Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
naamieten 1
naams 46
naamt 2
naar 2779
naara 3
naaran 1
naardat 8
Frequency    [«  »]
3081 zullen
3060 hen
2888 god
2779 naar
2776 al
2765 ook
2528 haar

Bijbel

IntraText - Concordances

naar

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779

     Book Chapter: Verse
501 Num 26:20 | waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela 502 Num 26:22 | de geslachten van Juda, naar hun getelden: zes en zeventig 503 Num 26:23 | De zonen van Issaschar, naar hun geslachten, waren: van 504 Num 26:25 | geslachten van Issaschar, naar hun getelden: vier en zestig 505 Num 26:26 | 26 De zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren: van 506 Num 26:27 | geslachten der Zebulonieten, naar hun getelden: zestig duizend 507 Num 26:28 | 28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse 508 Num 26:35 | zijn de zonen van Efraim, naar hun geslachten: van Sutelah 509 Num 26:37 | geslachten der zonen van Efraim, naar hun getelden: twee en dertig 510 Num 26:37 | zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten. ~ 511 Num 26:38 | 38 De zonen van Benjamin, naar hun geslachten: van Bela 512 Num 26:41 | zijn de zonen van Benjamin, naar hun geslachten; en hun getelden 513 Num 26:42 | Dit zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten: van Suham 514 Num 26:42 | zijn de geslachten van Dan, naar hun geslachten. ~ 515 Num 26:43 | geslachten der Suhamieten, naar hun getelden, waren vier 516 Num 26:44 | 44 De zonen van Aser, naar hun geslachten, waren: van 517 Num 26:47 | geslachten der zonen van Aser, naar hun getelden: drie en vijftig 518 Num 26:48 | 48 De zonen van Nafthali, naar hun geslachten: van Jahzeel 519 Num 26:50 | geslachten van Nafthali, naar hun geslachten; en hun getelden 520 Num 26:53 | uitgedeeld worden ter erfenis, naar het getal der namen. ~ 521 Num 26:54 | maken; aan een iegelijk zal, naar zijn getelden, zijn erfenis 522 Num 26:55 | het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner 523 Num 26:56 | 56 Naar het lot zal elks erfenis 524 Num 26:57 | nu de getelden van Levi, naar hun geslachten: van Gerson 525 Num 27:21 | voor hem raad vragen zal, naar de wijze van Urim, voor 526 Num 27:21 | het aangezicht des HEEREN; naar zijn mond zullen zij uitgaan, 527 Num 27:21 | mond zullen zij uitgaan, en naar zijn mond zullen zij ingaan, 528 Num 28:14 | nieuwe maan in elke maand, naar de maanden des jaars. ~ 529 Num 28:26 | spijsoffer den HEERE zult offeren naar uw werken, zult gij een 530 Num 29:6 | spijsoffer, met hun drankofferen, naar hun wijze, ten liefelijken 531 Num 29:18 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 532 Num 29:21 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 533 Num 29:24 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 534 Num 29:27 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 535 Num 29:30 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 536 Num 29:33 | lammeren, in hun getal, naar hun wijze; ~ 537 Num 29:37 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~ 538 Num 29:40 | tot de kinderen Israels naar al wat de HEERE Mozes geboden 539 Num 30:2 | zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond 540 Num 31:60 | dat zij niet overtrekken naar het land, dat de HEERE hun 541 Num 31:62 | Israels, dat zij niet gingen naar het land, dat de HEERE hun 542 Num 31:85 | het aangezicht des HEEREN naar het land Kanaan; en de bezitting 543 Num 31:92 | zoon van Manasse, gingen naar Gilead, en namen dat in, 544 Num 31:95 | plaatsen, en noemde ze Nobah naar zijn naam. ~  ~ 545 Num 32:1 | Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand 546 Num 32:2 | schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond 547 Num 32:2 | uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en 548 Num 32:2 | en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~ 549 Num 32:7 | Etham, en keerden weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover 550 Num 32:8 | door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen 551 Num 32:38 | priester Aaron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en 552 Num 32:54 | bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen, 553 Num 32:54 | uitgaan, dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen 554 Num 33:2 | vallen zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen. ~ 555 Num 33:4 | u omgaan van het zuiden naar den opgang van Akrabbim, 556 Num 33:4 | van Akrabbim, en doorgaan naar Zin; en haar uitgangen zullen 557 Num 33:4 | zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barnea; en zij zal 558 Num 33:4 | Kades-Barnea; en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar, en doorgaan 559 Num 33:4 | Hazar-Addar, en doorgaan naar Azmon. ~ 560 Num 33:5 | landpale omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte, en 561 Num 33:5 | haar uitgangen zullen zijn naar de zee. ~ 562 Num 33:8 | dezer landpale zullen zijn naar Zedad. ~ 563 Num 33:9 | deze landpale zal uitgaan naar Zifron, en haar uitgangen 564 Num 33:10 | aftekenen van Hazar-Enan naar Sefam. ~ 565 Num 33:11 | landpale zal afgaan van Sefam naar Ribla, tegen het oosten 566 Num 33:12 | Dit zal u zijn het land naar zijn landpale rondom. ~ 567 Num 33:14 | kinderen der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen, 568 Num 33:14 | de kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen, 569 Num 34:4 | van den stadsmuur af, en naar buiten, van duizend ellen 570 Num 34:8 | weinige nemen; een ieder zal naar zijn erfenis, die zij zullen 571 Num 34:10 | gij over de Jordaan gaat naar het land Kanaan. ~ 572 Num 34:24 | tussen den bloedwreker, naar deze zelve rechten. ~ 573 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den mond der getuige zal 574 Num 34:32 | voor dien, die gevlucht is naar zijn vrijstad, dat hij zou 575 Num 35:5 | Mozes den kinderen Israels, naar des HEEREN mond, zeggende: 576 Deu 1:3 | tot de kinderen Israels, naar alles wat hem de HEERE aan 577 Deu 1:24 | keerden zich, en togen op naar het gebergte, en kwamen 578 Deu 1:30 | Die zal voor u strijden, naar alles, wat Hij bij u voor 579 Deu 1:40 | daarentegen, keert u, en reist naar de woestijn, den weg van 580 Deu 1:41 | optrekken, en strijden, naar alles, wat de HEERE, onze 581 Deu 1:41 | aangorddet, en willens waart, om naar het gebergte henen op te 582 Deu 1:43 | trotselijk, en toogt op naar het gebergte. ~ 583 Deu 1:46 | gij in Kades vele dagen, naar de dagen, dat gij er bleeft. ~  ~  ~ 584 Deu 2:1 | keerden wij ons, en reisden naar de woestijn, den weg van 585 Deu 2:3 | genoeg omgetogen; keert u naar het noorden; ~ 586 Deu 2:32 | zijn volk, ten strijde, naar Jahaz. ~ 587 Deu 3:11 | vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. ~ 588 Deu 3:14 | Maachathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-Jair, 589 Deu 3:21 | alle koninkrijken doen, naar welke gij henen doortrekt. ~ 590 Deu 3:24 | op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! ~ 591 Deu 3:24 | doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! ~ 592 Deu 3:26 | over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide 593 Deu 3:27 | Pisga, en hef uw ogen op naar het westen, en naar het 594 Deu 3:27 | ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het 595 Deu 3:27 | en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het 596 Deu 3:27 | en naar het zuiden, en naar het oosten, en zie toe met 597 Deu 4:1 | 1 Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen en naar de 598 Deu 4:1 | hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden 599 Deu 4:5 | midden des lands, waar gij naar toe gaat, om het te erven. ~ 600 Deu 4:14 | gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, om 601 Deu 4:19 | ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de 602 Deu 4:26 | waar gij over de Jordaan naar toe trekt, om dat te erven; 603 Deu 4:32 | 32 Want, vraag toch naar de vorige dagen, die voor 604 Deu 4:34 | met grote verschrikkingen; naar al hetgeen de HEERE, uw 605 Deu 4:49 | deze zijde van de Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee 606 Deu 5:30 | Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten. ~ 607 Deu 6:1 | gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, om 608 Deu 7:1 | hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; 609 Deu 9:10 | beschreven; en op dezelve, naar al de woorden, die de HEERE 610 Deu 10:4 | schreef Hij op de tafelen, naar het eerste schrift, de tien 611 Deu 10:7 | 7 Van daar reisden zij naar Gudgod, en van Gudgod naar 612 Deu 10:7 | naar Gudgod, en van Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.) ~ 613 Deu 10:22 | 22 Uw vaderen togen af naar Egypte met zeventig zielen; 614 Deu 11:10 | Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven, 615 Deu 11:13 | naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden 616 Deu 11:27 | wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws 617 Deu 11:28 | zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN, uws 618 Deu 11:29 | ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; 619 Deu 12:5 | 5 Maar naar de plaats, die de HEERE, 620 Deu 12:5 | Zijn Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden 621 Deu 12:8 | 8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij hier heden 622 Deu 12:15 | 15 Doch naar allen lust uwer ziel zult 623 Deu 12:15 | slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws 624 Deu 12:20 | zo zult gij vlees eten, naar allen lust uwer ziel. ~ 625 Deu 12:21 | zult eten in uw poorten, naar allen lust uwer ziel. ~ 626 Deu 12:29 | hebben uitgeroeid de volken, naar dewelke gij heengaat, om 627 Deu 12:30 | en dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk 628 Deu 13:3 | 3 Gij zult naar de woorden van dien profeet, 629 Deu 13:3 | woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet 630 Deu 13:8 | niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal 631 Deu 13:11 | en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden 632 Deu 14:13 | en de kraai, en de gier naar haar aard; ~ 633 Deu 14:14 | 14 En alle rave naar zijn aard; ~ 634 Deu 14:15 | de koekoek, en de sperwer naar zijn aard; ~ 635 Deu 14:18 | de ooievaar, en de reiger naar zijn aard; en de hop, en 636 Deu 14:25 | geld in uw hand, en gaat naar de plaats, die de HEERE, 637 Deu 16:7 | morgens keren, en heengaan naar uw tenten. ~ 638 Deu 16:17 | 17 Een ieder, naar de gave zijner hand, naar 639 Deu 16:17 | naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN, uws 640 Deu 17:8 | gij u opmaken, en opgaan naar de plaats, die de HEERE, 641 Deu 17:10 | 10 En gij zult doen naar de mond des woords, dat 642 Deu 17:10 | gij zult waarnemen te doen naar alles, wat zij u zullen 643 Deu 17:11 | 11 Naar de mond der wet, die zij 644 Deu 17:11 | die zij u zullen leren, en naar het oordeel, dat zij u zullen 645 Deu 17:12 | handelen zal, dat hij niet hore naar den priester, dewelke staat, 646 Deu 17:12 | HEERE, uw God, te dienen, of naar den rechter, dezelve man 647 Deu 17:16 | volk niet doen wederkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen; 648 Deu 18:6 | alwaar hij woont, en hij komt naar alle begeerte zijner ziel, 649 Deu 18:9 | zult gij niet leren te doen naar de gruwelen van dezelve 650 Deu 18:14 | die gij zult erven, horen naar guichelaars en waarzeggers; 651 Deu 18:15 | HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen; ~ 652 Deu 18:16 | 16 Naar alles, wat gij van den HEERE, 653 Deu 18:19 | man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in 654 Deu 19:20 | voortvaren meer te doen naar dit boze stuk, in het midden 655 Deu 20:5 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet 656 Deu 20:6 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet 657 Deu 20:7 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet 658 Deu 20:8 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart 659 Deu 20:18 | ulieden niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij 660 Deu 21:2 | uitgaan, en zij zullen meten naar de steden, die rondom den 661 Deu 21:5 | HEEREN Naam te zegenen, en naar hun mond zal alle twist 662 Deu 21:14 | gij haar zult laten gaan naar haar begeerte; doch gij 663 Deu 21:18 | gekastijd zullen hebben, en hij naar hen niet horen zal, ~ 664 Deu 23:5 | de HEERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen horen; 665 Deu 23:12 | daarhenen zult gij uitgaan naar buiten. ~ 666 Deu 23:20 | slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~ 667 Deu 23:24 | zo zult gij druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging; 668 Deu 24:8 | naarstiglijk waarneemt en doet naar alles, wat de Levietische 669 Deu 24:11 | geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen. ~ 670 Deu 25:2 | in zijn tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid 671 Deu 25:7 | zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten, 672 Deu 26:5 | bedorven Syrier, en hij toog af naar Egypte, en verkeerde aldaar 673 Deu 26:13 | en aan de weduwe gegeven, naar al Uw geboden, die Gij mij 674 Deu 26:14 | gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles, wat Gij mij geboden 675 Deu 28:13 | wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws 676 Deu 28:21 | verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~ 677 Deu 28:32 | het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen 678 Deu 28:63 | worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~ 679 Deu 28:68 | 68 En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in 680 Deu 29:19 | hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken 681 Deu 29:21 | van al de stammen Israels, naar alle vloeken des verbonds, 682 Deu 30:2 | Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, 683 Deu 30:16 | zegene in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~ 684 Deu 30:18 | niet verlengen op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan 685 Deu 31:5 | hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden 686 Deu 31:13 | die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan 687 Deu 31:16 | vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden 688 Deu 32:8 | landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israels. ~ 689 Deu 32:40 | 40 Want Ik zal Mijn hand naar den hemel opheffen, en Ik 690 Deu 32:47 | waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven. ~ 691 Deu 34:1 | vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogten 692 Deu 34:5 | aldaar in het land van Moab, naar des HEEREN mond. ~ 693 Deu 34:9 | hoorden de kinderen Israels naar hem, en deden gelijk als 694 Joz 1:7 | dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, welke Mozes, 695 Joz 1:8 | opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven 696 Joz 1:17 | 17 Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo 697 Joz 1:17 | gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleenlijk dat 698 Joz 2:19 | uit de deuren van uw huis naar buiten gaan zal, zijn bloed 699 Joz 2:21 | Zij nu zeide: Het zij alzo naar uw woorden. Toen liet zij 700 Joz 3:16 | van Sarthan ligt en die naar de zee des vlakken velds, 701 Joz 4:5 | steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van 702 Joz 4:8 | tot Jozua gesproken had, naar het getal der stammen van 703 Joz 4:8 | brachten ze met zich over naar het nachtleger, en stelden 704 Joz 4:10 | het volk aan te zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden 705 Joz 4:13 | des HEEREN ten strijde, naar de vlakke velden van Jericho. ~ 706 Joz 6:15 | zij gingen rondom de stad, naar dezelve wijze, zevenmaal; 707 Joz 7:2 | mannen zond van Jericho naar Ai, dat bij Beth-Aven ligt, 708 Joz 7:3 | Daarna keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot hem: 709 Joz 7:14 | den morgenstond aankomen naar uw stammen; en het zal geschieden, 710 Joz 7:14 | hebben, die zal aankomen naar de geslachten, en welk geslacht 711 Joz 7:16 | en deed Israel aankomen naar zijn stammen; en de stam 712 Joz 7:24 | hij had; en zij voerden ze naar het dal Achor. ~ 713 Joz 8:1 | krijgsvolk, en maak u op, trek op naar Ai; zie, Ik heb den koning 714 Joz 8:3 | krijgsvolk, om op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig 715 Joz 8:8 | stad met vuur aansteken; naar het woord des HEEREN zult 716 Joz 8:9 | hen heen, en zij gingen naar de achterlage, en zij bleven 717 Joz 8:10 | het aangezicht des volks, naar Ai. ~ 718 Joz 8:18 | uit, die in uw hand is, naar Ai, want Ik zal hen in uw 719 Joz 8:18 | spies, die in zijn hand was, naar de stad aan. ~ 720 Joz 8:20 | de rook der stad ging op naar den hemel; en zij hadden 721 Joz 8:20 | vlieden; want het volk, dat naar de woestijn vluchtte, keerde 722 Joz 8:24 | keerde zich gans Israel naar Ai, en zij sloegen ze met 723 Joz 8:27 | den buit derzelver stad, naar het woord des HEEREN, dat 724 Joz 8:34 | de zegening en den vloek, naar alles, wat in het wetboek 725 Joz 10:10 | hen op den weg, waar men naar Beth-horon opgaat, en sloeg 726 Joz 10:15 | en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~ 727 Joz 10:29 | Israel met hem, van Makkeda naar Libna, en hij krijgde tegen 728 Joz 10:31 | Israel met hem, van Libna naar Lachis; en hij belegerde 729 Joz 10:32 | alle ziel, die daarin was, naar alles, wat hij aan Libna 730 Joz 10:34 | Jozua trok voort van Lachis naar Eglon, en gans Israel met 731 Joz 10:35 | verbande hij op denzelven dag, naar alles, wat hij aan Lachis 732 Joz 10:36 | Israel met hem; van Eglon naar Hebron, en zij krijgden 733 Joz 10:37 | in het leven overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan 734 Joz 10:38 | en gans Israel met hem, naar Debir, en hij krijgde tegen 735 Joz 10:43 | en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~  ~ 736 Joz 11:17 | kalen berg, die opwaarts naar Seir gaat, tot Baal-Gad 737 Joz 11:23 | nam Jozua al dat land in, naar alles, wat de HEERE tot 738 Joz 11:23 | gaf het Israel ten erve, naar hun afdelingen, naar hun 739 Joz 11:23 | erve, naar hun afdelingen, naar hun stammen. En het land 740 Joz 12:3 | tegen het oosten, op den weg naar Beth-Jesimoth; en van het 741 Joz 12:7 | aan den kalen berg, die naar Seir opgaat; en Jozua gaf 742 Joz 12:7 | een erfelijke bezitting, naar hun afdelingen. ~ 743 Joz 13:15 | der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, ~ 744 Joz 13:23 | der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, de steden 745 Joz 13:24 | aan de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen, gaf Mozes, ~ 746 Joz 13:28 | erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden 747 Joz 13:29 | kinderen van Manasse bleef, naar hun huisgezinnen; ~ 748 Joz 13:31 | der kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen. ~ 749 Joz 15:1 | stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen, was: aan 750 Joz 15:3 | 3 En zij gaat uit naar het zuiden tot den opgang 751 Joz 15:3 | van Akrabbim, en gaat door naar Zin, en gaat op van het 752 Joz 15:3 | en gaat op van het zuiden naar Kades-Barnea, en gaat door 753 Joz 15:3 | door Hezron, en gaat op naar Adar, en gaat om Karkaa; ~ 754 Joz 15:4 | 4 En gaat door naar Azmon, en komt uit aan de 755 Joz 15:4 | uitgangen dezer landpale zullen naar de zee zijn. Dit zal uw 756 Joz 15:6 | doorgaan van het noorden naar Beth-araba; en deze landpale 757 Joz 15:7 | zal deze landpale opgaan naar Debir, van het dal van Achor, 758 Joz 15:7 | en zal noordwaarts zien naar Gilgal, hetwelk tegen den 759 Joz 15:9 | zal deze landpale strekken naar Baala; deze is Kirjath-Jearim. ~ 760 Joz 15:10 | Baala tegen het westen, naar het gebergte Seir, en zal 761 Joz 15:10 | Chesalon; en zij zal afkomen naar Beth-Semes, en door Timna 762 Joz 15:11 | deze landpale zal strekken naar Sichron aan, en over den 763 Joz 15:11 | dezer landpale zullen zijn naar de zee. ~ 764 Joz 15:12 | kinderen van Juda rondom heen, naar hun huisgezinnen. ~ 765 Joz 15:13 | midden der kinderen van Juda, naar den mond des HEEREN tot 766 Joz 15:20 | stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen. ~ 767 Joz 15:46 | 46 Van Ekron, en naar de zee toe; alle, die aan 768 Joz 16:2 | het komt van Beth-El uit naar Luz; en het gaat door tot 769 Joz 16:3 | gaat af tegen het westen naar de landpale Jafleti, tot 770 Joz 16:5 | der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen, is deze: 771 Joz 16:6 | zich om tegen het oosten naar Thaanath-Silo, en gaat door 772 Joz 16:6 | door dezelve van het oosten naar Janoah; ~ 773 Joz 16:7 | 7 En komt af van Janoah naar Ataroth en Naharoth, en 774 Joz 16:8 | deze landpale westwaarts naar de beek Kana, en haar uitgangen 775 Joz 16:8 | der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen. ~ 776 Joz 17:2 | kinderen van Manasse een lot, naar hun huisgezinnen; te weten 777 Joz 17:2 | Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen. ~ 778 Joz 17:4 | broederen. Daarom gaf hij haar, naar den mond des HEEREN, een 779 Joz 17:9 | Daarna komt de landpale af naar de beek Kana tegen het zuiden 780 Joz 17:15 | groot volk zijt, zo ga op naar het woud, en houw daar voor 781 Joz 18:4 | en beschrijven hetzelve naar hun erven, en weder tot 782 Joz 18:9 | door en beschreven het, naar de steden, in zeven delen, 783 Joz 18:10 | kinderen Israels het land, naar hun afdelingen. ~ 784 Joz 18:11 | kinderen van Benjamin kwam op, naar hun huisgezinnen; en de 785 Joz 18:12 | 12 En hun landpale was naar den hoek noordwaarts van 786 Joz 18:13 | daar gaat de landpale door naar Luz, aan de zijde van Luz, 787 Joz 18:13 | en deze landpale gaat af naar Atroth-Addar, aan den berg, 788 Joz 18:14 | strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts 789 Joz 18:17 | En-semes; van daar gaat zij uit naar Geliloth, welke is tegenover 790 Joz 18:17 | is tegenover den opgang naar Adummim, en zij gaat af 791 Joz 18:18 | ter zijde tegenover Araba naar het noorden, en gaat af 792 Joz 18:20 | bepaalt haar aan den hoek naar het oosten. Dit is het erfdeel 793 Joz 18:20 | in hun landpalen rondom, naar hun huisgezinnen. ~ 794 Joz 18:21 | der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen, zijn: 795 Joz 18:28 | der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen. ~  ~  ~ ~ 796 Joz 19:1 | der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun 797 Joz 19:8 | der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen. ~ 798 Joz 19:10 | de kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; en de 799 Joz 19:11 | hun landpale gaat opwaarts naar het westen en Mar-ala, en 800 Joz 19:12 | Dobrath, en gaat opwaarts naar Jafia. ~ 801 Joz 19:13 | gaat zij oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-Hefer, 802 Joz 19:13 | oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-Hefer, te Eth-Kazin, 803 Joz 19:14 | zich om tegen het noorden naar Hannathon, en haar uitgangen 804 Joz 19:16 | der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden 805 Joz 19:17 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen. ~ 806 Joz 19:23 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen, de steden 807 Joz 19:24 | der kinderen van Aser uit, naar hun huisgezinnen. ~ 808 Joz 19:27 | tegen den opgang der zon naar Beth-Dagon, en reikt aan 809 Joz 19:27 | dal Jiftha-El noordwaarts naar Beth-Emek, en Nehiel, en 810 Joz 19:29 | deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de vaste 811 Joz 19:29 | dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen 812 Joz 19:29 | het landsnoer strekkende naar Achzib, ~ 813 Joz 19:31 | stam der kinderen van Aser, naar hun huisgezinnen, deze steden 814 Joz 19:32 | de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen. ~ 815 Joz 19:34 | landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar 816 Joz 19:34 | van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan 817 Joz 19:39 | der kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen, de steden 818 Joz 19:40 | stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen. ~ 819 Joz 19:47 | zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader Dan. ~ 820 Joz 19:48 | stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen, deze steden 821 Joz 19:49 | land erfelijk te delen, naar zijn landpale, zo gaven 822 Joz 19:50 | 50 Naar den mond des HEEREN gaven 823 Joz 21:3 | Levieten van hun erfdeel, naar den mond des HEEREN, deze 824 Joz 21:7 | de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, van den 825 Joz 22:6 | steden der Gersonieten, naar hun huisgezinnen, zijn dertien 826 Joz 22:13 | de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog 827 Joz 22:17 | HEERE gaf hun rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen 828 Joz 23:4 | nu wederom, en gaat gij naar uw tenten, naar het land 829 Joz 23:4 | gaat gij naar uw tenten, naar het land uwer bezitting, 830 Joz 23:6 | hen gaan; en zij gingen naar hun tenten. ~ 831 Joz 23:7 | als Jozua hen liet trekken naar hun tenten, zo zegende hij 832 Joz 23:9 | land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead, naar 833 Joz 23:9 | naar het land van Gilead, naar het land hunner bezitting, 834 Joz 23:9 | bezitters gemaakt waren, naar den mond des HEEREN, door 835 Joz 23:32 | Gad, uit het land Gilead, naar het land Kanaan, tot de 836 Joz 25:20 | doen, en Hij zal u verdoen, naar dat Hij u goed gedaan zal 837 Joz 25:28 | het volk weg, een ieder naar zijn erfdeel. ~ 838 Ric 1:1 | ons het eerst optrekken naar de Kanaanieten, om tegen 839 Ric 1:16 | met de kinderen van Juda, naar de woestijn van Juda, die 840 Ric 1:22 | huis van Jozef toog ook op naar Beth-El. En de HEERE was 841 Ric 2:17 | Doch zij hoorden ook niet naar hun richteren, maar hoereerden 842 Ric 2:20 | vaderen geboden heb, en zij naar Mijn stem niet gehoord hebben; ~ 843 Ric 3:26 | gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. ~ 844 Ric 3:28 | veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand 845 Ric 4:9 | zich op, en toog met Barak naar Kedes. ~ 846 Ric 4:17 | vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jael, de huisvrouw 847 Ric 6:3 | kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead! 848 Ric 6:4 | te veel; doe hen afgaan naar het water, en Ik zal ze 849 Ric 6:5 | hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de 850 Ric 6:7 | volk weggaan, een ieder naar zijn plaats. ~ 851 Ric 6:8 | Israel gaan, een iegelijk naar zijn tent; maar die driehonderd 852 Ric 6:10 | gij, en Pura, uw jongen, naar het leger. ~ 853 Ric 6:17 | hij zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en ziet, 854 Ric 6:22 | vluchtte tot Beth-Sitta toe naar Tseredath, tot aan de grens 855 Ric 7:8 | En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen 856 Ric 7:21 | en val op ons aan, want naar dat de man is, zo is zijn 857 Ric 7:35 | Jerubbaal, dat is Gideon, naar al het goede, dat hij bij 858 Ric 8:1 | van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder zijner 859 Ric 8:3 | en hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij zeiden: 860 Ric 8:7 | hij zeide tot hen: Hoort naar mij, gij, burgers van Sichem! 861 Ric 8:7 | burgers van Sichem! en God zal naar ulieden horen. ~ 862 Ric 8:16 | huis, en indien gij hem naar de verdienste zijner handen 863 Ric 8:21 | Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde aldaar 864 Ric 8:50 | 50 Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde zich 865 Ric 8:55 | gingen zij een iegelijk naar zijn plaats. ~ 866 Ric 9:15 | gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw 867 Ric 10:10 | ons, indien wij niet alzo naar uw woord doen. ~ 868 Ric 10:28 | kinderen Ammons hoorde niet naar de woorden van Jeftha, die 869 Ric 10:32 | 32 Alzo trok Jeftha door naar de kinderen Ammons, om tegen 870 Ric 11:1 | bijeengeroepen, en trokken over naar het noorden; en zij zeiden 871 Ric 11:9 | hij zond dertig dochteren naar buiten, en bracht dertig 872 Ric 12:18 | hem: Waarom vraagt gij dus naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk. ~ 873 Ric 12:20 | vlam van het altaar opvoer naar den hemel, zo voer de Engel 874 Ric 13:1 | 1 En Simson ging af naar Thimnath, en gezien hebbende 875 Ric 13:5 | en zijn moeder, henen af naar Thimnath. Als zij nu kwamen 876 Ric 13:19 | over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg 877 Ric 15:1 | 1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar 878 Ric 15:21 | uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met 879 Ric 17:7 | zijnde gelegen in zekerheid, naar de wijze der Sidoniers, 880 Ric 17:13 | van daar togen zij door naar het gebergte van Efraim, 881 Ric 17:15 | Micha; en zij vraagden hem naar vrede. ~ 882 Ric 17:29 | noemden den naam der stad Dan, naar den naam huns vaders Dan, 883 Ric 18:2 | zijnde, en toog van hem weg naar haars vaders huis, tot Bethlehem-Juda; 884 Ric 18:3 | op, en toog haar na, om naar haar hart te spreken, om 885 Ric 18:9 | vroeg op uws weegs, en ga naar uw tent. ~ 886 Ric 18:18 | van waar ik ben; en ik was naar Bethlehem-Juda getogen, 887 Ric 18:18 | getogen, maar ik trek nu naar het huis des HEEREN; en 888 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar hem niet horen. Toen greep 889 Ric 18:28 | maakte zich op, en toog naar zijn plaats. ~ 890 Ric 19:3 | kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels 891 Ric 19:8 | zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent, noch wijken, 892 Ric 19:8 | noch wijken, een ieder naar zijn huis. ~ 893 Ric 19:10 | Gibea-Benjamins, haar doen naar al de dwaasheid, die zij 894 Ric 19:13 | Benjamin wilden niet horen naar de stem van hun broederen, 895 Ric 19:14 | verzamelden zich uit de steden naar Gibea, om uit te trekken 896 Ric 19:31 | straten, waarvan de een opgaat naar het huis Gods, en de ander 897 Ric 19:31 | het huis Gods, en de ander naar Gibea, in het veld, omtrent 898 Ric 19:32 | hen van de stad aftrekken naar de straten. ~ 899 Ric 19:37 | haastte, en brak voorwaarts naar Gibea toe; ja, de achterlage 900 Ric 19:40 | ging de brand der stad op naar den hemel. ~ 901 Ric 19:42 | aangezicht der mannen van Israel naar den weg der woestijn; maar 902 Ric 19:45 | keerden zij zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen 903 Ric 19:47 | keerden zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen 904 Ric 20:19 | opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden 905 Ric 20:23 | Benjamin deden alzo, en voerden naar hun getal vrouwen weg, van 906 Ric 20:24 | tijd van daar, een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; 907 Ric 20:24 | iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo togen 908 Ric 20:24 | uit van daar, een iegelijk naar zijn erfenis. ~ 909 Rut 1:7 | den weg, om weder te keren naar het land van Juda, ~ 910 Rut 2:13 | getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd 911 Rut 3:3 | uw klederen aan, en ga af naar den dorsvloer; maar maak 912 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en deed naar 913 Rut 3:6 | naar den dorsvloer, en deed naar alles, wat haar schoonmoeder 914 1Sa 1:23 | hebben; de HEERE bevestige naar Zijn woord! Alzo bleef de 915 1Sa 2:11 | 11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar 916 1Sa 2:20 | afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. ~ 917 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo, en men bracht van 918 1Sa 5:10 | Toen zonden zij de ark Gods naar Ekron; maar het geschiedde, 919 1Sa 5:12 | geschrei der stad opklom naar den hemel. ~  ~ 920 1Sa 6:4 | en vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten 921 1Sa 6:7 | kalveren van achter haar weder naar huis. ~ 922 1Sa 6:9 | van haar landpale opgaat naar Beth-Semes, zo heeft Hij 923 1Sa 6:12 | in dien weg, op den weg naar Beth-Semes op een straat; 924 1Sa 6:16 | zij weder op denzelven dag naar Ekron. ~ 925 1Sa 6:18 | 18 Ook gouden muizen, naar het getal van alle steden 926 1Sa 7:5 | Vergadert het ganse Israel naar Mizpa, en ik zal den HEERE 927 1Sa 7:16 | tot jaar, en ging rondom naar Beth-El, en Gilgal, en Mizpa; 928 1Sa 7:17 | 17 Doch hij keerde weder naar Rama; want daar was zijn 929 1Sa 8:7 | HEERE zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles, 930 1Sa 8:8 | 8 Naar de werken, die zij gedaan 931 1Sa 8:9 | 9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen 932 1Sa 8:22 | nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een 933 1Sa 8:22 | Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad. ~  ~ 934 1Sa 9:10 | ons gaan. En zij gingen naar de stad, waar de man Gods 935 1Sa 9:14 | tegemoet, om op te gaan naar de hoogte. ~ 936 1Sa 9:26 | gingen uit, hij en Samuel, naar buiten. ~ 937 1Sa 10:3 | vinden, opgaande tot God naar Beth-El; een, dragende drie 938 1Sa 10:4 | 4 En zij zullen u naar uw welstand vragen, en zij 939 1Sa 10:8 | voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot 940 1Sa 10:19 | het aangezicht des HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~ 941 1Sa 10:19 | HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~ 942 1Sa 10:21 | van Benjamin deed aankomen naar zijn geslachten, zo werd 943 1Sa 10:25 | het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. ~ 944 1Sa 10:26 | 26 En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van 945 1Sa 11:10 | uitgaan, en gij zult ons doen naar alles, wat goed is in uw 946 1Sa 11:14 | het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en het koninkrijk 947 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal, en maakte Saul aldaar 948 1Sa 12:1 | gans Israel: Ziet, ik heb naar ulieder stem gehoord in 949 1Sa 12:14 | vrezen, en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en den 950 1Sa 12:15 | 15 Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet 951 1Sa 13:2 | liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent. ~ 952 1Sa 13:4 | samengeroepen achter Saul, naar Gil-gal. ~ 953 1Sa 13:14 | heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, en de HEERE heeft 954 1Sa 13:15 | en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins; en Saul 955 1Sa 13:17 | hoop keerde zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual; ~ 956 1Sa 13:17 | zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual; ~ 957 1Sa 13:18 | En een hoop keerde zich naar den weg van Beth-horon; 958 1Sa 13:18 | en een hoop keerde zich naar den weg der landpale, die 959 1Sa 13:18 | den weg der landpale, die naar het dal Zeboim naar de woestijn 960 1Sa 13:18 | die naar het dal Zeboim naar de woestijn uitziet. ~ 961 1Sa 13:23 | der Filistijnen leger toog naar den doortocht van Michmas. ~ 962 1Sa 14:7 | wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~ 963 1Sa 14:23 | en het leger trok over naar Beth-Aven. ~ 964 1Sa 15:12 | omgetogen, en doorgetrokken, en naar Gilgal afgekomen. ~ 965 1Sa 15:19 | 19 Waarom toch hebt gij naar de stem des HEEREN niet 966 1Sa 15:20 | tot Samuel: Ik heb immers naar de stem des HEEREN gehoord, 967 1Sa 15:24 | heb het volk gevreesd en naar hun stem gehoord. ~ 968 1Sa 15:34 | 34 Daarna ging Samuel naar Rama; en Saul ging op naar 969 1Sa 15:34 | naar Rama; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~ 970 1Sa 16:13 | stond Samuel op, en hij ging naar Rama. ~ 971 1Sa 16:17 | knechten: Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen 972 1Sa 17:22 | en vraagde zijn broederen naar hun welstand. ~ 973 1Sa 17:30 | wendde zich af van dien naar een anderen toe, en hij 974 1Sa 17:48 | zo haastte David, en liep naar de slagorde toe, den Filistijn 975 1Sa 17:54 | Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem; maar zijn wapenen 976 1Sa 19:6 | 6 Saul nu hoorde naar de stem van Jonathan; en 977 1Sa 19:22 | Daarna ging hij ook zelf naar Rama, en hij kwam tot den 978 1Sa 19:23 | Toen ging hij derwaarts naar Najoth bij Rama; en dezelfde 979 1Sa 20:20 | zijde schieten, als of ik naar een teken schoot. ~ 980 1Sa 20:28 | begeerde van mij ernstelijk naar Bethlehem te mogen gaan. ~ 981 1Sa 22:3 | 3 En David ging van daar naar Mizpa der Moabieten; en 982 1Sa 23:3 | hoeveel te meer, als wij naar Kehila tegen der Filistijnen 983 1Sa 23:4 | zeide: Maak u op, trek af naar Kehila; want Ik geef de 984 1Sa 23:5 | toog David en zijn mannen naar Kehila, en hij streed tegen 985 1Sa 23:6 | Achimelech, tot David vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met 986 1Sa 23:8 | roepen, dat zij aftogen naar Kehila, om David en zijn 987 1Sa 23:10 | gehoord, dat Saul zoekt naar Kehila te komen, en de stad 988 1Sa 23:18 | woud, maar Jonathan ging naar zijn huis. ~ 989 1Sa 23:19 | de Zifieten op tot Saul naar Gibea, zeggende: Heeft zich 990 1Sa 23:20 | o koning, kom spoedig af naar al de begeerte uwer ziel; 991 1Sa 23:23 | Daarom ziet toe, en verneemt naar alle schuilplaatsen, in 992 1Sa 23:24 | zij zich op, en zij gingen naar Zif voor het aangezicht 993 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van Israel 994 1Sa 24:15 | uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een 995 1Sa 24:15 | na? Naar een doden hond, naar een enige vlo! ~ 996 1Sa 25:1 | maakte zich op, en toog af naar de woestijn Paran. ~ 997 1Sa 25:5 | de jongelingen: Gaat op naar Karmel, en als gij tot Nabal 998 1Sa 25:5 | zult gij hem in mijn naam naar den welstand vragen; ~ 999 1Sa 25:9 | waren, en in Davids naam naar al die woorden tot Nabal 1000 1Sa 25:12 | de jongelingen van David naar hun weg; en zij keerden


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License