Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
gloeiende 2
goath 1
gob 2
god 2888
goddelijk 1
goddelijke 9
goddelijken 1
Frequency    [«  »]
3088 om
3081 zullen
3060 hen
2888 god
2779 naar
2776 al
2765 ook

Bijbel

IntraText - Concordances

god

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888

     Book Chapter: Verse
1001 1Kro 23:19| te zoeken den HEERE, uw God, en maakt u op, en bouwt 1002 1Kro 24:25| had gezegd: De HEERE, de God Israels, heeft Zijn volk 1003 1Kro 25:19| gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had. ~ 1004 1Kro 26:5 | hoorn te verheffen; want God had Heman veertien zonen 1005 1Kro 27:5 | Peullethai de achtste; want God had hem gezegend. ~ 1006 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd: Gij 1007 1Kro 29:4 | Nu heeft mij de HEERE, de God Israels, verkoren uit mijns 1008 1Kro 29:9 | mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders, en dien Hem 1009 1Kro 29:20| verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; 1010 1Kro 29:20| want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal 1011 1Kro 30:1 | David tot de ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen 1012 1Kro 30:1 | voor een mens, maar voor God, den HEERE. ~ 1013 1Kro 30:10| Geloofd zijt Gij, HEERE, God van onzen vader Israel, 1014 1Kro 30:13| 13 Nu dan, onze God, wij danken U, en loven 1015 1Kro 30:16| 16 HEERE, onze God, al deze menigte, die wij 1016 1Kro 30:17| 17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft, 1017 1Kro 30:18| 18 O HEERE, Gij, God onzer vaderen, Abraham, 1018 1Kro 30:20| Looft nu den HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente 1019 1Kro 30:20| gemeente den HEERE, den God hunner vaderen; en zij neigden 1020 2Kro 1:1 | koninkrijk, want de HEERE, zijn God, was met hem, en maakte 1021 2Kro 1:7 | dienzelfden nacht verscheen God aan Salomo; en Hij zeide 1022 2Kro 1:8 | 8 En Salomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader 1023 2Kro 1:9 | 9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden, 1024 2Kro 1:11| 11 Toen zeide God tot Salomo: Daarom, dat 1025 2Kro 2:5 | zal groot zijn; want onze God is groter dan alle goden. ~ 1026 2Kro 2:12| Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die den hemel en 1027 2Kro 7:4 | Geloofd zij de HEERE, de God van Israel, Die met Zijn 1028 2Kro 7:14| 14 En hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God 1029 2Kro 7:14| God van Israel, er is geen God gelijk Gij, in den hemel 1030 2Kro 7:16| 16 En nu, HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, 1031 2Kro 7:17| 17 Nu dan, o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord 1032 2Kro 7:18| 18 Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde 1033 2Kro 7:19| zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep 1034 2Kro 7:40| 40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open 1035 2Kro 7:41| 41 En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, 1036 2Kro 7:41| laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden, 1037 2Kro 7:42| 42 O HEERE God! wend het aangezicht Uws 1038 2Kro 8:22| den HEERE, hunner vaderen God, verlaten hebben, Die hen 1039 2Kro 9:14| Levieten over hun wachten, om God te prijzen, en voor de priesteren 1040 2Kro 10:8 | Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u gehad 1041 2Kro 10:8 | Zijn troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; 1042 2Kro 10:8 | koning te zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve 1043 2Kro 10:23| zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had. ~ 1044 2Kro 11:15| want deze omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord 1045 2Kro 12:16| begaven, om den HEERE, den God Israels, te zoeken, dat 1046 2Kro 12:16| dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, offerande 1047 2Kro 14:5 | weten, dat de HEERE, de God Israels, het koninkrijk 1048 2Kro 14:10| aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet 1049 2Kro 14:12| 12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, 1050 2Kro 14:12| niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen, want gij zult 1051 2Kro 14:15| alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israel 1052 2Kro 14:16| aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. ~ 1053 2Kro 14:18| den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden. ~ 1054 2Kro 15:4 | dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, zoeken, 1055 2Kro 15:7 | hebben den HEERE, onzen God, gezocht, wij hebben Hem 1056 2Kro 15:11| riep tot den HEERE, zijn God, en zeide: HEERE, het is 1057 2Kro 15:11| help ons, o HEERE, onze God! Want wij steunen op U, 1058 2Kro 15:11| o HEERE! Gij zijt onze God; laat den sterfelijken mens 1059 2Kro 16:3 | geweest zonder den waren God, en zonder een lerenden 1060 2Kro 16:4 | bekeerden tot den HEERE, den God Israels, en Hem zochten, 1061 2Kro 16:6 | stukken gestoten werden; want God had hen met allen angst 1062 2Kro 16:9 | zagen, dat de HEERE, zijn God, met hem was. ~ 1063 2Kro 16:12| dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, zoeken zouden 1064 2Kro 16:13| En al wie den HEERE, den God Israels, niet zou zoeken, 1065 2Kro 17:7 | gesteund hebt op den HEERE, uw God, daarom is het heir des 1066 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde 1067 2Kro 19:5 | zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings 1068 2Kro 19:13| HEERE leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken! ~ 1069 2Kro 19:31| en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem af. ~ 1070 2Kro 20:3 | weggedaan, en uw hart gericht om God te zoeken. ~ 1071 2Kro 20:4 | den HEERE, hunner vaderen God. ~ 1072 2Kro 20:7 | want bij den HEERE, onzen God, is geen onrecht, noch aanneming 1073 2Kro 21:6 | En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij 1074 2Kro 21:6 | vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel? Ja, Gij zijt 1075 2Kro 21:7 | 7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands 1076 2Kro 21:12| 12 O, onze God, zult Gij geen recht tegen 1077 2Kro 21:19| stonden op, om den HEERE, den God Israels, met luider stem 1078 2Kro 21:20| Gelooft in den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden; 1079 2Kro 21:30| van Josafat stil; en zijn God gaf hem rust rondom henen. ~ 1080 2Kro 21:33| hart niet geschikt tot den God zijner vaderen. ~ 1081 2Kro 22:10| want hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~ 1082 2Kro 22:12| Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat 1083 2Kro 22:30| want hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~ 1084 2Kro 22:32| Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat 1085 2Kro 23:7 | vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam; 1086 2Kro 24:16| gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize. ~ 1087 2Kro 24:20| hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de 1088 2Kro 24:24| dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten 1089 2Kro 25:8 | wees sterk ten strijde; God zal u doen vallen voor den 1090 2Kro 25:8 | voor den vijand; want in God is kracht, om te helpen 1091 2Kro 25:16| en zeide: Ik merk, dat God besloten heeft u te verderven, 1092 2Kro 25:20| hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen in hun hand 1093 2Kro 26:5 | 5 Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van 1094 2Kro 26:5 | HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig. ~ 1095 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, 1096 2Kro 26:16| overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel 1097 2Kro 26:18| tot eer zijn van den HEERE God. ~ 1098 2Kro 28:5 | Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de hand des konings 1099 2Kro 28:6 | omdat zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten 1100 2Kro 28:10| schulden tegen den HEERE, uw God. ~ 1101 2Kro 28:25| den HEERE, zijner vaderen God, tot toorn. ~ 1102 2Kro 29:7 | in het heiligdom aan de God Israels niet geofferd. ~ 1103 2Kro 29:10| maken met den HEERE, den God Israels, opdat de hitte 1104 2Kro 29:36| verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid had; 1105 2Kro 30:1 | Jeruzalem, om den HEERE, den God Israels, pascha te houden. ~ 1106 2Kro 30:5 | het pascha den HEERE, den God Israels, te houden in Jeruzalem; 1107 2Kro 30:6 | bekeert u tot den HEERE, den God van Abraham, Izak en Israel, 1108 2Kro 30:7 | die tegen den HEERE, den God hunner vaderen, overtreden 1109 2Kro 30:8 | en dient den HEERE, uw God; zo zal de hitte Zijns toorns 1110 2Kro 30:9 | wederkomen; want de HEERE, uw God, is genadig en barmhartig, 1111 2Kro 30:19| ganse hart gericht heeft, om God den HEERE, den God zijner 1112 2Kro 30:19| heeft, om God den HEERE, den God zijner vaderen, te zoeken, 1113 2Kro 30:22| en lovende den HEERE, den God hunner vaderen. ~ 1114 2Kro 31:6 | dingen, die den HEERE, hun God, geheiligd waren, en maakten 1115 2Kro 31:21| en in het gebod, om zijn God te zoeken, deed hij met 1116 2Kro 32:8 | met ons is de HEERE, onze God, om ons te helpen, en om 1117 2Kro 32:11| zeggende: De HEERE, onze God, zal ons uit de hand des 1118 2Kro 32:14| redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen 1119 2Kro 32:15| gelooft hem niet; want geen god van enige natie en koninkrijk 1120 2Kro 32:15| redden; hoeveel te min zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? ~ 1121 2Kro 32:16| knechten nog meer tegen God, den HEERE, en tegen Zijn 1122 2Kro 32:17| brieven, om den HEERE, den God Israels, te honen en om 1123 2Kro 32:17| gered hebben, alzo zal de God van Jehizkia Zijn volk uit 1124 2Kro 32:19| 19 En zij spraken van den God van Jeruzalem, als van de 1125 2Kro 32:29| runderen in menigte; want God gaf hem zeer grote have. ~ 1126 2Kro 32:31| bij hem waren, verliet hem God, om hem te verzoeken, om 1127 2Kro 33:7 | het huis Gods, van hetwelk God gezegd had tot David en 1128 2Kro 33:12| voor het aangezicht van den God zijner vaderen, ~ 1129 2Kro 33:13| erkende Manasse, dat de HEERE God is. ~ 1130 2Kro 33:16| dat zij den HEERE, den God Israels, dienen zouden. ~ 1131 2Kro 33:17| hoewel aan den HEERE, hun God. ~ 1132 2Kro 33:18| en zijn gebed tot zijn God, ook de woorden der zieners, 1133 2Kro 33:18| Naam van den HEERE, den God Israels, ziet, die zijn 1134 2Kro 33:19| 19 En zijn gebed, en hoe God Zich van hem heeft laten 1135 2Kro 34:3 | jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; 1136 2Kro 34:23| hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zegt den man, die 1137 2Kro 34:26| zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Aangaande de woorden, 1138 2Kro 34:32| deden naar het verbond van God, den God hunner vaderen. ~ 1139 2Kro 34:32| het verbond van God, den God hunner vaderen. ~ 1140 2Kro 34:33| te dienen den HEERE, hun God; al zijn dagen weken zij 1141 2Kro 34:33| niet af van den HEERE, den God hunner vaderen, na te volgen. ~ 1142 2Kro 35:3 | dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~ 1143 2Kro 35:21| oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij 1144 2Kro 35:21| haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij 1145 2Kro 35:22| van Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden 1146 2Kro 36:3 | dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~ 1147 2Kro 36:21| oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij 1148 2Kro 36:21| haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij 1149 2Kro 36:22| van Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden 1150 2Kro 37:13| die hem beedigd had bij God; en verhardde zijn nek, 1151 2Kro 37:13| bekeerde tot den HEERE, den God Israels. ~ 1152 2Kro 37:15| 15 En de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot 1153 2Kro 37:23| van Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle 1154 2Kro 37:23| Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke 1155 Ezra 1:2 | van Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle 1156 Ezra 1:3 | ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke 1157 Ezra 1:3 | Gods van Israel; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. ~ 1158 Ezra 1:5 | een iegelijk, wiens geest God verwekte, dat zij optrokken 1159 Ezra 4:1 | gevangenis den HEERE, den God Israels, den tempel bouwden; ~ 1160 Ezra 4:2 | bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden 1161 Ezra 4:3 | dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij 1162 Ezra 4:3 | zullen het den HEERE, den God Israels, bouwen, gelijk 1163 Ezra 5:11| Wij zijn knechten van den God des hemels en der aarde, 1164 Ezra 5:12| Maar nadat onze vaders den God des hemels hadden vertoornd, 1165 Ezra 6:9 | tot brandofferen aan den God des hemels, tarwe, zout, 1166 Ezra 6:10| liefelijken reuk aan den God des hemels offeren, en bidden 1167 Ezra 6:12| 12 De God nu, die Zijn Naam aldaar 1168 Ezra 6:14| naar het bevel van den God Israels, en naar het bevel 1169 Ezra 6:21| afgezonderd had, om den HEERE, den God Israels, te zoeken. ~ 1170 Ezra 7:6 | Mozes, die de HEERE, de God Israels, gegeven heeft; 1171 Ezra 7:12| schriftgeleerde der wet van den God des hemels, volkomen vrede 1172 Ezra 7:15| vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israels, Wiens woning te 1173 Ezra 7:17| van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. ~ 1174 Ezra 7:19| uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. ~ 1175 Ezra 7:21| schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren, 1176 Ezra 7:23| wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk 1177 Ezra 7:23| worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe 1178 Ezra 7:27| Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks 1179 Ezra 8:23| verzochten zulks van onzen God; en Hij liet zich van ons 1180 Ezra 8:28| vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen. ~ 1181 Ezra 8:35| gekomen waren, offerden den God Israels brandofferen; twaalf 1182 Ezra 9:4 | voor de woorden van den God Israels beefden, om de overtreding 1183 Ezra 9:5 | uit tot den HEERE, mijn God. ~ 1184 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, 1185 Ezra 9:6 | tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden 1186 Ezra 9:8 | geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over 1187 Ezra 9:8 | ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens 1188 Ezra 9:9 | dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij 1189 Ezra 9:10| zullen wij zeggen, o onze God! na dezen? Want wij hebben 1190 Ezra 9:13| schuld, omdat Gij, o onze God! belet hebt, dat wij niet 1191 Ezra 9:15| 15 O HEERE, God van Israel! Gij zijt rechtvaardig; 1192 Ezra 10:2 | hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen 1193 Ezra 10:3 | een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, 1194 Ezra 10:11| den HEERE, uwer vaderen God, belijdenis en doet Zijn 1195 Neh 1:4 | voor het aangezicht van den God des hemels. ~ 1196 Neh 1:5 | En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en 1197 Neh 1:5 | Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid 1198 Neh 2:4 | gij nu? Toen bad ik tot God van den hemel. ~ 1199 Neh 2:12 | mens te kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven had, 1200 Neh 2:20 | antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het 1201 Neh 4:4 | 4 Hoor, o onze God! dat wij zeer veracht zijn, 1202 Neh 4:9 | Maar wij baden tot onzen God, en zetten wacht tegen hen, 1203 Neh 4:15 | bekend was geworden, en God hun raad te niet gemaakt 1204 Neh 4:20 | tot ons verzamelen; onze God zal voor ons strijden. ~ 1205 Neh 5:13 | en zeide: Alzo schudde God uit allen man, die dit woord 1206 Neh 5:19 | 19 Gedenk mijner, mijn God, ten goede, alles, wat ik 1207 Neh 6:12 | Want ik merkte, en ziet, God had hem niet gezonden; maar 1208 Neh 6:14 | 14 Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat, 1209 Neh 6:16 | dat dit werk van onzen God gedaan was. ~ 1210 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de 1211 Neh 8:7 | loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: 1212 Neh 8:10 | Deze dag is den HEERE, uw God, heilig; bedrijft dan geen 1213 Neh 9:3 | aanbaden den HEERE, hun God. ~ 1214 Neh 9:4 | stem tot den HEERE, hun God; ~ 1215 Neh 9:5 | op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; 1216 Neh 9:7 | 7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren, 1217 Neh 9:17 | dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig 1218 Neh 9:18 | hadden, en gezegd: Dit is uw God, Die u uit Egypte heeft 1219 Neh 9:31 | een genadig en barmhartig God. ~ 1220 Neh 9:32 | 32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, 1221 Neh 9:32 | machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid 1222 Neh 12:43 | en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt 1223 Neh 12:46 | en der dankzeggingen tot God. ~ 1224 Neh 13:2 | te vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een 1225 Neh 13:14 | 14 Gedenk mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn 1226 Neh 13:18 | uw vaders alzo, en onze God bracht al dit kwaad over 1227 Neh 13:22 | mijner ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar de 1228 Neh 13:25 | en ik deed hen zweren bij God: Indien gij uw dochteren 1229 Neh 13:26 | gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten 1230 Neh 13:26 | hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans 1231 Neh 13:27 | overtredende tegen onzen God, doende vreemde vrouwen 1232 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God, omdat zij het priesterdom 1233 Neh 13:31 | eerstelingen. Gedenk mijner, mijn God, ten goede. ~  ~  ~  ~ 1234 Job 1:5 | mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo 1235 Job 1:9 | Is het om niet, dat Job God vreest? ~ 1236 Job 2:9 | uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf. ~ 1237 Job 2:10 | zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade 1238 Job 3:4 | dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van 1239 Job 3:23 | weg verborgen is, en dien God overdekt heeft? ~ 1240 Job 4:17 | rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn 1241 Job 5:8 | 8 Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn 1242 Job 5:8 | naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; ~ 1243 Job 5:17 | gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de 1244 Job 6:8 | mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; ~ 1245 Job 8:3 | 3 Zou dan God het recht verkeren, en zou 1246 Job 8:5 | 5 Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den 1247 Job 8:13 | de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting 1248 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, 1249 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; 1250 Job 9:2 | mens rechtvaardig zijn bij God? ~ 1251 Job 9:13 | 13 God zal Zijn toorn niet afkeren; 1252 Job 10:2 | 2 Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; 1253 Job 11:5 | Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen 1254 Job 11:6 | wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. ~ 1255 Job 12:4 | spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige 1256 Job 12:6 | verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt. ~ 1257 Job 13:3 | belust mij te verdedigen voor God. ~ 1258 Job 13:7 | 7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult 1259 Job 13:8 | aannemen? Zult gij voor God twisten? ~ 1260 Job 15:13 | gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw 1261 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen 1262 Job 16:11 | 11 God heeft mij den verkeerde 1263 Job 16:20 | doch mijn oog druipt tot God. ~ 1264 Job 16:21 | rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen 1265 Job 18:21 | is de plaats desgenen die God niet kent. ~  ~ 1266 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en 1267 Job 19:22 | Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd 1268 Job 19:26 | hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; ~ 1269 Job 20:4 | Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet 1270 Job 20:15 | maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven. ~ 1271 Job 20:23 | om zijn buik te vullen; God zal over hem de hitte Zijns 1272 Job 20:29 | des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen 1273 Job 20:29 | erve zijner redenen van God. ~  ~  ~ 1274 Job 21:14 | Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan 1275 Job 21:17 | verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in 1276 Job 21:19 | 19 Dat God Zijn geweld weglegt, voor 1277 Job 21:22 | 22 Zal men God wetenschap leren, daar Hij 1278 Job 22:12 | 12 Is niet God in de hoogte der hemelen? 1279 Job 22:13 | Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid 1280 Job 22:17 | 17 Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had 1281 Job 22:26 | verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen. ~ 1282 Job 22:29 | Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden. ~ 1283 Job 23:16 | 16 Want God heeft mijn hart week gemaakt, 1284 Job 24:12 | schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. ~ 1285 Job 24:23 | 23 Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt 1286 Job 25:4 | mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn, 1287 Job 27:2 | 2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen 1288 Job 27:8 | gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken? ~ 1289 Job 27:9 | 9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid 1290 Job 27:10 | den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd? ~ 1291 Job 27:13 | des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, 1292 Job 27:22 | 22 En God zal dit over hem werpen, 1293 Job 28:3 | 3 Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, 1294 Job 28:23 | 23 God verstaat haar weg, en Hij 1295 Job 29:2 | gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! ~ 1296 Job 31:6 | een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten. ~ 1297 Job 31:14 | Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking 1298 Job 31:28 | rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben. ~ 1299 Job 32:2 | meer rechtvaardigde dan God. ~ 1300 Job 32:13 | hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, 1301 Job 33:12 | rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens. ~ 1302 Job 33:14 | 14 Maar God spreekt eens of tweemaal; 1303 Job 33:26 | 26 Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die 1304 Job 33:28 | 28 Maar God heeft mijn ziel verlost, 1305 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God tweemaal of driemaal met 1306 Job 34:5 | Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen. ~ 1307 Job 34:9 | hij welbehagen heeft aan God. ~ 1308 Job 34:10 | hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de 1309 Job 34:12 | 12 Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, 1310 Job 34:23 | te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen 1311 Job 34:31 | Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf 1312 Job 34:37 | redenen vermenigvuldigen tegen God. ~  ~  ~ 1313 Job 35:10 | Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen 1314 Job 35:13 | 13 Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, 1315 Job 36:2 | dat er nog redenen voor God zijn. ~ 1316 Job 36:5 | 5 Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt 1317 Job 36:22 | 22 Zie, God verhoogt door Zijn kracht; 1318 Job 36:26 | 26 Zie, God is groot, en wij begrijpen 1319 Job 36:38 | 5 God dondert met Zijn stem zeer 1320 Job 36:43 | Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede 1321 Job 36:48 | 15 Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, 1322 Job 36:55 | het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit! ~ 1323 Job 38:3 | kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen, 1324 Job 38:20 | 20 Want God heeft haar van wijsheid 1325 Job 38:35 | Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde 1326 Job 39:4 | Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, 1327 Psa 3:3 | Hij heeft geen heil bij God. Sela. ~ 1328 Psa 3:8 | HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden 1329 Psa 4:2 | ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In 1330 Psa 5:3 | geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. ~ 1331 Psa 5:5 | 5 Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; 1332 Psa 5:11 | Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van 1333 Psa 7:2 | 2 HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos 1334 Psa 7:4 | 4 HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, 1335 Psa 7:10 | beproeft, o rechtvaardige God! ~ 1336 Psa 7:11 | 11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart 1337 Psa 7:12 | 12 God is een rechtvaardige Rechter, 1338 Psa 7:12 | rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt. ~ 1339 Psa 10:4 | gedachten zijn, dat er geen God is. ~ 1340 Psa 10:11 | 11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij 1341 Psa 10:12 | 12 Sta op, HEERE God! hef Uw hand op, vergeet 1342 Psa 10:13 | Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij 1343 Psa 13:4 | verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat 1344 Psa 14:1 | in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij 1345 Psa 14:2 | iemand verstandig ware, die God zocht. ~ 1346 Psa 14:5 | vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des 1347 Psa 16:1 | van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U. ~ 1348 Psa 16:4 | dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd 1349 Psa 17:6 | omdat Gij mij verhoort; o God! neig Uw oor tot mij; hoor 1350 Psa 18:3 | en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik 1351 Psa 18:7 | HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit 1352 Psa 18:22 | gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. ~ 1353 Psa 18:29 | lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. ~ 1354 Psa 18:30 | door een bende, en met mijn God spring ik over een muur. ~ 1355 Psa 18:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE? En wie 1356 Psa 18:32 | Rotssteen, dan alleen onze God? ~ 1357 Psa 18:33 | 33 Het is God, Die mij met kracht omgordt; 1358 Psa 18:47 | Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils! ~ 1359 Psa 18:48 | 48 De God, Die mij volkomen wraak 1360 Psa 20:2 | benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog 1361 Psa 22:2 | 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij 1362 Psa 22:2 | 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, 1363 Psa 22:3 | 3 Mijn God! Ik roep des daags, maar 1364 Psa 22:11 | moeder aan zijt Gij mijn God. ~ 1365 Psa 24:5 | en gerechtigheid van den God zijns heils. ~ 1366 Psa 25:2 | 2 Beth. Mijn God! op U vertrouw ik; laat 1367 Psa 25:5 | leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht 1368 Psa 25:22 | 22 O God! verlos Israel uit al zijn 1369 Psa 27:9 | en verlaat mij niet, o God mijns heils! ~ 1370 Psa 29:3 | HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE 1371 Psa 30:3 | 3 HEERE, mijn God! ik heb tot U geroepen, 1372 Psa 30:13 | niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U 1373 Psa 31:6 | mij verlost, HEERE, Gij, God der waarheid! ~ 1374 Psa 31:15 | HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God. ~ 1375 Psa 33:12 | Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat 1376 Psa 34:12 | Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat 1377 Psa 36:23 | wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak. ~ 1378 Psa 36:24 | gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij 1379 Psa 37:8 | is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen 1380 Psa 39:16 | zult verhoren, HEERE, mijn God! ~ 1381 Psa 39:22 | mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. ~ 1382 Psa 41:6 | 6 Gij, o HEERE, mijn God! hebt Uw wonderen en Uw 1383 Psa 41:9 | 9 Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; 1384 Psa 41:18 | en mijn Bevrijder; o mijn God! vertoef niet. ~  ~ 1385 Psa 42:14 | Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid 1386 Psa 42:16 | schreeuwt mijn ziel tot U, o God! ~ 1387 Psa 42:17 | 3 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; 1388 Psa 42:17 | naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, 1389 Psa 42:18 | tot mij zeggen: Waar is uw God? ~ 1390 Psa 42:20 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven 1391 Psa 42:21 | 7 O mijn God! mijn ziel buigt zich neder 1392 Psa 42:23 | zijn; het gebed tot den God mijns levens. ~ 1393 Psa 42:24 | 10 Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom 1394 Psa 42:25 | tot mij zeggen: Waar is uw God? ~ 1395 Psa 42:26 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; 1396 Psa 42:26 | mijns aangezichts, en mijn God. ~  ~ 1397 Psa 43:1 | 1Doe mij recht, o God! en twist Gij mijn twistzaak; 1398 Psa 43:2 | 2Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot 1399 Psa 43:4 | tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, 1400 Psa 43:4 | en U met de harp love, o God, mijn God! ~ 1401 Psa 43:4 | de harp love, o God, mijn God! ~ 1402 Psa 43:5 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; 1403 Psa 43:5 | mijns aangezichts,en mijn God. ~  ~  ~  ~ 1404 Psa 44:2 | 2 O God! wij hebben het met onze 1405 Psa 44:5 | Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen 1406 Psa 44:9 | 9 In God roemen wij den gansen dag, 1407 Psa 44:21 | handen tot een vreemden God uitgebreid. ~ 1408 Psa 44:22 | 22 Zou God zulks niet onderzoeken? 1409 Psa 45:3 | Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. ~ 1410 Psa 45:7 | 7 Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; 1411 Psa 45:8 | goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, 1412 Psa 45:8 | daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, 1413 Psa 46:2 | 2 God is ons een Toevlucht en 1414 Psa 46:6 | 6 God is in het midden van haar, 1415 Psa 46:6 | zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken 1416 Psa 46:8 | heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog 1417 Psa 46:11 | Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden 1418 Psa 46:12 | heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog 1419 Psa 47:6 | 6 God vaart op met gejuich, de 1420 Psa 47:8 | 8 Want God is een Koning der ganse 1421 Psa 47:9 | 9 God regeert over de heidenen; 1422 Psa 47:9 | regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner 1423 Psa 47:10 | verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden 1424 Psa 48:4 | 4 God is in haar paleizen; Hij 1425 Psa 48:9 | in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot 1426 Psa 48:10 | 10 O God! wij gedenken Uwer weldadigheid, 1427 Psa 48:11 | 11 Gelijk Uw Naam is, o God! alzo is Uw roem tot aan 1428 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God eeuwiglijk en 1429 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God eeuwiglijk en altoos; Hij 1430 Psa 49:16 | 16 Maar God zal mijn ziel van het geweld 1431 Psa 50:1 | 1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, 1432 Psa 50:2 | der schoonheid, verschijnt God blinkende. ~ 1433 Psa 50:3 | 3 Onze God zal komen en zal niet zwijgen; 1434 Psa 50:6 | Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela. ~ 1435 Psa 50:7 | zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God. ~ 1436 Psa 50:7 | betuigen; Ik, God, ben uw God. ~ 1437 Psa 50:16 | Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen 1438 Psa 51:3 | 3 Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; 1439 Psa 51:12 | Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste 1440 Psa 51:16 | mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo 1441 Psa 51:16 | bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn 1442 Psa 51:19 | verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. ~ 1443 Psa 52:7 | 7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid; 1444 Psa 52:9 | 9 Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, 1445 Psa 53:2 | in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij 1446 Psa 53:3 | iemand verstandig ware, die God zocht. ~ 1447 Psa 53:5 | zij brood aten? Zij roepen God niet aan. ~ 1448 Psa 53:6 | geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, 1449 Psa 53:6 | beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. ~ 1450 Psa 53:7 | verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks 1451 Psa 54:3 | 3O God! verlos mij door Uw Naam, 1452 Psa 54:4 | 4O God! hoor mijn gebed; neig de 1453 Psa 54:5 | zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. ~ 1454 Psa 54:6 | 6Ziet, God is mij een Helper; de Heere 1455 Psa 55:2 | 2 O God! neem mijn gebed ter oren, 1456 Psa 55:17 | Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal 1457 Psa 55:20 | 20 God zal horen, en zal hen plagen, 1458 Psa 55:20 | geen verandering is, en zij God niet vrezen. ~ 1459 Psa 55:24 | 24 Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen 1460 Psa 56:2 | 2 Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij 1461 Psa 56:5 | 5 In God zal ik Zijn woord prijzen; 1462 Psa 56:5 | prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat 1463 Psa 56:8 | volken neder in toorn, o God! ~ 1464 Psa 56:10 | roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is. ~ 1465 Psa 56:11 | 11 In God zal ik het woord prijzen; 1466 Psa 56:12 | 12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat 1467 Psa 56:13 | 13 O God! op mij zijn Uw geloften; 1468 Psa 57:2 | 2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want 1469 Psa 57:3 | 3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, 1470 Psa 57:3 | God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden 1471 Psa 57:4 | zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid 1472 Psa 57:6 | Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse 1473 Psa 57:8 | 8 Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik 1474 Psa 57:12 | Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse 1475 Psa 58:7 | 7 O God! verbreek hun tanden in 1476 Psa 58:12 | rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt. ~  ~  ~ 1477 Psa 59:2 | van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek 1478 Psa 59:6 | 6 Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels! 1479 Psa 59:6 | HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al 1480 Psa 59:10 | zal ik op U wachten; want God is mijn Hoog Vertrek. ~ 1481 Psa 59:11 | 11 De God mijner goedertierenheid 1482 Psa 59:11 | goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders 1483 Psa 59:14 | en laat hen weten, dat God heerser is in Jakob, ja, 1484 Psa 59:18 | zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de 1485 Psa 59:18 | is mijn Hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid. ~  ~  ~ 1486 Psa 60:3 | 3 O God! Gij hadt ons verstoten, 1487 Psa 60:8 | 8 God heeft gesproken in Zijn 1488 Psa 60:12 | Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, 1489 Psa 60:12 | hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? ~ 1490 Psa 60:14 | 14 In God zullen wij kloeke daden 1491 Psa 61:2 | 2O God! hoor mijn geschrei, merk 1492 Psa 61:6 | 6Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn 1493 Psa 62:2 | Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. ~ 1494 Psa 62:8 | 8 In God is mijn Heil en mijn Eer; 1495 Psa 62:8 | sterkte, mijn Toevlucht is in God. ~ 1496 Psa 62:9 | uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela. ~ 1497 Psa 62:12 | 12 God heeft een ding gesproken, 1498 Psa 63:2 | 2 O God! Gij zijt mijn God! ik zoek 1499 Psa 63:2 | 2 O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; 1500 Psa 63:12 | Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License