1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:11 | geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin
2 Gen 1:12 | grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend
3 Gen 1:12 | welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat
4 Gen 1:21 | overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld
5 Gen 1:21 | alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat
6 Gen 1:24 | brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend,
7 Gen 1:24 | wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo. ~
8 Gen 1:25 | wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar
9 Gen 1:25 | naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend
10 Gen 1:25 | gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat
11 Gen 1:26 | Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis;
12 Gen 1:26 | mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat
13 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld
14 Gen 1:27 | den mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep
15 Gen 2:14 | Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En
16 Gen 3:17 | Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van
17 Gen 4:17 | noemde den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch. ~
18 Gen 5:1 | mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods. ~
19 Gen 5:3 | jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn
20 Gen 5:3 | zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde
21 Gen 6:20 | 20 Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee
22 Gen 6:20 | zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend
23 Gen 6:20 | gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk
24 Gen 6:22 | 22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had,
25 Gen 7:5 | 5 En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden
26 Gen 7:14 | Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee
27 Gen 7:14 | zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend
28 Gen 7:14 | dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte
29 Gen 7:14 | aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes
30 Gen 8:19 | zich op de aarde roert, naar hun geslachten, gingen uit
31 Gen 9:6 | want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. ~
32 Gen 10:5 | in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen,
33 Gen 10:5 | landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder
34 Gen 10:19 | van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar
35 Gen 10:19 | Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama,
36 Gen 10:20 | Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun
37 Gen 10:20 | naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen,
38 Gen 10:30 | Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van
39 Gen 10:31 | Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun
40 Gen 10:31 | naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen,
41 Gen 10:31 | spraken, in hun landschappen, naar hun volken. ~
42 Gen 10:32 | huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken;
43 Gen 11:31 | der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij
44 Gen 12:1 | en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen
45 Gen 12:5 | zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij
46 Gen 12:8 | En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het
47 Gen 12:9 | Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. ~
48 Gen 12:10 | dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een
49 Gen 12:15 | die vrouw werd weggenomen naar het huis van Farao. ~
50 Gen 13:1 | toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn
51 Gen 14:10 | overgeblevenen vluchtten naar het gebergte. ~
52 Gen 14:29 | Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu
53 Gen 14:29 | buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren,
54 Gen 15:2 | worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. ~
55 Gen 15:13 | Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? ~
56 Gen 17:6 | En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en hij
57 Gen 17:11 | Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. ~
58 Gen 17:16 | mannen op van daar, en zagen naar Sodom toe; en Abraham ging
59 Gen 17:21 | afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij
60 Gen 17:22 | aangezicht van daar, en gingen naar Sodom; maar Abraham bleef
61 Gen 17:33 | en Abraham keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
62 Gen 18:17 | zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: behoud
63 Gen 18:17 | deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat
64 Gen 18:19 | niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat
65 Gen 18:27 | deszelven morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor
66 Gen 18:28 | 28 En hij zag naar Sodom en Gomorra toe, en
67 Gen 18:28 | Sodom en Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte;
68 Gen 18:31 | om tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse aarde. ~
69 Gen 19:1 | Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden,
70 Gen 20:12 | Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak
71 Gen 20:17 | Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord,
72 Gen 20:23 | of mijn neef liegen zult! naar de weldadigheid, die ik
73 Gen 20:32 | en zij keerden wederom naar het land der Filistijnen. ~
74 Gen 21:2 | liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer
75 Gen 21:3 | maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd
76 Gen 21:19 | op, en zij gingen samen naar Ber-seba; en Abraham woonde
77 Gen 22:16 | 16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron
78 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn
79 Gen 23:4 | dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap trekken,
80 Gen 23:10 | maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie, naar de stad
81 Gen 23:10 | toog heen naar Mesopotamie, naar de stad van Nahor. ~
82 Gen 23:16 | haar bekend; en zij ging af naar de fontein, en vulde haar
83 Gen 23:20 | drinkbak, en liep weder naar den put om te putten, en
84 Gen 23:29 | en Laban liep tot die man naar buiten tot de fontein. ~
85 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde
86 Gen 23:38 | 38 Maar gij zult trekken naar het huis mijns vaders, en
87 Gen 23:38 | het huis mijns vaders, en naar mijn geslacht, en zult voor
88 Gen 23:73 | hij nog leefde, oostwaarts naar het land van het Oosten. ~
89 Gen 23:80 | van Ismael, met hun namen naar hun geboorten. De eerstgeborene
90 Gen 23:83 | paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. ~
91 Gen 23:85 | Egypte is, daar gij gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen
92 Gen 23:95 | want het wildbraad was naar zijn mond; maar Rebekka
93 Gen 24:1 | koning der Filistijnen, naar Gerar. ~
94 Gen 24:2 | hem en zeide: Trek niet af naar Egypte; woon in het land,
95 Gen 24:18 | hij noemde derzelver namen naar de namen, waarmede zijn
96 Gen 24:23 | Daarna toog hij van daar op naar Ber-seba. ~
97 Gen 25:13 | mijn zoon! hoor alleen naar mijn stem, en ga, haal ze
98 Gen 25:43 | Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op,
99 Gen 25:43 | en maak u op, vlied gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder. ~
100 Gen 26:2 | 2 Maak u op, ga naar Paddan-Aram, ten huize van
101 Gen 26:5 | Jakob weg, dat hij toog naar Paddan-Aram, tot Laban,
102 Gen 26:6 | Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden
103 Gen 26:7 | gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken was; ~
104 Gen 26:10 | uit van Ber-seba, en ging naar Haran. ~
105 Gen 27:1 | zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen van
106 Gen 27:60 | ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. ~
107 Gen 27:69 | Laban: Zie, och ja, het zij naar uw woord! ~
108 Gen 28:18 | komen tot Izak, zijn vader, naar het land Kanaan. ~
109 Gen 28:21 | hij zette zijn aangezicht naar het gebergte Gilead. ~
110 Gen 28:30 | gij zo zeer begerig waart naar uws vaders huis; waarom
111 Gen 28:35 | opstaan; want het gaat mij naar der vrouwen wijze; en hij
112 Gen 29:3 | tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seir, de landstreek
113 Gen 29:19 | kudden nagingen, zeggende: Naar ditzelfde woord zult gij
114 Gen 29:29 | Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij
115 Gen 30:14 | gemak als leidsman voegen, naar den gang van het werk, hetwelk
116 Gen 30:14 | voor mijn aangezicht is, en naar den gang dezer kinderen,
117 Gen 30:16 | dag wederom zijns weegs naar Seir toe. ~
118 Gen 30:17 | 17 Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis
119 Gen 31:3 | jonge dochter lief, en sprak naar het hart van de jonge dochter. ~
120 Gen 31:17 | 17 Maar zo gij naar ons niet zult horen, om
121 Gen 31:24 | 24 En zij hoorden naar Hemor, en naar Sichem, zijn
122 Gen 31:24 | zij hoorden naar Hemor, en naar Sichem, zijn zoon, allen,
123 Gen 32:1 | Jakob: Maak u op, trek op naar Beth-El, en woon aldaar;
124 Gen 32:3 | ons opmaken, en optrekken naar Beth-El; en ik zal daar
125 Gen 32:19 | werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk is Bethlehem. ~
126 Gen 33:6 | geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het
127 Gen 33:30 | de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land
128 Gen 33:40 | namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun
129 Gen 33:40 | Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen:
130 Gen 33:43 | zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land
131 Gen 34:14 | tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen,
132 Gen 34:14 | welstand van uw broederen, en naar den welstand van de kudde,
133 Gen 34:17 | hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging
134 Gen 34:25 | reizende, om dat af te brengen naar Egypte. ~
135 Gen 34:28 | zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte. ~
136 Gen 35:12 | tot zijn schaapscheerders naar Timna toe, hij en Hira,
137 Gen 35:13 | uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te
138 Gen 35:14 | fonteinen, die op den weg naar Timna is; want zij zag,
139 Gen 35:16 | 16 En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch,
140 Gen 36:1 | 1 Jozef nu werd naar Egypte afgevoerd; en Potifar,
141 Gen 36:10 | op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde, om bij
142 Gen 36:12 | en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~
143 Gen 36:13 | haar hand gelaten had, en naar buiten gevlucht was; ~
144 Gen 36:15 | en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~
145 Gen 36:17 | 17 Toen sprak zij tot hem naar diezelfde woorden, zeggende:
146 Gen 36:18 | bij mij liet, en vluchtte naar buiten. ~
147 Gen 36:19 | tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelfde woorden heeft
148 Gen 36:28 | droom, in een nacht, elk naar de uitlegging zijns drooms,
149 Gen 36:36 | beker in zijn hand geven, naar de vorige wijze, toen gij
150 Gen 37:11 | en hij; wij droomden elk naar de uitlegging zijns drooms. ~
151 Gen 37:12 | ieder legde hij ze uit, naar zijn droom. ~
152 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen
153 Gen 39:7 | Die man vraagde zeer nauw naar ons, en naar onze maagschap,
154 Gen 39:7 | vraagde zeer nauw naar ons, en naar onze maagschap, zeggende:
155 Gen 39:15 | maakten zich op, en togen af naar Egypte, en zij stonden voor
156 Gen 39:16 | huis was: Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht
157 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar hun welstand, en zeide:
158 Gen 39:33 | aangezicht, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorte, en de
159 Gen 39:33 | eerstgeboorte, en de jongere naar zijn jonkheid; dies verwonderden
160 Gen 40:1 | dezer mannen met spijze, naar dat zij zullen kunnen dragen,
161 Gen 40:2 | zijn koren. En hij deed naar Jozefs woord, hetwelk hij
162 Gen 40:10 | zeide: Dit zij nu ook alzo, naar uw woorden! Bij wien hij
163 Gen 40:13 | op, en zij keerden weder naar de stad. ~
164 Gen 41:4 | Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht hebt. ~
165 Gen 41:17 | beesten, en trekt heen, gaat naar het land Kanaan; ~
166 Gen 41:21 | Zo gaf Jozef hun wagenen, naar Farao's bevel; ook gaf hij
167 Gen 42:3 | vrees niet van af te trekken naar Egypte; want Ik zal u aldaar
168 Gen 42:4 | 4 Ik zal met u aftrekken naar Egypte en Ik zal u doen
169 Gen 42:28 | aangezicht aanwijzing te doen naar Gosen; en zij kwamen in
170 Gen 42:29 | zijn vader Israel tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan
171 Gen 43:30 | En hij zeide: Ik zal doen naar uw woord! ~
172 Gen 44:6 | zullen uwe zijn; zij zullen naar hunner broederen naam genoemd
173 Gen 45:2 | zonen van Jakob! en hoort naar Israel, uw vader. ~
174 Gen 45:13 | en zijn zijde zal zijn naar Sidon. ~
175 Gen 45:28 | zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. ~
176 Gen 46:21 | troostte hij hen, en sprak naar hun hart. ~
177 Exo 3:8 | het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar
178 Exo 3:8 | naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van
179 Exo 4:8 | zij u niet geloven, noch naar de stem van het eerste teken
180 Exo 4:9 | tekenen niet geloven, noch naar uw stem horen, zo neem van
181 Exo 6:8 | Israels; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid
182 Exo 6:11 | kinderen Israels hebben naar mij niet gehoord; hoe zou
183 Exo 6:15 | namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en
184 Exo 6:16 | Gerson: Libni en Simei, naar hun huisgezinnen.
185 Exo 6:18 | de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten. ~
186 Exo 6:24 | de vaderen der Levieten, naar hun huisgezinnen. ~
187 Exo 6:25 | Israels uit Egypteland, naar hun heiren. ~
188 Exo 6:29 | lippen; hoe zal dan Farao naar mij horen? ~ ~
189 Exo 7:4 | 4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik
190 Exo 7:13 | hart verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk
191 Exo 7:15 | morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u
192 Exo 7:22 | verstokte, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de
193 Exo 7:23 | keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette
194 Exo 8:10 | morgen. En hij zeide: Het zij naar uw woord, opdat gij weet,
195 Exo 8:13 | 13 En de HEERE deed naar het woord van Mozes; en
196 Exo 8:15 | verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk
197 Exo 8:19 | hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk
198 Exo 8:31 | 31 En de HEERE deed naar het woord van Mozes, en
199 Exo 9:8 | oven; en Mozes strooie die naar de hemel voor de ogen van
200 Exo 9:10 | aangezicht; en Mozes strooide die naar den hemel; toen werden er
201 Exo 9:12 | verstokte Farao's hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk
202 Exo 9:22 | Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal hagel
203 Exo 9:23 | strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en de HEERE gaf
204 Exo 9:23 | hagel, en het vuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet
205 Exo 10:21 | Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal duisternis
206 Exo 10:22 | Mozes zijn hand uitstrekte naar den hemel, werd er een dikke
207 Exo 11:9 | Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat
208 Exo 12:3 | neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaderen, een
209 Exo 12:4 | de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een
210 Exo 12:4 | der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult
211 Exo 12:4 | gij zult rekening maken naar het lam. ~
212 Exo 12:35 | Israels nu hadden gedaan naar het woord van Mozes, en
213 Exo 12:37 | Israels uit van Rameses naar Sukkoth, omtrent zeshonderd
214 Exo 12:51 | Israels uit Egypteland leidde, naar hun heiren. ~
215 Exo 13:17 | zien zouden, en wederkeren naar Egypte. ~
216 Exo 15:26 | Is het, dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods
217 Exo 16:10 | Israels sprak, en zij zich naar de woestijn keerden, zo
218 Exo 16:16 | Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer
219 Exo 16:16 | een gomer voor een hoofd, naar het getal van uw zielen;
220 Exo 16:20 | 20 Doch zij hoorden niet naar Mozes, maar sommige mannen
221 Exo 16:21 | allen morgen, een iegelijk naar dat hij eten mocht; want
222 Exo 17:1 | van de kinderen Israels, naar hun dagreizen, uit de woestijn
223 Exo 17:3 | het volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het
224 Exo 18:7 | vraagden de een den ander naar den welstand, en zij gingen
225 Exo 18:7 | welstand, en zij gingen naar de tent. ~
226 Exo 18:21 | gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God vrezende,
227 Exo 18:24 | 24 Mozes nu hoorde naar de stem van zijn schoonvader,
228 Exo 18:27 | schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land. ~ ~ ~ ~
229 Exo 21:9 | zo zal hij met haar doen naar het recht der dochteren. ~
230 Exo 21:30 | lossing zijner ziel geven naar alles, wat hem zal opgelegd
231 Exo 21:31 | dochter gestoten heeft, naar dat recht zal hem gedaan
232 Exo 22:17 | geven, zo zal hij geld geven naar den bruidschat der maagden. ~
233 Exo 23:2 | twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht
234 Exo 23:24 | hen dienen; ook zult gij naar hun werken niet doen; maar
235 Exo 24:4 | berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel. ~
236 Exo 25:9 | 9 Naar al wat Ik u tot een voorbeeld
237 Exo 25:20 | aangezichten der cherubim zullen naar het verzoendeksel zijn. ~
238 Exo 25:40 | dan toe, dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u
239 Exo 26:18 | maken; twintig berderen naar de zuidzijde zuidwaarts. ~
240 Exo 26:30 | den tabernakel oprichten naar zijn wijze, die u op den
241 Exo 28:10 | namen op den anderen steen, naar hun geboorten; ~
242 Exo 28:11 | 11 Naar steensnijderswerk, gelijk
243 Exo 29:35 | aan zijn zonen alzo doen, naar alles, wat Ik u geboden
244 Exo 30:12 | kinderen Israels opnemen zult, naar de getelden onder hen, zo
245 Exo 30:13 | de helft eens sikkels, naar de sikkel des heiligdoms (
246 Exo 30:24 | Ook kassie, vijfhonderd, naar den sikkels des heiligdoms,
247 Exo 30:25 | heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal
248 Exo 30:32 | ze gieten; gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke
249 Exo 30:35 | ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers,
250 Exo 30:37 | 37 Doch naar het maaksel dezes reukwerks,
251 Exo 31:11 | specerijen voor het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden
252 Exo 32:28 | de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes; en
253 Exo 33:28 | de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes; en
254 Exo 34:1 | Egypteland opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham,
255 Exo 34:3 | 3 Naar het land, dat van melk en
256 Exo 34:8 | geschiedde, wanneer Mozes uitging naar de tent, stond al het volk
257 Exo 34:50 | Schrijf u deze woorden; want naar luid dezer woorden heb Ik
258 Exo 36:1 | ten dienste des heiligdoms naar alles, dat de HEERE geboden
259 Exo 36:23 | tabernakel; twintig berderen naar de zuidzijde zuidwaarts. ~
260 Exo 37:9 | aangezichten der cherubim waren naar het verzoendeksel. ~
261 Exo 37:29 | welriekende specerijen, naar apothekerswerk. ~ ~
262 Exo 38:21 | getuigenis, die geteld zijn naar den mond van Mozes, ten
263 Exo 38:24 | zevenhonderd en dertig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. ~
264 Exo 38:25 | vijf en zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. ~
265 Exo 38:26 | dat is een halve sikkel, naar den sikkel des heiligdoms,
266 Exo 39:14 | zegelgravering; ieder met zijn naam, naar de twaalf stammen. ~
267 Exo 39:32 | Israels hadden het gemaakt naar alles, wat de HEERE aan
268 Exo 39:42 | 42 Naar alles, wat de HEERE aan
269 Exo 40:16 | 16 Mozes nu deed het naar alles, wat hem de HEERE
270 Lev 1:3 | samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het
271 Lev 5:3 | onreinigheid van een mens, naar al zijn onreinigheid, waarmede
272 Lev 5:4 | doen, of om goed te doen; naar al wat de mens in den eed
273 Lev 5:10 | hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester
274 Lev 5:15 | schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms,
275 Lev 9:16 | toebrengen, en maakte dat toe naar het recht. ~
276 Lev 10:7 | HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes. ~
277 Lev 11:14 | En de gier, en de kraai, naar haar aard; ~
278 Lev 11:15 | 15 Elke rave naar haar aard; ~
279 Lev 11:16 | de koekoek, en de sperwer naar zijn aard; ~
280 Lev 11:19 | En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, en de hop, en
281 Lev 11:22 | deze eten: de sprinkhaan naar zijn aard, en de solham
282 Lev 11:22 | zijn aard, en de solham naar zijn aard, en den hargol
283 Lev 11:22 | zijn aard, en den hargol naar zijn aard, en den hagab
284 Lev 11:22 | zijn aard, en den hagab naar zijn aard. ~
285 Lev 11:29 | de muis, en de schildpad, naar haar aard; ~
286 Lev 13:5 | indien, ziet, de plaag, naar dat hij zien kan, is staande
287 Lev 13:12 | zijn voeten, bedekt heeft, naar al het gezicht van de ogen
288 Lev 13:36 | uitgespreid is, de priester zal naar het geelachtig haar niet
289 Lev 13:37 | indien die schurftheid, naar dat hij zien kan, is staande
290 Lev 15:26 | hebben, zal onrein zijn, naar de onreinigheid harer afzondering. ~
291 Lev 16:10 | hem als een weggaanden bok naar de woestijn uitlate. ~
292 Lev 16:16 | vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening
293 Lev 16:21 | en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden;
294 Lev 16:21 | mans, die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten. ~
295 Lev 18:3 | 3 Gij zult niet doen naar de werken des Egyptischen
296 Lev 18:3 | waarin gij gewoond hebt; en naar de werken des lands Kanaan,
297 Lev 19:5 | den HEERE offeren zult, naar uw welgevallen zult gij
298 Lev 21:17 | zeggende: Niemand uit uw zaad, naar hun geslachten, in wien
299 Lev 22:5 | waarvan hij onrein is, naar al zijn onreinigheid; ~
300 Lev 22:18 | zijn offerande zal offeren naar al hun geloften, en naar
301 Lev 22:18 | naar al hun geloften, en naar al hun vrijwillige offeren,
302 Lev 22:19 | 19 Het zal naar uw welgevallen zijn, een
303 Lev 22:29 | den HEERE zult slachten, naar uw wil zult gij het slachten. ~
304 Lev 23:12 | de gevangenis, opdat hem, naar den mond des HEEREN, verklaring
305 Lev 24:15 | 15 Naar het getal der jaren, van
306 Lev 24:15 | van uw naaste kopen, en naar het getal van de jaren der
307 Lev 24:16 | 16 Naar de veelheid der jaren zult
308 Lev 24:16 | zijn koop vermeerderen, en naar de weinigheid der jaren
309 Lev 24:50 | zijner verkoping zal zijn naar het getal van de jaren,
310 Lev 24:50 | het getal van de jaren, naar de dagen eens dagloners
311 Lev 24:51 | vele van die jaren zijn, naar die zal hij tot zijn lossing
312 Lev 24:52 | zal hij met hem rekenen; naar zijn jaren zal hij zijn
313 Lev 25:21 | horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen
314 Lev 26:2 | zal afgezonderd hebben, naar uw schatting zullen de zielen
315 Lev 26:3 | vijftig sikkelen zilvers, naar den sikkel des heiligdoms. ~
316 Lev 26:8 | de priester hem schatte; naar dat de hand desgenen, die
317 Lev 26:12 | priester zal dat schatten, naar dat het goed of kwaad is;
318 Lev 26:12 | dat het goed of kwaad is; naar uw schatting, priester!
319 Lev 26:14 | de priester dat schatten, naar dat het goed of kwaad is;
320 Lev 26:16 | zo zal uw schatting zijn naar zijn zaad; een homer gerstezaad
321 Lev 26:17 | geheiligd zal hebben, zo zal het naar uw schatting stand hebben. ~
322 Lev 26:18 | priester het geld rekenen, naar de jaren, die nog overig
323 Lev 26:25 | 25 Al uw schatting nu zal naar den sikkel des heiligdoms
324 Lev 26:27 | beest, hij zal dat lossen naar uw schatting, en zal zijn
325 Lev 26:27 | zal het verkocht worden, naar uw schatting. ~
326 Num 1:2 | vergadering der kinderen Israels, naar hun geslachten, naar het
327 Num 1:2 | Israels, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
328 Num 1:3 | uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aaron. ~
329 Num 1:18 | verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het
330 Num 1:18 | afkomst, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
331 Num 1:20 | van Israel, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
332 Num 1:20 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
333 Num 1:22 | van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
334 Num 1:22 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
335 Num 1:24 | van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
336 Num 1:24 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
337 Num 1:26 | van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
338 Num 1:26 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
339 Num 1:28 | Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
340 Num 1:28 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
341 Num 1:30 | Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
342 Num 1:30 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
343 Num 1:32 | van Efraim, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
344 Num 1:32 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
345 Num 1:34 | Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
346 Num 1:34 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
347 Num 1:36 | Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
348 Num 1:36 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
349 Num 1:38 | van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
350 Num 1:38 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
351 Num 1:40 | van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
352 Num 1:40 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
353 Num 1:42 | Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het
354 Num 1:42 | geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
355 Num 1:45 | getelden der zonen van Israel, naar het huis hunner vaderen,
356 Num 1:47 | 47 Maar de Levieten, naar den stam hunner vaderen,
357 Num 1:52 | iegelijk bij zijn banier, naar hun heiren. ~
358 Num 1:54 | deden de kinderen Israels; naar alles, wat de HEERE Mozes
359 Num 2:2 | ieder onder zijn banier, naar de tekenen van het huis
360 Num 2:3 | banier des legers van Juda, naar hun heiren; en Nahesson,
361 Num 2:9 | duizend en vierhonderd, naar hun heiren. Zij zullen vooraan
362 Num 2:10 | banier des legers van Ruben, naar hun heiren, zal tegen het
363 Num 2:16 | vierhonderd en vijftig; naar hun heiren. En zij zullen
364 Num 2:17 | iegelijk aan zijn plaats, naar hun banieren. ~
365 Num 2:18 | banier des legers van Efraim, naar hun heiren, zal tegen het
366 Num 2:24 | acht duizend en eenhonderd, naar hun heiren. En zij zullen
367 Num 2:25 | tegen het noorden zijn, naar hun heiren; en Ahiezer,
368 Num 2:31 | achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren. ~
369 Num 2:32 | van de kinderen Israels, naar het huis hunner vaderen;
370 Num 2:32 | de getelden der legers, naar hun heiren waren, zeshonderd
371 Num 2:34 | de kinderen Israels deden naar alles, wat de HEERE Mozes
372 Num 2:34 | had, zo legerden zij zich naar hun banieren, en zo trokken
373 Num 2:34 | trokken zij op, een iegelijk naar zijn geslachten, naar het
374 Num 2:34 | iegelijk naar zijn geslachten, naar het huis zijner vaderen. ~
375 Num 3:15 | 15 Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen,
376 Num 3:15 | het huis hunner vaderen, naar hun geslachten, al wat mannelijk
377 Num 3:16 | 16 En Mozes telde hen naar het bevel des HEEREN, gelijk
378 Num 3:18 | namen der zonen van Gerson, naar hun geslachten: Libni en
379 Num 3:19 | En de zonen van Kahath, naar hun geslachten; Amram en
380 Num 3:20 | En de zonen van Merari, naar hun geslachten: Maheli en
381 Num 3:20 | geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen. ~
382 Num 3:39 | op het bevel des HEEREN, naar hun geslachten, geteld hebben,
383 Num 3:43 | maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee
384 Num 3:47 | hoofd vijf sikkels nemen; naar den sikkel des heiligdoms
385 Num 3:50 | vijf en zestig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. ~
386 Num 3:51 | Aaron en aan zijn zonen, naar het bevel des HEEREN, gelijk
387 Num 4:2 | midden der zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het
388 Num 4:2 | Levi, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen. ~
389 Num 4:22 | som der zonen van Gerson, naar het huis hunner vaderen,
390 Num 4:22 | het huis hunner vaderen, naar hun geslachten. ~
391 Num 4:27 | al hun dienst, zal zijn naar het bevel van Aaron en van
392 Num 4:29 | van Merari, die zult gij naar hun geslachten, en naar
393 Num 4:29 | naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen
394 Num 4:31 | onderhouding van hun last, naar al hun dienst, in de tent
395 Num 4:33 | geslachten der zonen van Merari, naar hun gansen dienst, in de
396 Num 4:34 | de zonen der Kahathieten, naar hun geslachten, en naar
397 Num 4:34 | naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen:
398 Num 4:36 | 36 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, twee duizend
399 Num 4:37 | en Aaron geteld hebben, naar het bevel des HEEREN, door
400 Num 4:38 | getelden der zonen van Gerson, naar hun geslachten, en naar
401 Num 4:38 | naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen; ~
402 Num 4:40 | 40 Hun getelden waren, naar hun geslachten, naar het
403 Num 4:40 | waren, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen,
404 Num 4:41 | welke Mozes en Aaron telden, naar het bevel des HEEREN. ~
405 Num 4:42 | geslachten der zonen van Merari, naar hun geslachten, naar het
406 Num 4:42 | Merari, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, ~
407 Num 4:44 | 44 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, drie duizend
408 Num 4:45 | en Aaron geteld hebben, naar het bevel des HEEREN, door
409 Num 4:46 | hebben van de Levieten, naar hun geslachten, en naar
410 Num 4:46 | naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen, ~
411 Num 4:49 | 49 Men telde hen, naar het bevel des HEEREN, door
412 Num 4:49 | hand van Mozes, een ieder naar zijn dienst, en naar zijn
413 Num 4:49 | ieder naar zijn dienst, en naar zijn last; en zijn getelden
414 Num 5:7 | zijn schuld weder uitkeren, naar de hoofdsom daarvan, en
415 Num 6:21 | wat zijn hand bekomen zal; naar zijn gelofte, welke hij
416 Num 6:21 | hebben, alzo zal hij doen, naar de wet van zijn Nazireerschap. ~
417 Num 7:5 | Levieten geven, een ieder naar zijn dienst. ~
418 Num 7:7 | hij den zonen van Gerson, naar hun dienst; ~
419 Num 7:8 | hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand
420 Num 7:13 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
421 Num 7:19 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
422 Num 7:25 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
423 Num 7:31 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
424 Num 7:37 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
425 Num 7:43 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
426 Num 7:49 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
427 Num 7:55 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
428 Num 7:61 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
429 Num 7:67 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
430 Num 7:73 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
431 Num 7:79 | sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
432 Num 7:85 | en vierhonderd sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. ~
433 Num 7:86 | reukschaal was van tien sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms;
434 Num 8:4 | zijn bloemen was het dicht; naar de gedaante, die de HEERE
435 Num 8:20 | Israels, aan de Levieten, naar alles, wat de HEERE Mozes
436 Num 9:3 | op zijn gezetten tijd; naar al zijn inzettingen, en
437 Num 9:3 | al zijn inzettingen, en naar al zijn rechten zult gij
438 Num 9:5 | in de woestijn van Sinai; naar alles wat de HEERE Mozes
439 Num 9:12 | daaraan geen been breken; naar alle inzetting van het pascha
440 Num 9:14 | den HEERE ook houden zal, naar de inzetting van het pascha,
441 Num 9:14 | inzetting van het pascha, en naar zijn wijze, alzo zal hij
442 Num 9:18 | 18 Naar den mond des HEEREN, verreisden
443 Num 9:18 | de kinderen Israels, en naar des HEEREN mond legerden
444 Num 9:20 | dagen op den tabernakel was, naar den mond des HEEREN legerden
445 Num 9:20 | HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN verreisden
446 Num 9:23 | 23 Naar den mond des HEEREN legerden
447 Num 9:23 | HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN verreisden
448 Num 9:23 | de wacht des HEEREN waar, naar den mond des HEEREN, door
449 Num 10:12 | kinderen Israels togen op, naar hun tochten, uit de woestijn
450 Num 10:13 | togen zij vooreerst op, naar den mond des HEEREN, door
451 Num 10:14 | leger der kinderen van Juda, naar hun heiren; en over zijn
452 Num 10:18 | van het leger van Ruben, naar hun heiren; en over zijn
453 Num 10:22 | der kinderen van Efraim, naar hun heiren; en over het
454 Num 10:25 | samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn
455 Num 10:28 | tochten der kinderen Israels, naar hun heiren, als zij reisden. ~
456 Num 10:29 | schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke de
457 Num 10:30 | zal niet gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap
458 Num 10:30 | ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan. ~
459 Num 11:35 | Thaava verreisde het volk naar Hazeroth; en zij bleven
460 Num 13:3 | uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al
461 Num 13:21 | Rechob toe, waar men gaat naar Hamath. ~
462 Num 13:26 | Israels, in de woestijn Paran, naar Kades; en brachten bescheid
463 Num 14:3 | waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het
464 Num 14:3 | Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keren? ~
465 Num 14:4 | opwerpen, en wederkeren naar Egypte! ~
466 Num 14:19 | ongerechtigheid dezes volks, naar de grootte Uwer goedertierenheid,
467 Num 14:20 | zeide: Ik heb hun vergeven naar uw woord. ~
468 Num 14:25 | morgen, en maakt uw reize naar de woestijn, op den weg
469 Num 14:25 | de woestijn, op den weg naar de Schelfzee. ~
470 Num 14:29 | vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig
471 Num 14:34 | 34 Naar het getal der dagen, in
472 Num 15:12 | 12 Naar het getal, dat gij bereiden
473 Num 15:12 | gij alzo doen met elkeen, naar hun getal. ~
474 Num 15:24 | spijsoffer en zijn drankoffer, naar de wijze; en een geitenbok
475 Num 15:39 | en die doet; en gij zult naar uw hart, en naar uw ogen
476 Num 15:39 | gij zult naar uw hart, en naar uw ogen niet sporen, die
477 Num 16:29 | bezoeking zal gedaan worden, naar aller mensen bezoeking,
478 Num 16:42 | en Aaron, en zich wendde naar de tent der samenkomst,
479 Num 17:2 | staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen,
480 Num 17:6 | elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen,
481 Num 18:2 | staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen,
482 Num 18:6 | elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen,
483 Num 18:29 | van een maand oud lossen, naar uw schatting, voor het geld
484 Num 18:29 | geld van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms,
485 Num 19:16 | van een maand oud lossen, naar uw schatting, voor het geld
486 Num 19:16 | geld van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms,
487 Num 20:15 | 15 Dat onze vaders naar Egypte afgetogen zijn, en
488 Num 21:15 | afloop der beken, die zich naar de gelegenheid van Ar wendt,
489 Num 21:16 | En van daar reisden zij naar Beer. Dit is de put, van
490 Num 21:18 | de woestijn reisden zij naar Mattana; ~
491 Num 21:23 | ging uit, Israel tegemoet, naar de woestijn, en hij kwam
492 Num 22:13 | vorsten van Balak: Gaat naar uw land; want de HEERE weigert
493 Num 22:23 | Bileam de ezelin, om dezelve naar den weg te doen wenden. ~
494 Num 24:1 | hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn. ~
495 Num 24:2 | en Israel zag, wonende naar zijn stammen, zo was de
496 Num 24:11 | 11 En nu, pak u weg naar uw plaats! Ik had gezegd,
497 Num 26:2 | jaren oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen,
498 Num 26:12 | 12 De zonen van Simeon, naar hun geslachten: van Nemuel,
499 Num 26:15 | 15 De zonen van Gad, naar hun geslachten: van Zefon
500 Num 26:18 | geslachten der zonen van Gad, naar hun getelden: veertig duizend
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779 |