1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888
Book Chapter: Verse
1001 1Kro 23:19| te zoeken den HEERE, uw God, en maakt u op, en bouwt
1002 1Kro 24:25| had gezegd: De HEERE, de God Israels, heeft Zijn volk
1003 1Kro 25:19| gelijk als hem de HEERE, de God Israels, geboden had. ~
1004 1Kro 26:5 | hoorn te verheffen; want God had Heman veertien zonen
1005 1Kro 27:5 | Peullethai de achtste; want God had hem gezegend. ~
1006 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd: Gij
1007 1Kro 29:4 | Nu heeft mij de HEERE, de God Israels, verkoren uit mijns
1008 1Kro 29:9 | mijn zoon Salomo, ken den God uws vaders, en dien Hem
1009 1Kro 29:20| verslagen; want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn;
1010 1Kro 29:20| want de HEERE God, mijn God, zal met u zijn; Hij zal
1011 1Kro 30:1 | David tot de ganse gemeente: God heeft mijn zoon Salomo alleen
1012 1Kro 30:1 | voor een mens, maar voor God, den HEERE. ~
1013 1Kro 30:10| Geloofd zijt Gij, HEERE, God van onzen vader Israel,
1014 1Kro 30:13| 13 Nu dan, onze God, wij danken U, en loven
1015 1Kro 30:16| 16 HEERE, onze God, al deze menigte, die wij
1016 1Kro 30:17| 17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft,
1017 1Kro 30:18| 18 O HEERE, Gij, God onzer vaderen, Abraham,
1018 1Kro 30:20| Looft nu den HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente
1019 1Kro 30:20| gemeente den HEERE, den God hunner vaderen; en zij neigden
1020 2Kro 1:1 | koninkrijk, want de HEERE, zijn God, was met hem, en maakte
1021 2Kro 1:7 | dienzelfden nacht verscheen God aan Salomo; en Hij zeide
1022 2Kro 1:8 | 8 En Salomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader
1023 2Kro 1:9 | 9 Nu, HEERE God, laat Uw woord waar worden,
1024 2Kro 1:11| 11 Toen zeide God tot Salomo: Daarom, dat
1025 2Kro 2:5 | zal groot zijn; want onze God is groter dan alle goden. ~
1026 2Kro 2:12| Geloofd zij de HEERE, de God Israels, Die den hemel en
1027 2Kro 7:4 | Geloofd zij de HEERE, de God van Israel, Die met Zijn
1028 2Kro 7:14| 14 En hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God
1029 2Kro 7:14| God van Israel, er is geen God gelijk Gij, in den hemel
1030 2Kro 7:16| 16 En nu, HEERE, God van Israel, houd Uw knecht,
1031 2Kro 7:17| 17 Nu dan, o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord
1032 2Kro 7:18| 18 Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde
1033 2Kro 7:19| zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep
1034 2Kro 7:40| 40 Nu, mijn God, laat toch Uw ogen open
1035 2Kro 7:41| 41 En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust,
1036 2Kro 7:41| laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden,
1037 2Kro 7:42| 42 O HEERE God! wend het aangezicht Uws
1038 2Kro 8:22| den HEERE, hunner vaderen God, verlaten hebben, Die hen
1039 2Kro 9:14| Levieten over hun wachten, om God te prijzen, en voor de priesteren
1040 2Kro 10:8 | Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u gehad
1041 2Kro 10:8 | Zijn troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten;
1042 2Kro 10:8 | koning te zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve
1043 2Kro 10:23| zijn wijsheid te horen, die God in zijn hart gegeven had. ~
1044 2Kro 11:15| want deze omwending was van God, opdat de HEERE Zijn woord
1045 2Kro 12:16| begaven, om den HEERE, den God Israels, te zoeken, dat
1046 2Kro 12:16| dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, offerande
1047 2Kro 14:5 | weten, dat de HEERE, de God Israels, het koninkrijk
1048 2Kro 14:10| aangaande, de HEERE is onze God, en wij hebben Hem niet
1049 2Kro 14:12| 12 Daarom ziet, God is met ons aan de spitse,
1050 2Kro 14:12| niet tegen den HEERE, den God uwer vaderen, want gij zult
1051 2Kro 14:15| alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israel
1052 2Kro 14:16| aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. ~
1053 2Kro 14:18| den HEERE, hunner vaderen God, gesteund hadden. ~
1054 2Kro 15:4 | dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, zoeken,
1055 2Kro 15:7 | hebben den HEERE, onzen God, gezocht, wij hebben Hem
1056 2Kro 15:11| riep tot den HEERE, zijn God, en zeide: HEERE, het is
1057 2Kro 15:11| help ons, o HEERE, onze God! Want wij steunen op U,
1058 2Kro 15:11| o HEERE! Gij zijt onze God; laat den sterfelijken mens
1059 2Kro 16:3 | geweest zonder den waren God, en zonder een lerenden
1060 2Kro 16:4 | bekeerden tot den HEERE, den God Israels, en Hem zochten,
1061 2Kro 16:6 | stukken gestoten werden; want God had hen met allen angst
1062 2Kro 16:9 | zagen, dat de HEERE, zijn God, met hem was. ~
1063 2Kro 16:12| dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, zoeken zouden
1064 2Kro 16:13| En al wie den HEERE, den God Israels, niet zou zoeken,
1065 2Kro 17:7 | gesteund hebt op den HEERE, uw God, daarom is het heir des
1066 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde
1067 2Kro 19:5 | zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings
1068 2Kro 19:13| HEERE leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken! ~
1069 2Kro 19:31| en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem af. ~
1070 2Kro 20:3 | weggedaan, en uw hart gericht om God te zoeken. ~
1071 2Kro 20:4 | den HEERE, hunner vaderen God. ~
1072 2Kro 20:7 | want bij den HEERE, onzen God, is geen onrecht, noch aanneming
1073 2Kro 21:6 | En hij zeide: O, HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij
1074 2Kro 21:6 | vaderen, zijt Gij niet de God in den hemel? Ja, Gij zijt
1075 2Kro 21:7 | 7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands
1076 2Kro 21:12| 12 O, onze God, zult Gij geen recht tegen
1077 2Kro 21:19| stonden op, om den HEERE, den God Israels, met luider stem
1078 2Kro 21:20| Gelooft in den HEERE, uw God, zo zult gij bevestigd worden;
1079 2Kro 21:30| van Josafat stil; en zijn God gaf hem rust rondom henen. ~
1080 2Kro 21:33| hart niet geschikt tot den God zijner vaderen. ~
1081 2Kro 22:10| want hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~
1082 2Kro 22:12| Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat
1083 2Kro 22:30| want hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~
1084 2Kro 22:32| Alzo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Omdat
1085 2Kro 23:7 | vertreding nu van Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam;
1086 2Kro 24:16| gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize. ~
1087 2Kro 24:20| hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de
1088 2Kro 24:24| dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten
1089 2Kro 25:8 | wees sterk ten strijde; God zal u doen vallen voor den
1090 2Kro 25:8 | voor den vijand; want in God is kracht, om te helpen
1091 2Kro 25:16| en zeide: Ik merk, dat God besloten heeft u te verderven,
1092 2Kro 25:20| hoorde niet, want het was van God, opdat Hij hen in hun hand
1093 2Kro 26:5 | 5 Want hij begaf zich om God te zoeken, in de dagen van
1094 2Kro 26:5 | HEERE zocht, maakte hem God voorspoedig. ~
1095 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen,
1096 2Kro 26:16| overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel
1097 2Kro 26:18| tot eer zijn van den HEERE God. ~
1098 2Kro 28:5 | Daarom gaf hem de HEERE, zijn God, in de hand des konings
1099 2Kro 28:6 | omdat zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten
1100 2Kro 28:10| schulden tegen den HEERE, uw God. ~
1101 2Kro 28:25| den HEERE, zijner vaderen God, tot toorn. ~
1102 2Kro 29:7 | in het heiligdom aan de God Israels niet geofferd. ~
1103 2Kro 29:10| maken met den HEERE, den God Israels, opdat de hitte
1104 2Kro 29:36| verblijdden zich over hetgeen God het volk voorbereid had;
1105 2Kro 30:1 | Jeruzalem, om den HEERE, den God Israels, pascha te houden. ~
1106 2Kro 30:5 | het pascha den HEERE, den God Israels, te houden in Jeruzalem;
1107 2Kro 30:6 | bekeert u tot den HEERE, den God van Abraham, Izak en Israel,
1108 2Kro 30:7 | die tegen den HEERE, den God hunner vaderen, overtreden
1109 2Kro 30:8 | en dient den HEERE, uw God; zo zal de hitte Zijns toorns
1110 2Kro 30:9 | wederkomen; want de HEERE, uw God, is genadig en barmhartig,
1111 2Kro 30:19| ganse hart gericht heeft, om God den HEERE, den God zijner
1112 2Kro 30:19| heeft, om God den HEERE, den God zijner vaderen, te zoeken,
1113 2Kro 30:22| en lovende den HEERE, den God hunner vaderen. ~
1114 2Kro 31:6 | dingen, die den HEERE, hun God, geheiligd waren, en maakten
1115 2Kro 31:21| en in het gebod, om zijn God te zoeken, deed hij met
1116 2Kro 32:8 | met ons is de HEERE, onze God, om ons te helpen, en om
1117 2Kro 32:11| zeggende: De HEERE, onze God, zal ons uit de hand des
1118 2Kro 32:14| redden uit mijn hand, dat uw God u uit mijn hand zou kunnen
1119 2Kro 32:15| gelooft hem niet; want geen god van enige natie en koninkrijk
1120 2Kro 32:15| redden; hoeveel te min zal uw God u uit mijn hand kunnen redden? ~
1121 2Kro 32:16| knechten nog meer tegen God, den HEERE, en tegen Zijn
1122 2Kro 32:17| brieven, om den HEERE, den God Israels, te honen en om
1123 2Kro 32:17| gered hebben, alzo zal de God van Jehizkia Zijn volk uit
1124 2Kro 32:19| 19 En zij spraken van den God van Jeruzalem, als van de
1125 2Kro 32:29| runderen in menigte; want God gaf hem zeer grote have. ~
1126 2Kro 32:31| bij hem waren, verliet hem God, om hem te verzoeken, om
1127 2Kro 33:7 | het huis Gods, van hetwelk God gezegd had tot David en
1128 2Kro 33:12| voor het aangezicht van den God zijner vaderen, ~
1129 2Kro 33:13| erkende Manasse, dat de HEERE God is. ~
1130 2Kro 33:16| dat zij den HEERE, den God Israels, dienen zouden. ~
1131 2Kro 33:17| hoewel aan den HEERE, hun God. ~
1132 2Kro 33:18| en zijn gebed tot zijn God, ook de woorden der zieners,
1133 2Kro 33:18| Naam van den HEERE, den God Israels, ziet, die zijn
1134 2Kro 33:19| 19 En zijn gebed, en hoe God Zich van hem heeft laten
1135 2Kro 34:3 | jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken;
1136 2Kro 34:23| hen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Zegt den man, die
1137 2Kro 34:26| zeggen: Zo zegt de HEERE, de God Israels: Aangaande de woorden,
1138 2Kro 34:32| deden naar het verbond van God, den God hunner vaderen. ~
1139 2Kro 34:32| het verbond van God, den God hunner vaderen. ~
1140 2Kro 34:33| te dienen den HEERE, hun God; al zijn dagen weken zij
1141 2Kro 34:33| niet af van den HEERE, den God hunner vaderen, na te volgen. ~
1142 2Kro 35:3 | dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
1143 2Kro 35:21| oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij
1144 2Kro 35:21| haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij
1145 2Kro 35:22| van Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden
1146 2Kro 36:3 | dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
1147 2Kro 36:21| oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, dat ik mij
1148 2Kro 36:21| haasten zou; houd u af van God, Die met mij is, opdat Hij
1149 2Kro 36:22| van Necho uit den mond van God; maar hij kwam om te strijden
1150 2Kro 37:13| die hem beedigd had bij God; en verhardde zijn nek,
1151 2Kro 37:13| bekeerde tot den HEERE, den God Israels. ~
1152 2Kro 37:15| 15 En de HEERE, de God hunner vaderen, zond tot
1153 2Kro 37:23| van Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle
1154 2Kro 37:23| Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke
1155 Ezra 1:2 | van Perzie: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle
1156 Ezra 1:3 | ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke
1157 Ezra 1:3 | Gods van Israel; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. ~
1158 Ezra 1:5 | een iegelijk, wiens geest God verwekte, dat zij optrokken
1159 Ezra 4:1 | gevangenis den HEERE, den God Israels, den tempel bouwden; ~
1160 Ezra 4:2 | bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden
1161 Ezra 4:3 | dat gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij
1162 Ezra 4:3 | zullen het den HEERE, den God Israels, bouwen, gelijk
1163 Ezra 5:11| Wij zijn knechten van den God des hemels en der aarde,
1164 Ezra 5:12| Maar nadat onze vaders den God des hemels hadden vertoornd,
1165 Ezra 6:9 | tot brandofferen aan den God des hemels, tarwe, zout,
1166 Ezra 6:10| liefelijken reuk aan den God des hemels offeren, en bidden
1167 Ezra 6:12| 12 De God nu, die Zijn Naam aldaar
1168 Ezra 6:14| naar het bevel van den God Israels, en naar het bevel
1169 Ezra 6:21| afgezonderd had, om den HEERE, den God Israels, te zoeken. ~
1170 Ezra 7:6 | Mozes, die de HEERE, de God Israels, gegeven heeft;
1171 Ezra 7:12| schriftgeleerde der wet van den God des hemels, volkomen vrede
1172 Ezra 7:15| vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israels, Wiens woning te
1173 Ezra 7:17| van het huis van ulieder God, dat te Jeruzalem is. ~
1174 Ezra 7:19| uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. ~
1175 Ezra 7:21| schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal begeren,
1176 Ezra 7:23| wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het vlijtiglijk
1177 Ezra 7:23| worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe
1178 Ezra 7:27| Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen, Die alzulks
1179 Ezra 8:23| verzochten zulks van onzen God; en Hij liet zich van ons
1180 Ezra 8:28| vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen. ~
1181 Ezra 8:35| gekomen waren, offerden den God Israels brandofferen; twaalf
1182 Ezra 9:4 | voor de woorden van den God Israels beefden, om de overtreding
1183 Ezra 9:5 | uit tot den HEERE, mijn God. ~
1184 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood,
1185 Ezra 9:6 | tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden
1186 Ezra 9:8 | geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over
1187 Ezra 9:8 | ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens
1188 Ezra 9:9 | dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij
1189 Ezra 9:10| zullen wij zeggen, o onze God! na dezen? Want wij hebben
1190 Ezra 9:13| schuld, omdat Gij, o onze God! belet hebt, dat wij niet
1191 Ezra 9:15| 15 O HEERE, God van Israel! Gij zijt rechtvaardig;
1192 Ezra 10:2 | hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen
1193 Ezra 10:3 | een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen,
1194 Ezra 10:11| den HEERE, uwer vaderen God, belijdenis en doet Zijn
1195 Neh 1:4 | voor het aangezicht van den God des hemels. ~
1196 Neh 1:5 | En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en
1197 Neh 1:5 | Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid
1198 Neh 2:4 | gij nu? Toen bad ik tot God van den hemel. ~
1199 Neh 2:12 | mens te kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven had,
1200 Neh 2:20 | antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het
1201 Neh 4:4 | 4 Hoor, o onze God! dat wij zeer veracht zijn,
1202 Neh 4:9 | Maar wij baden tot onzen God, en zetten wacht tegen hen,
1203 Neh 4:15 | bekend was geworden, en God hun raad te niet gemaakt
1204 Neh 4:20 | tot ons verzamelen; onze God zal voor ons strijden. ~
1205 Neh 5:13 | en zeide: Alzo schudde God uit allen man, die dit woord
1206 Neh 5:19 | 19 Gedenk mijner, mijn God, ten goede, alles, wat ik
1207 Neh 6:12 | Want ik merkte, en ziet, God had hem niet gezonden; maar
1208 Neh 6:14 | 14 Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat,
1209 Neh 6:16 | dat dit werk van onzen God gedaan was. ~
1210 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de
1211 Neh 8:7 | loofde den HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde:
1212 Neh 8:10 | Deze dag is den HEERE, uw God, heilig; bedrijft dan geen
1213 Neh 9:3 | aanbaden den HEERE, hun God. ~
1214 Neh 9:4 | stem tot den HEERE, hun God; ~
1215 Neh 9:5 | op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid;
1216 Neh 9:7 | 7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren,
1217 Neh 9:17 | dienstbaarheid. Doch Gij, een God van vergevingen, genadig
1218 Neh 9:18 | hadden, en gezegd: Dit is uw God, Die u uit Egypte heeft
1219 Neh 9:31 | een genadig en barmhartig God. ~
1220 Neh 9:32 | 32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige,
1221 Neh 9:32 | machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid
1222 Neh 12:43 | en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt
1223 Neh 12:46 | en der dankzeggingen tot God. ~
1224 Neh 13:2 | te vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een
1225 Neh 13:14 | 14 Gedenk mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn
1226 Neh 13:18 | uw vaders alzo, en onze God bracht al dit kwaad over
1227 Neh 13:22 | mijner ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar de
1228 Neh 13:25 | en ik deed hen zweren bij God: Indien gij uw dochteren
1229 Neh 13:26 | gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten
1230 Neh 13:26 | hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans
1231 Neh 13:27 | overtredende tegen onzen God, doende vreemde vrouwen
1232 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God, omdat zij het priesterdom
1233 Neh 13:31 | eerstelingen. Gedenk mijner, mijn God, ten goede. ~ ~ ~ ~
1234 Job 1:5 | mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo
1235 Job 1:9 | Is het om niet, dat Job God vreest? ~
1236 Job 2:9 | uw oprechtigheid? Zegen God, en sterf. ~
1237 Job 2:10 | zouden wij het goede van God ontvangen, en het kwade
1238 Job 3:4 | dag zij duisternis; dat God naar hem niet vrage van
1239 Job 3:23 | weg verborgen is, en dien God overdekt heeft? ~
1240 Job 4:17 | rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn
1241 Job 5:8 | 8 Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn
1242 Job 5:8 | naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten; ~
1243 Job 5:17 | gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de
1244 Job 6:8 | mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave; ~
1245 Job 8:3 | 3 Zou dan God het recht verkeren, en zou
1246 Job 8:5 | 5 Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den
1247 Job 8:13 | de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting
1248 Job 8:18 | 18 Maar als God hem verslindt uit zijn plaats,
1249 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte niet verwerpen;
1250 Job 9:2 | mens rechtvaardig zijn bij God? ~
1251 Job 9:13 | 13 God zal Zijn toorn niet afkeren;
1252 Job 10:2 | 2 Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet;
1253 Job 11:5 | Maar gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen
1254 Job 11:6 | wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid. ~
1255 Job 12:4 | spot is, maar roepende tot God, Die hem verhoort; de rechtvaardige
1256 Job 12:6 | verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt. ~
1257 Job 13:3 | belust mij te verdedigen voor God. ~
1258 Job 13:7 | 7 Zult gij voor God onrecht spreken, en zult
1259 Job 13:8 | aannemen? Zult gij voor God twisten? ~
1260 Job 15:13 | gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw
1261 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen
1262 Job 16:11 | 11 God heeft mij den verkeerde
1263 Job 16:20 | doch mijn oog druipt tot God. ~
1264 Job 16:21 | rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen
1265 Job 18:21 | is de plaats desgenen die God niet kent. ~ ~
1266 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en
1267 Job 19:22 | Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd
1268 Job 19:26 | hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; ~
1269 Job 20:4 | Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet
1270 Job 20:15 | maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven. ~
1271 Job 20:23 | om zijn buik te vullen; God zal over hem de hitte Zijns
1272 Job 20:29 | des goddelozen mensen van God, en de erve zijner redenen
1273 Job 20:29 | erve zijner redenen van God. ~ ~ ~
1274 Job 21:14 | Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan
1275 Job 21:17 | verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in
1276 Job 21:19 | 19 Dat God Zijn geweld weglegt, voor
1277 Job 21:22 | 22 Zal men God wetenschap leren, daar Hij
1278 Job 22:12 | 12 Is niet God in de hoogte der hemelen?
1279 Job 22:13 | Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid
1280 Job 22:17 | 17 Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had
1281 Job 22:26 | verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen. ~
1282 Job 22:29 | Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden. ~
1283 Job 23:16 | 16 Want God heeft mijn hart week gemaakt,
1284 Job 24:12 | schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds. ~
1285 Job 24:23 | 23 Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt
1286 Job 25:4 | mens rechtvaardig zijn bij God, en hoe zou hij zuiver zijn,
1287 Job 27:2 | 2 Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen
1288 Job 27:8 | gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken? ~
1289 Job 27:9 | 9 Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid
1290 Job 27:10 | den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd? ~
1291 Job 27:13 | des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen,
1292 Job 27:22 | 22 En God zal dit over hem werpen,
1293 Job 28:3 | 3 Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis,
1294 Job 28:23 | 23 God verstaat haar weg, en Hij
1295 Job 29:2 | gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! ~
1296 Job 31:6 | een rechte weegschaal, en God zal mijn oprechtigheid weten. ~
1297 Job 31:14 | Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking
1298 Job 31:28 | rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben. ~
1299 Job 32:2 | meer rechtvaardigde dan God. ~
1300 Job 32:13 | hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten,
1301 Job 33:12 | rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens. ~
1302 Job 33:14 | 14 Maar God spreekt eens of tweemaal;
1303 Job 33:26 | 26 Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die
1304 Job 33:28 | 28 Maar God heeft mijn ziel verlost,
1305 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God tweemaal of driemaal met
1306 Job 34:5 | Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen. ~
1307 Job 34:9 | hij welbehagen heeft aan God. ~
1308 Job 34:10 | hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de
1309 Job 34:12 | 12 Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk,
1310 Job 34:23 | te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen
1311 Job 34:31 | Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf
1312 Job 34:37 | redenen vermenigvuldigen tegen God. ~ ~ ~
1313 Job 35:10 | Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen
1314 Job 35:13 | 13 Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren,
1315 Job 36:2 | dat er nog redenen voor God zijn. ~
1316 Job 36:5 | 5 Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt
1317 Job 36:22 | 22 Zie, God verhoogt door Zijn kracht;
1318 Job 36:26 | 26 Zie, God is groot, en wij begrijpen
1319 Job 36:38 | 5 God dondert met Zijn stem zeer
1320 Job 36:43 | Door zijn geblaas geeft God de vorst, zodat de brede
1321 Job 36:48 | 15 Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt,
1322 Job 36:55 | het goud komt; maar bij God is een vreselijke majesteit! ~
1323 Job 38:3 | kost, als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen,
1324 Job 38:20 | 20 Want God heeft haar van wijsheid
1325 Job 38:35 | Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde
1326 Job 39:4 | Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij,
1327 Psa 3:3 | Hij heeft geen heil bij God. Sela. ~
1328 Psa 3:8 | HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden
1329 Psa 4:2 | ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In
1330 Psa 5:3 | geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. ~
1331 Psa 5:5 | 5 Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid;
1332 Psa 5:11 | Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van
1333 Psa 7:2 | 2 HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos
1334 Psa 7:4 | 4 HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb,
1335 Psa 7:10 | beproeft, o rechtvaardige God! ~
1336 Psa 7:11 | 11 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart
1337 Psa 7:12 | 12 God is een rechtvaardige Rechter,
1338 Psa 7:12 | rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt. ~
1339 Psa 10:4 | gedachten zijn, dat er geen God is. ~
1340 Psa 10:11 | 11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij
1341 Psa 10:12 | 12 Sta op, HEERE God! hef Uw hand op, vergeet
1342 Psa 10:13 | Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij
1343 Psa 13:4 | verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat
1344 Psa 14:1 | in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij
1345 Psa 14:2 | iemand verstandig ware, die God zocht. ~
1346 Psa 14:5 | vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des
1347 Psa 16:1 | van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U. ~
1348 Psa 16:4 | dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd
1349 Psa 17:6 | omdat Gij mij verhoort; o God! neig Uw oor tot mij; hoor
1350 Psa 18:3 | en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik
1351 Psa 18:7 | HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit
1352 Psa 18:22 | gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. ~
1353 Psa 18:29 | lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. ~
1354 Psa 18:30 | door een bende, en met mijn God spring ik over een muur. ~
1355 Psa 18:32 | 32 Want wie is God, behalve de HEERE? En wie
1356 Psa 18:32 | Rotssteen, dan alleen onze God? ~
1357 Psa 18:33 | 33 Het is God, Die mij met kracht omgordt;
1358 Psa 18:47 | Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils! ~
1359 Psa 18:48 | 48 De God, Die mij volkomen wraak
1360 Psa 20:2 | benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog
1361 Psa 22:2 | 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij
1362 Psa 22:2 | 2 Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten,
1363 Psa 22:3 | 3 Mijn God! Ik roep des daags, maar
1364 Psa 22:11 | moeder aan zijt Gij mijn God. ~
1365 Psa 24:5 | en gerechtigheid van den God zijns heils. ~
1366 Psa 25:2 | 2 Beth. Mijn God! op U vertrouw ik; laat
1367 Psa 25:5 | leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht
1368 Psa 25:22 | 22 O God! verlos Israel uit al zijn
1369 Psa 27:9 | en verlaat mij niet, o God mijns heils! ~
1370 Psa 29:3 | HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE
1371 Psa 30:3 | 3 HEERE, mijn God! ik heb tot U geroepen,
1372 Psa 30:13 | niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U
1373 Psa 31:6 | mij verlost, HEERE, Gij, God der waarheid! ~
1374 Psa 31:15 | HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God. ~
1375 Psa 33:12 | Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat
1376 Psa 34:12 | Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat
1377 Psa 36:23 | wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak. ~
1378 Psa 36:24 | gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij
1379 Psa 37:8 | is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen
1380 Psa 39:16 | zult verhoren, HEERE, mijn God! ~
1381 Psa 39:22 | mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. ~
1382 Psa 41:6 | 6 Gij, o HEERE, mijn God! hebt Uw wonderen en Uw
1383 Psa 41:9 | 9 Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen;
1384 Psa 41:18 | en mijn Bevrijder; o mijn God! vertoef niet. ~ ~
1385 Psa 42:14 | Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid
1386 Psa 42:16 | schreeuwt mijn ziel tot U, o God! ~
1387 Psa 42:17 | 3 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God;
1388 Psa 42:17 | naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan,
1389 Psa 42:18 | tot mij zeggen: Waar is uw God? ~
1390 Psa 42:20 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven
1391 Psa 42:21 | 7 O mijn God! mijn ziel buigt zich neder
1392 Psa 42:23 | zijn; het gebed tot den God mijns levens. ~
1393 Psa 42:24 | 10 Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom
1394 Psa 42:25 | tot mij zeggen: Waar is uw God? ~
1395 Psa 42:26 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven;
1396 Psa 42:26 | mijns aangezichts, en mijn God. ~ ~
1397 Psa 43:1 | 1Doe mij recht, o God! en twist Gij mijn twistzaak;
1398 Psa 43:2 | 2Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot
1399 Psa 43:4 | tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging,
1400 Psa 43:4 | en U met de harp love, o God, mijn God! ~
1401 Psa 43:4 | de harp love, o God, mijn God! ~
1402 Psa 43:5 | onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven;
1403 Psa 43:5 | mijns aangezichts,en mijn God. ~ ~ ~ ~
1404 Psa 44:2 | 2 O God! wij hebben het met onze
1405 Psa 44:5 | Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen
1406 Psa 44:9 | 9 In God roemen wij den gansen dag,
1407 Psa 44:21 | handen tot een vreemden God uitgebreid. ~
1408 Psa 44:22 | 22 Zou God zulks niet onderzoeken?
1409 Psa 45:3 | Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. ~
1410 Psa 45:7 | 7 Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos;
1411 Psa 45:8 | goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie,
1412 Psa 45:8 | daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie,
1413 Psa 46:2 | 2 God is ons een Toevlucht en
1414 Psa 46:6 | 6 God is in het midden van haar,
1415 Psa 46:6 | zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken
1416 Psa 46:8 | heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog
1417 Psa 46:11 | Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden
1418 Psa 46:12 | heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog
1419 Psa 47:6 | 6 God vaart op met gejuich, de
1420 Psa 47:8 | 8 Want God is een Koning der ganse
1421 Psa 47:9 | 9 God regeert over de heidenen;
1422 Psa 47:9 | regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner
1423 Psa 47:10 | verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden
1424 Psa 48:4 | 4 God is in haar paleizen; Hij
1425 Psa 48:9 | in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot
1426 Psa 48:10 | 10 O God! wij gedenken Uwer weldadigheid,
1427 Psa 48:11 | 11 Gelijk Uw Naam is, o God! alzo is Uw roem tot aan
1428 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God eeuwiglijk en
1429 Psa 48:15 | 15 Want deze God is onze God eeuwiglijk en altoos; Hij
1430 Psa 49:16 | 16 Maar God zal mijn ziel van het geweld
1431 Psa 50:1 | 1 Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt,
1432 Psa 50:2 | der schoonheid, verschijnt God blinkende. ~
1433 Psa 50:3 | 3 Onze God zal komen en zal niet zwijgen;
1434 Psa 50:6 | Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela. ~
1435 Psa 50:7 | zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God. ~
1436 Psa 50:7 | betuigen; Ik, God, ben uw God. ~
1437 Psa 50:16 | Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen
1438 Psa 51:3 | 3 Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid;
1439 Psa 51:12 | Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste
1440 Psa 51:16 | mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo
1441 Psa 51:16 | bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn
1442 Psa 51:19 | verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. ~
1443 Psa 52:7 | 7 God zal u ook afbreken in eeuwigheid;
1444 Psa 52:9 | 9 Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte,
1445 Psa 53:2 | in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij
1446 Psa 53:3 | iemand verstandig ware, die God zocht. ~
1447 Psa 53:5 | zij brood aten? Zij roepen God niet aan. ~
1448 Psa 53:6 | geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen,
1449 Psa 53:6 | beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. ~
1450 Psa 53:7 | verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks
1451 Psa 54:3 | 3O God! verlos mij door Uw Naam,
1452 Psa 54:4 | 4O God! hoor mijn gebed; neig de
1453 Psa 54:5 | zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. ~
1454 Psa 54:6 | 6Ziet, God is mij een Helper; de Heere
1455 Psa 55:2 | 2 O God! neem mijn gebed ter oren,
1456 Psa 55:17 | Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal
1457 Psa 55:20 | 20 God zal horen, en zal hen plagen,
1458 Psa 55:20 | geen verandering is, en zij God niet vrezen. ~
1459 Psa 55:24 | 24 Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen
1460 Psa 56:2 | 2 Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij
1461 Psa 56:5 | 5 In God zal ik Zijn woord prijzen;
1462 Psa 56:5 | prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat
1463 Psa 56:8 | volken neder in toorn, o God! ~
1464 Psa 56:10 | roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is. ~
1465 Psa 56:11 | 11 In God zal ik het woord prijzen;
1466 Psa 56:12 | 12 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat
1467 Psa 56:13 | 13 O God! op mij zijn Uw geloften;
1468 Psa 57:2 | 2 Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want
1469 Psa 57:3 | 3 Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God,
1470 Psa 57:3 | God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden
1471 Psa 57:4 | zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid
1472 Psa 57:6 | Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse
1473 Psa 57:8 | 8 Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik
1474 Psa 57:12 | Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse
1475 Psa 58:7 | 7 O God! verbreek hun tanden in
1476 Psa 58:12 | rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt. ~ ~ ~
1477 Psa 59:2 | van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek
1478 Psa 59:6 | 6 Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels!
1479 Psa 59:6 | HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al
1480 Psa 59:10 | zal ik op U wachten; want God is mijn Hoog Vertrek. ~
1481 Psa 59:11 | 11 De God mijner goedertierenheid
1482 Psa 59:11 | goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders
1483 Psa 59:14 | en laat hen weten, dat God heerser is in Jakob, ja,
1484 Psa 59:18 | zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de
1485 Psa 59:18 | is mijn Hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid. ~ ~ ~
1486 Psa 60:3 | 3 O God! Gij hadt ons verstoten,
1487 Psa 60:8 | 8 God heeft gesproken in Zijn
1488 Psa 60:12 | Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt,
1489 Psa 60:12 | hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? ~
1490 Psa 60:14 | 14 In God zullen wij kloeke daden
1491 Psa 61:2 | 2O God! hoor mijn geschrei, merk
1492 Psa 61:6 | 6Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn
1493 Psa 62:2 | Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. ~
1494 Psa 62:8 | 8 In God is mijn Heil en mijn Eer;
1495 Psa 62:8 | sterkte, mijn Toevlucht is in God. ~
1496 Psa 62:9 | uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela. ~
1497 Psa 62:12 | 12 God heeft een ding gesproken,
1498 Psa 63:2 | 2 O God! Gij zijt mijn God! ik zoek
1499 Psa 63:2 | 2 O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad;
1500 Psa 63:12 | Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2888 |