dat, ten dage als 50 Gen 3:5 | worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed 51 Gen 3:8 | hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, 52 Gen 3:8 | aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte 53 Gen 3:9 | 9 En de HEERE God riep Adam, en zeide tot 54 Gen 3:13 | 13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat 55 Gen 3:14 | 14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij 56 Gen 3:21 | 21 En de HEERE God maakte voor Adam en zijn 57 Gen 3:22 | 22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden 58 Gen 3:23 | Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om 59 Gen 4:25 | noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een 60 Gen 5:1 | Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte 61 Gen 5:22 | 22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach gewonnen 62 Gen 5:24 | Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer; want 63 Gen 5:24 | hij was niet meer; want God nam hem weg. ~ 64 Gen 6:9 | geslachten. Noach wandelde met God. ~ 65 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was 66 Gen 6:13 | 13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van 67 Gen 6:22 | Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed 68 Gen 7:9 | en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had. ~ 69 Gen 7:16 | alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE 70 Gen 8:1 | 1 En God gedacht aan Noach, en aan 71 Gen 8:1 | met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde 72 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach, zeggende: ~ 73 Gen 9:1 | 1 En God zegende Noach en zijn zonen, 74 Gen 9:6 | mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn 75 Gen 9:8 | 8 Voorts zeide God tot Noach, en tot zijn zonen 76 Gen 9:12 | 12 En God zeide: Dit is het teken 77 Gen 9:16 | het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, 78 Gen 9:17 | 17 Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het teken 79 Gen 9:26 | Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij hem 80 Gen 9:27 | 27 God breide Jafeth uit, en hij 81 Gen 14:20 | gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand 82 Gen 14:22 | HEERE, den allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit; ~ 83 Gen 15:13 | Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: 84 Gen 16:1 | en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor 85 Gen 16:3 | Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: ~ 86 Gen 16:7 | verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. ~ 87 Gen 16:8 | bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. ~ 88 Gen 16:9 | 9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult 89 Gen 16:15 | 15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den 90 Gen 16:18 | 18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven 91 Gen 16:19 | 19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw 92 Gen 16:22 | eindigde met hem te spreken, en God voer op van Abraham. ~ 93 Gen 16:23 | zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had. ~ 94 Gen 18:29 | En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, 95 Gen 18:29 | dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en 96 Gen 19:3 | 3 Maar God kwam tot Abimelech in een 97 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in den droom: 98 Gen 19:13 | En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis 99 Gen 19:17 | 17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, 100 Gen 19:17 | Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn 101 Gen 20:2 | gezetter tijd, dien hem God gezegd had. ~ 102 Gen 20:4 | dagen oud, gelijk als hem God geboden had. ~ 103 Gen 20:6 | 6 En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; 104 Gen 20:12 | 12 Maar God zeide tot Abraham: Laat 105 Gen 20:17 | 17 En God hoorde de stem van den jongen; 106 Gen 20:17 | Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem 107 Gen 20:19 | 19 En God opende haar ogen, dat zij 108 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; en hij 109 Gen 20:22 | Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles, wat gij 110 Gen 20:23 | Zo zweer mij nu hier bij God: Zo gij mij, of mijn zoon, 111 Gen 21:1 | geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij 112 Gen 21:3 | ging naar de plaats, die God hem gezegd had. ~ 113 Gen 21:8 | 8 En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten 114 Gen 21:9 | kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde 115 Gen 21:12 | want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, 116 Gen 23:3 | zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der 117 Gen 23:3 | den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor 118 Gen 23:7 | 7 De HEERE, de God des hemels, Die mij uit 119 Gen 23:12 | 12 En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe 120 Gen 23:27 | Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die 121 Gen 23:42 | en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo 122 Gen 23:48 | ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die 123 Gen 23:78 | geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende; 124 Gen 24:24 | nacht, en zeide: Ik ben de God van Abraham, uw vader; vrees 125 Gen 25:20 | zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen ontmoeten 126 Gen 25:28 | 28 Zo geve u dan God van de dauw des hemels, 127 Gen 26:3 | 3 En God almachtig zegene u, en make 128 Gen 26:4 | vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft. ~ 129 Gen 26:13 | zeide: Ik ben de HEERE, de God van uw vader Abraham, en 130 Gen 26:13 | uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, waarop 131 Gen 26:20 | gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, 132 Gen 26:21 | zal de HEERE mij tot een God zijn! ~ 133 Gen 27:37 | Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks 134 Gen 27:41 | 6 Toen zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook 135 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en zij werd 136 Gen 27:53 | 18 Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, 137 Gen 27:55 | 20 En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij 138 Gen 27:57 | 22 God dacht ook aan Rachel; en 139 Gen 27:57 | dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende 140 Gen 27:58 | een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheid weggenomen! ~ 141 Gen 28:5 | en eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij 142 Gen 28:7 | tien malen veranderd; doch God heeft hem niet toegelaten, 143 Gen 28:9 | 9 Alzo heeft God uw vader het vee ontrukt, 144 Gen 28:13 | 13 Ik ben die God van Beth-El, alwaar gij 145 Gen 28:16 | Want al de rijkdom, welke God onze vader heeft ontrukt, 146 Gen 28:16 | nu dan, doe alles, wat God tot u gezegd heeft. ~ 147 Gen 28:24 | 24 Doch God kwam tot Laban, den Syrier, 148 Gen 28:29 | ulieden kwaad te doen; maar de God van ulieder vader heeft 149 Gen 28:42 | 42 Ten ware de God van mijn vader, de God van 150 Gen 28:42 | de God van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze 151 Gen 28:42 | ledig weggezonden hebben! God heeft mijn ellende, en den 152 Gen 28:50 | niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige zijn tussen 153 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van 154 Gen 28:53 | De God van Abraham, en de God van Nahor, de God huns vaders 155 Gen 28:53 | en de God van Nahor, de God huns vaders richte tussen 156 Gen 29:9 | 9 Voorts zeide Jakob: O, God mijns vaders Abrahams, en 157 Gen 29:9 | mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, o HEERE! 158 Gen 29:28 | vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt 159 Gen 29:30 | Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot 160 Gen 30:5 | zeide: De kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk 161 Gen 30:11 | gebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend 162 Gen 30:20 | altaar op, en noemde het: De God Israels is God! ~  ~ 163 Gen 30:20 | noemde het: De God Israels is God! ~  ~ 164 Gen 32:1 | 1 Daarna zeide God tot Jakob: Maak u op, trek 165 Gen 32:1 | maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen gij 166 Gen 32:3 | daar een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten dage 167 Gen 32:7 | plaats El Beth-El; want God was hem aldaar geopenbaard 168 Gen 32:9 | 9 En God verscheen Jakob wederom, 169 Gen 32:10 | 10 En God zeide tot hem: Uw naam is 170 Gen 32:11 | 11 Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! 171 Gen 32:11 | zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees vruchtbaar, 172 Gen 32:13 | 13 Toen voer God van hem op in die plaats, 173 Gen 32:15 | naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Beth-El. ~ 174 Gen 36:9 | doen, en zondigen tegen God! ~ 175 Gen 36:31 | de uitleggingen niet van God? Vertelt ze mij toch. ~ 176 Gen 37:16 | zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao's welstand aanzeggen. ~ 177 Gen 37:25 | van Farao is een; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao 178 Gen 37:28 | Farao gesproken heb: hetgeen God is doende, heeft Hij Farao 179 Gen 37:32 | herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en dat 180 Gen 37:32 | vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen. ~ 181 Gen 37:39 | tot Jozef: Naardien dat God u dit alles heeft verkondigd, 182 Gen 37:51 | Manasse; want, zeide hij, God heeft mij doen vergeten 183 Gen 37:52 | Efraim; want, zeide hij, God heeft mij doen wassen in 184 Gen 38:18 | zult gij leven; ik vrees God. ~ 185 Gen 38:28 | zeggende: Wat is dit, dat ons God gedaan heeft? ~ 186 Gen 39:14 | 14 En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid 187 Gen 39:23 | ulieden, vreest niet! Uw God en de God uws vaders heeft 188 Gen 39:23 | vreest niet! Uw God en de God uws vaders heeft u een schat 189 Gen 39:29 | Daarna zeide hij: Mijn zoon! God zij u genadig! ~ 190 Gen 40:16 | wij ons rechtvaardigen? God heeft de ongerechtigheid 191 Gen 41:5 | hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht 192 Gen 41:7 | 7 Doch God heeft mij voor uw aangezicht 193 Gen 41:8 | herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao' 194 Gen 41:9 | Alzo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot een heer over 195 Gen 42:1 | offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~ 196 Gen 42:2 | 2 En God sprak tot Israel in gezichten 197 Gen 42:3 | En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees niet 198 Gen 42:3 | ben die God, uws vaders God; vrees niet van af te trekken 199 Gen 44:3 | Daarna zeide Jakob tot Jozef: God de Almachtige, is mij verschenen 200 Gen 44:9 | zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft. En hij 201 Gen 44:11 | aangezicht te zien; maar zie, God heeft mij ook uw zaad doen 202 Gen 44:15 | zegende Jozef, en zeide: De God, voor Wiens aangezicht mijn 203 Gen 44:15 | Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van 204 Gen 44:20 | Israel zegenen, zeggende: God zette u als Efraim en als 205 Gen 44:21 | Jozef: Zie, ik sterf; maar God zal met ulieden wezen, en 206 Gen 45:25 | 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van 207 Gen 46:17 | overtreding der dienaren van den God uws vaders! En Jozef weende, 208 Gen 46:19 | ben ik in de plaats van God? ~ 209 Gen 46:20 | tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; 210 Gen 46:24 | broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, 211 Gen 46:25 | Israel zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken, 212 Exo 1:17 | de vroedvrouwen vreesden God, en deden niet, gelijk als 213 Exo 1:20 | 20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed; 214 Exo 1:21 | dewijl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwde Hij 215 Exo 2:23 | over hun dienst kwam op tot God. ~ 216 Exo 2:24 | 24 En God hoorde hun gekerm, en God 217 Exo 2:24 | God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond 218 Exo 2:25 | 25 En God zag de kinderen Israels 219 Exo 2:25 | kinderen Israels aan, en God kende hen. ~  ~ 220 Exo 3:4 | wendde, om te bezien, zo riep God tot hem uit het midden van 221 Exo 3:6 | zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, 222 Exo 3:6 | ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van 223 Exo 3:6 | de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. 224 Exo 3:6 | Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes verborg 225 Exo 3:6 | aangezicht, want hij vreesde God aan te zien. ~ 226 Exo 3:11 | 11 Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot 227 Exo 3:12 | geleid hebt, zult gijlieden God dienen op dezen berg. ~ 228 Exo 3:13 | 13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot 229 Exo 3:13 | Israels, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot 230 Exo 3:14 | 14 En God zeide tot Mozes: Ik ZAL 231 Exo 3:15 | 15 Toen zeide God verder tot Mozes: Aldus 232 Exo 3:15 | Israels zeggen: De HEERE, de God uwer vaderen, de God van 233 Exo 3:15 | de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van 234 Exo 3:15 | de God van Abraham, de God van Izak, en de God van 235 Exo 3:15 | de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot 236 Exo 3:16 | zeg tot hen: De HEERE, de God uwer vaderen, is mij verschenen, 237 Exo 3:16 | vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob, 238 Exo 3:18 | hem zeggen: De HEERE, de God der Hebreen, is ons ontmoet; 239 Exo 3:18 | opdat wij den HEERE, onzen God, offeren! 240 Exo 4:5 | verschenen is de HEERE, de God hunner vaderen, de God van 241 Exo 4:5 | de God hunner vaderen, de God van Abraham, de God van 242 Exo 4:5 | de God van Abraham, de God van Izak, en de God van 243 Exo 4:5 | de God van Izak, en de God van Jakob. ~ 244 Exo 4:16 | en gij zult hem tot een god zijn. ~ 245 Exo 5:1 | Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk 246 Exo 5:3 | 3 Zij dan zeiden: De God der Hebreen is ons ontmoet; 247 Exo 5:3 | woestijn, en den HEERE, onzen God, offeren, dat Hij ons niet 248 Exo 5:8 | ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~ 249 Exo 6:1 | 1 Verder sprak God tot Mozes, en zeide tot 250 Exo 6:2 | en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met 251 Exo 6:6 | en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult 252 Exo 6:6 | bekennen, dat Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van 253 Exo 7:1 | Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aaron, 254 Exo 7:16 | hem zeggen: de HEERE, de God der Hebreen, heeft mij tot 255 Exo 8:10 | is, gelijk de HEERE, onze God. ~ 256 Exo 8:25 | Gaat heen, en offert uwen God in dit land. ~ 257 Exo 8:26 | gruwel den HEERE, onzen God, mogen offeren; zie, indien 258 Exo 8:27 | dat wij den HEERE onzen God offeren, gelijk Hij tot 259 Exo 8:28 | gijlieden den HEERE, uwen God, offert in de woestijn; 260 Exo 9:1 | Alzo zegt de HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk 261 Exo 9:13 | hem: Zo zegt de HEERE, de God der Hebreen: Laat Mijn volk 262 Exo 9:30 | aangezicht van den HEERE God nog niet vrezen zult. ~ 263 Exo 10:3 | hem: Zo zegt de HEERE, de God der Hebreen: Hoe lang weigert 264 Exo 10:7 | trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, 265 Exo 10:8 | henen, dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die 266 Exo 10:16 | gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden. ~ 267 Exo 10:17 | vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen dood 268 Exo 10:25 | die wij den HEERE, onzen God, doen mogen; ~ 269 Exo 10:26 | nemen, om den HEERE, onzen God, te dienen; want wij weten 270 Exo 10:26 | waarmede wij den HEERE, onzen God, dienen zullen, totdat wij 271 Exo 13:17 | laten trekken, zo leidde hen God niet op den weg van het 272 Exo 13:17 | hoewel die nader was; want God zeide: Dat het den volke 273 Exo 13:18 | 18 Maar God leidde het volk om, langs 274 Exo 13:19 | Israels bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; 275 Exo 15:2 | Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke 276 Exo 15:2 | maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen! ~ 277 Exo 16:12 | weten, dat Ik de HEERE uw God ben. ~ 278 Exo 18:1 | van Mozes, hoorde al wat God aan Mozes, en aan Israel, 279 Exo 18:4 | Eliezer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn 280 Exo 18:15 | dit volk tot mij komt, om God raad te vragen. ~ 281 Exo 18:19 | stem, ik zal u raden, en God zal met u zijn; wees gij 282 Exo 18:19 | wees gij voor het volk bij God, en breng gij de zaken voor 283 Exo 18:19 | breng gij de zaken voor God; ~ 284 Exo 18:21 | volk, naar kloeke mannen, God vrezende, waarachtige mannen, 285 Exo 18:23 | Indien gij deze zaak doet, en God het u gebiedt, zo zult gij 286 Exo 19:3 | 3 En Mozes klom op tot God. En de HEERE riep tot hem 287 Exo 19:19 | sterk werd, sprak Mozes; en God antwoordde hem met een stem. ~ 288 Exo 20:1 | 1 Toen sprak God al deze woorden, zeggende: ~ 289 Exo 20:2 | 2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit 290 Exo 20:5 | dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die 291 Exo 20:5 | uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen 292 Exo 20:12 | land, dat u de HEERE uw God geeft. ~ 293 Exo 20:19 | wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat 294 Exo 20:20 | volk: Vreest niet, want God is gekomen, opdat Hij u 295 Exo 20:21 | tot de donkerheid, alwaar God was. ~ 296 Exo 21:13 | niet nagesteld heeft, maar God heeft hem zijn hand doen 297 Exo 23:25 | En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood 298 Exo 24:10 | 10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn 299 Exo 24:11 | aten en dronken, nadat zij God gezien hadden. ~ 300 Exo 29:45 | wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. ~ 301 Exo 29:46 | weten, dat Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland 302 Exo 29:46 | zou; Ik ben de HEERE, hun God. ~  ~ 303 Exo 32:27 | Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Een ieder doe 304 Exo 33:27 | Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Een ieder doe 305 Exo 34:29 | riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, 306 Exo 34:37 | buigen voor een anderen god; want des HEEREN Naam is 307 Exo 34:37 | is Ijveraar! een ijverig God is Hij!) ~ 308 Exo 34:46 | aangezicht des Heeren HEEREN, den God van Israel. ~ 309 Exo 36:2 | hart was, in wiens hart God wijsheid gegeven had, al 310 Lev 2:13 | zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten 311 Lev 11:44 | Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, 312 Lev 11:45 | optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig 313 Lev 18:2 | hen: Ik ben de HEERE, uw God! ~ 314 Lev 18:4 | wandelen; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 315 Lev 18:30 | verontreinigt; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 316 Lev 19:2 | zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig! ~ 317 Lev 19:3 | houden; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 318 Lev 19:4 | maken; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 319 Lev 19:10 | overlaten; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 320 Lev 19:14 | zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE! 321 Lev 19:25 | vermeerderen; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 322 Lev 19:31 | verontreinigende; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 323 Lev 19:32 | gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE! ~ 324 Lev 19:34 | Egypteland; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 325 Lev 19:36 | hin; Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd 326 Lev 20:7 | want Ik ben de HEERE, uw God! ~ 327 Lev 20:24 | honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u van de volken afgezonderd 328 Lev 21:6 | 6 Zij zullen hun God heilig zijn, en den Naam 329 Lev 21:7 | verstoten is; want hij is zijn God heilig. ~ 330 Lev 22:25 | vreemden van al deze dingen uw God geen spijs offeren; want 331 Lev 22:33 | heb, opdat Ik u tot een God zij; Ik ben de HEERE! ~s 332 Lev 22:53 | laten; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 333 Lev 22:74 | heb; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 334 Lev 23:15 | Een ieder, als hij zijn God gevloekt zal hebben, zo 335 Lev 23:22 | want Ik ben de HEERE, uw God! ~ 336 Lev 24:17 | verdrukke; maar vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE, uw 337 Lev 24:17 | want Ik ben de HEERE, uw God! ~ 338 Lev 24:36 | gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u 339 Lev 24:38 | 38 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland gevoerd 340 Lev 24:38 | geven, opdat Ik u tot een God zij. ~ 341 Lev 24:43 | gij zult vrezen voor uw God. ~ 342 Lev 24:55 | heb; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 343 Lev 25:1 | want Ik ben de HEERE, uw God! ~ 344 Lev 25:12 | wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot 345 Lev 25:13 | 13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land der 346 Lev 25:44 | want Ik ben de HEERE, hun God! ~ 347 Lev 25:45 | heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE! ~ 348 Num 10:10 | Gods; Ik ben de HEERE, uw God! ~ 349 Num 12:13 | tot den HEERE, zeggende: O God! heel haar toch! ~ 350 Num 15:40 | doet al Mijn geboden, en uw God heilig zijt. ~ 351 Num 15:41 | 41 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd 352 Num 15:41 | uitgevoerd heb, om u tot een God te zijn; Ik ben de HEERE, 353 Num 15:41 | zijn; Ik ben de HEERE, uw God! ~  ~ 354 Num 16:9 | het u te weinig, dat de God van Israel u van de vergadering 355 Num 16:22 | aangezichten, en zeiden: O God! God der geesten van alle 356 Num 16:22 | aangezichten, en zeiden: O God! God der geesten van alle vlees! 357 Num 21:5 | En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt 358 Num 22:9 | 9 En God kwam tot Bileam en zeide: 359 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: Balak, de zoon van Zippor, 360 Num 22:12 | 12 Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met 361 Num 22:20 | 20 God nu kwam tot Bileam des nachts, 362 Num 22:38 | spreken? Het woord, hetwelk God in mijn mond leggen zal, 363 Num 23:4 | 4 Als God Bileam ontmoet was, zo zeide 364 Num 23:8 | Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat zal 365 Num 23:19 | 19 God is geen man, dat Hij liegen 366 Num 23:21 | in Israel. De HEERE, zijn God, is met hem, en het geklank 367 Num 23:22 | 22 God heeft hen uit Egypte uitgevoerd; 368 Num 23:23 | worden, en van Israel, wat God gewrocht heeft. ~ 369 Num 23:27 | zijn in de ogen van dien God, dat gij het mij van daar 370 Num 24:2 | stammen, zo was de Geest van God op hem. ~ 371 Num 24:8 | 8 God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; 372 Num 24:23 | Och, wie zal leven, als God dit doen zal! ~ 373 Num 25:13 | daarom dat hij voor zijn God geijverd, en verzoening 374 Num 27:16 | 16 Dat de HEERE, de God der geesten van alle vlees, 375 Deu 1:6 | 6 De HEERE, onze God, sprak tot ons aan Horeb, 376 Deu 1:10 | 10 De HEERE, uw God, heeft u vermenigvuldigd, 377 Deu 1:11 | 11 De HEERE, uwer vaderen God, doe tot u, zo als gij nu 378 Deu 1:19 | Amorieten, gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij 379 Deu 1:20 | Amorieten, dat de HEERE, onze God, ons geven zal. ~ 380 Deu 1:21 | 21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat land gegeven 381 Deu 1:21 | als de HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; 382 Deu 1:25 | land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed. ~ 383 Deu 1:30 | 30 De HEERE, uw God, Die voor uw aangezicht 384 Deu 1:31 | gezien hebt, dat de HEERE uw God, u daarin gedragen heeft, 385 Deu 1:32 | gij niet aan den HEERE, uw God. ~ 386 Deu 1:41 | alles, wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Als 387 Deu 2:7 | 7 Want de HEERE, uw God, heeft u gezegend in al 388 Deu 2:7 | veertig jaren is de HEERE, uw God, met u geweest; geen ding 389 Deu 2:29 | land, dat de HEERE, onze God, ons geven zal. ~ 390 Deu 2:30 | doortrekken; want de HEERE,, uw God, verhardde zijn geest, en 391 Deu 2:33 | 33 En de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht; 392 Deu 2:36 | hoog was; de HEERE, onze God, gaf dat alles voor ons 393 Deu 2:37 | iets, dat de HEERE, onze God, ons verboden had. ~  ~  ~ 394 Deu 3:3 | 3 En de HEERE, onze God, gaf ook Og, den koning 395 Deu 3:18 | zeggende: De HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven 396 Deu 3:20 | het land, dat de HEERE, uw God, hun geven zal aan gene 397 Deu 3:21 | alles, wat de HEERE, ulieder God, aan deze twee koningen 398 Deu 3:22 | niet; want de HEERE, uw God, strijdt voor ulieden. ~ 399 Deu 3:24 | Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en op 400 Deu 4:1 | dat de HEERE, uwer vaderen God, u geeft. ~ 401 Deu 4:2 | geboden van den HEERE, uw God, die ik u gebiede. ~ 402 Deu 4:3 | ogen hebben gezien, wat God om Baal-Peor gedaan heeft; 403 Deu 4:3 | dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden van u verdaan. ~ 404 Deu 4:4 | daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt, gij zijt heden 405 Deu 4:5 | gelijk als de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; opdat 406 Deu 4:7 | zijn als de HEERE, onze God, zo dikwijls als wij Hem 407 Deu 4:19 | dient; dewelke de HEERE uw God, aan alle volken onder den 408 Deu 4:21 | goede land, dat de HEERE, uw God, u ter erfenis geven zal. ~ 409 Deu 4:23 | van iets, dat de HEERE, uw God, u verboden heeft. ~ 410 Deu 4:24 | 24 Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, 411 Deu 4:24 | verterend vuur, een ijverig God. ~ 412 Deu 4:29 | gij van daar den HEERE, uw God, zoeken, en vinden; als 413 Deu 4:30 | wederkeren tot den HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam 414 Deu 4:31 | 31 Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; 415 Deu 4:31 | uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, 416 Deu 4:32 | zijn, van dien dag af, dat God den mens op de aarde geschapen 417 Deu 4:33 | gehoord hebbe de stem van God, sprekende uit het midden 418 Deu 4:34 | 34 Of: of God verzocht heeft te gaan, 419 Deu 4:34 | al hetgeen de HEERE, uw God, ulieden voor uw ogen in 420 Deu 4:35 | wetet, dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan 421 Deu 4:39 | hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel, 422 Deu 4:40 | het land, dat de HEERE, uw God, u geeft, voor altoos. ~ 423 Deu 5:2 | 2 De HEERE, onze God, heeft een verbond met ons 424 Deu 5:6 | 6 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit 425 Deu 5:9 | dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, Die 426 Deu 5:9 | uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen 427 Deu 5:12 | gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft. ~ 428 Deu 5:15 | zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid 429 Deu 5:15 | daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij den sabbatdag 430 Deu 5:16 | gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft, opdat 431 Deu 5:16 | land, dat u de HEERE, uw God, geven zal. ~ 432 Deu 5:24 | zeidet: Zie, de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid 433 Deu 5:24 | dag hebben wij gezien, dat God met den mens spreekt, en 434 Deu 5:27 | alles, wat de HEERE, onze God, zeggen zal; en spreek gij 435 Deu 5:27 | ons al wat de HEERE, onze God, tot u spreken zal, en wij 436 Deu 5:32 | gelijk als de HEERE, uw God, u geboden heeft; en wijkt 437 Deu 5:33 | den weg, dien de HEERE, uw God, u gebiedt, zult gij gaan; 438 Deu 6:1 | rechten, die de HEERE, uw God, geboden heeft om u te leren; 439 Deu 6:2 | Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om te houden al 440 Deu 6:3 | u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het 441 Deu 6:4 | Israel! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! ~ 442 Deu 6:5 | Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse 443 Deu 6:10 | geschied zijn, dat de HEERE, uw God, u zal hebben ingebracht 444 Deu 6:13 | 13 Gij zult den HEERE, uw God, vrezen, en Hem dienen; 445 Deu 6:15 | 15 Want de HEERE, uw God is een ijverig God in het 446 Deu 6:15 | HEERE, uw God is een ijverig God in het midden van u; dat 447 Deu 6:16 | 16 Gij zult den HEERE, uw God, niet verzoeken, gelijk 448 Deu 6:20 | rechten, die de HEERE, onze God, ulieden geboden heeft? ~ 449 Deu 6:24 | vrezen den HEERE, onzen God, ons voor altoos ten goede, 450 Deu 7:1 | 1 Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in 451 Deu 7:2 | 2 En de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben 452 Deu 7:6 | heilig volk den HEERE, uw God; u heeft de HEERE, uw God, 453 Deu 7:6 | God; u heeft de HEERE, uw God, verkoren, dat gij Hem tot 454 Deu 7:9 | weten, dat de HEERE, uw God, die God is, die getrouwe 455 Deu 7:9 | dat de HEERE, uw God, die God is, die getrouwe God, welke 456 Deu 7:9 | die God is, die getrouwe God, welke het verbond en de 457 Deu 7:12 | dezelve doen, dat de HEERE, uw God, u het verbond en de weldadigheid 458 Deu 7:16 | verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal 459 Deu 7:18 | steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren 460 Deu 7:19 | door welken u de HEERE uw God, heeft uitgevoerd; alzo 461 Deu 7:19 | uitgevoerd; alzo zal de HEERE, uw God, doen aan alle volken, voor 462 Deu 7:20 | Daartoe zal de HEERE, uw God, ook horzelen onder hen 463 Deu 7:21 | aangezicht; want de HEERE, uw God, is in het midden van u, 464 Deu 7:21 | een groot en vreselijk God. ~ 465 Deu 7:22 | 22 En de HEERE, uw God, zal deze volken voor uw 466 Deu 7:25 | want dat is den HEERE, uw God, een gruwel. ~ 467 Deu 8:2 | weg, dien u den HEERE, uw God, deze veertig jaren in de 468 Deu 8:5 | uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, gelijk als 469 Deu 8:7 | 7 Want de HEERE, uw God, brengt u in een goed land, 470 Deu 8:10 | zo zult gij den HEERE, uw God, loven over dat goede land, 471 Deu 8:11 | u, dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet 472 Deu 8:14 | gij vergeet den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit 473 Deu 8:18 | zult gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het is, Die u kracht 474 Deu 8:19 | geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk vergeet, en andere 475 Deu 9:3 | weten, dat de HEERE, uw God, Degene is, Die voor uw 476 Deu 9:4 | Wanneer hen nu de HEERE, uw God, voor uw aangezicht zal 477 Deu 9:5 | verdrijft hen de HEERE, uw God, voor uw aangezicht uit 478 Deu 9:5 | bevestigen, dat de HEERE, uw God, aan uw vaderen, Abraham, 479 Deu 9:6 | dan, dat u de HEERE, uw God, niet om uw gerechtigheid, 480 Deu 9:7 | niet, dat gij den HEERE, uw God, in de woestijn, zeer vertoornd 481 Deu 9:16 | hadt tegen den HEERE, uw God, gezondigd; gij hadt u een 482 Deu 10:9 | gelijk als de HEERE, uw God, tot hem gesproken heeft. ~ 483 Deu 10:12 | Israel! wat eist de HEERE, uw God van u dan den HEERE, uw 484 Deu 10:12 | van u dan den HEERE, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen 485 Deu 10:12 | hebben, en den HEERE, uw God, te dienen, met uw ganse 486 Deu 10:17 | 17 Want de HEERE, uw God, is een God der goden, en 487 Deu 10:17 | de HEERE, uw God, is een God der goden, en een Heere 488 Deu 10:17 | machtige, en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, 489 Deu 10:20 | 20 Den HEERE, uw God, zult gij vrezen; Hem zult 490 Deu 10:21 | is uw Lof, en Hij is uw God. Die bij u gedaan heeft 491 Deu 10:22 | nu heeft u de HEERE, uw God, gesteld als de sterren 492 Deu 11:1 | Daarom zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, en gij zult 493 Deu 11:12 | Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt; de ogen des HEEREN, 494 Deu 11:13 | gebiede, om den HEERE, uw God, lief te hebben, en Hem 495 Deu 11:22 | die te doen, den HEERE, uw God, liefhebbende, wandelende 496 Deu 11:25 | aangezicht bestaan; de HEERE, uw God, zal uw schrik en uw vreze 497 Deu 11:29 | geschieden, als u de HEERE, uw God, zal hebben ingebracht in 498 Deu 11:31 | dat land, dat de HEERE, uw God, u geven zal; en gij zult 499 Deu 12:1 | u de HEERE, uwer vaderen God, gegeven heeft, om het te 500 Deu 12:4 | 4 Gij zult den HEERE, uw God, alzo niet doen! ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License