1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779
Book Chapter: Verse
501 Num 26:20 | waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela
502 Num 26:22 | de geslachten van Juda, naar hun getelden: zes en zeventig
503 Num 26:23 | De zonen van Issaschar, naar hun geslachten, waren: van
504 Num 26:25 | geslachten van Issaschar, naar hun getelden: vier en zestig
505 Num 26:26 | 26 De zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren: van
506 Num 26:27 | geslachten der Zebulonieten, naar hun getelden: zestig duizend
507 Num 26:28 | 28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse
508 Num 26:35 | zijn de zonen van Efraim, naar hun geslachten: van Sutelah
509 Num 26:37 | geslachten der zonen van Efraim, naar hun getelden: twee en dertig
510 Num 26:37 | zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten. ~
511 Num 26:38 | 38 De zonen van Benjamin, naar hun geslachten: van Bela
512 Num 26:41 | zijn de zonen van Benjamin, naar hun geslachten; en hun getelden
513 Num 26:42 | Dit zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten: van Suham
514 Num 26:42 | zijn de geslachten van Dan, naar hun geslachten. ~
515 Num 26:43 | geslachten der Suhamieten, naar hun getelden, waren vier
516 Num 26:44 | 44 De zonen van Aser, naar hun geslachten, waren: van
517 Num 26:47 | geslachten der zonen van Aser, naar hun getelden: drie en vijftig
518 Num 26:48 | 48 De zonen van Nafthali, naar hun geslachten: van Jahzeel
519 Num 26:50 | geslachten van Nafthali, naar hun geslachten; en hun getelden
520 Num 26:53 | uitgedeeld worden ter erfenis, naar het getal der namen. ~
521 Num 26:54 | maken; aan een iegelijk zal, naar zijn getelden, zijn erfenis
522 Num 26:55 | het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner
523 Num 26:56 | 56 Naar het lot zal elks erfenis
524 Num 26:57 | nu de getelden van Levi, naar hun geslachten: van Gerson
525 Num 27:21 | voor hem raad vragen zal, naar de wijze van Urim, voor
526 Num 27:21 | het aangezicht des HEEREN; naar zijn mond zullen zij uitgaan,
527 Num 27:21 | mond zullen zij uitgaan, en naar zijn mond zullen zij ingaan,
528 Num 28:14 | nieuwe maan in elke maand, naar de maanden des jaars. ~
529 Num 28:26 | spijsoffer den HEERE zult offeren naar uw werken, zult gij een
530 Num 29:6 | spijsoffer, met hun drankofferen, naar hun wijze, ten liefelijken
531 Num 29:18 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
532 Num 29:21 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
533 Num 29:24 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
534 Num 29:27 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
535 Num 29:30 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
536 Num 29:33 | lammeren, in hun getal, naar hun wijze; ~
537 Num 29:37 | lammeren, in hun getal, naar de wijze; ~
538 Num 29:40 | tot de kinderen Israels naar al wat de HEERE Mozes geboden
539 Num 30:2 | zal hij niet ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond
540 Num 31:60 | dat zij niet overtrekken naar het land, dat de HEERE hun
541 Num 31:62 | Israels, dat zij niet gingen naar het land, dat de HEERE hun
542 Num 31:85 | het aangezicht des HEEREN naar het land Kanaan; en de bezitting
543 Num 31:92 | zoon van Manasse, gingen naar Gilead, en namen dat in,
544 Num 31:95 | plaatsen, en noemde ze Nobah naar zijn naam. ~ ~
545 Num 32:1 | Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de hand
546 Num 32:2 | schreef hun uittochten, naar hun reizen, naar den mond
547 Num 32:2 | uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en
548 Num 32:2 | en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~
549 Num 32:7 | Etham, en keerden weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover
550 Num 32:8 | door het midden van de zee, naar de woestijn, en zij gingen
551 Num 32:38 | priester Aaron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en
552 Num 32:54 | bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen,
553 Num 32:54 | uitgaan, dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen
554 Num 33:2 | vallen zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen. ~
555 Num 33:4 | u omgaan van het zuiden naar den opgang van Akrabbim,
556 Num 33:4 | van Akrabbim, en doorgaan naar Zin; en haar uitgangen zullen
557 Num 33:4 | zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barnea; en zij zal
558 Num 33:4 | Kades-Barnea; en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar, en doorgaan
559 Num 33:4 | Hazar-Addar, en doorgaan naar Azmon. ~
560 Num 33:5 | landpale omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte, en
561 Num 33:5 | haar uitgangen zullen zijn naar de zee. ~
562 Num 33:8 | dezer landpale zullen zijn naar Zedad. ~
563 Num 33:9 | deze landpale zal uitgaan naar Zifron, en haar uitgangen
564 Num 33:10 | aftekenen van Hazar-Enan naar Sefam. ~
565 Num 33:11 | landpale zal afgaan van Sefam naar Ribla, tegen het oosten
566 Num 33:12 | Dit zal u zijn het land naar zijn landpale rondom. ~
567 Num 33:14 | kinderen der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen,
568 Num 33:14 | de kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen,
569 Num 34:4 | van den stadsmuur af, en naar buiten, van duizend ellen
570 Num 34:8 | weinige nemen; een ieder zal naar zijn erfenis, die zij zullen
571 Num 34:10 | gij over de Jordaan gaat naar het land Kanaan. ~
572 Num 34:24 | tussen den bloedwreker, naar deze zelve rechten. ~
573 Num 34:30 | 30 Al wie de ziel slaat, naar den mond der getuige zal
574 Num 34:32 | voor dien, die gevlucht is naar zijn vrijstad, dat hij zou
575 Num 35:5 | Mozes den kinderen Israels, naar des HEEREN mond, zeggende:
576 Deu 1:3 | tot de kinderen Israels, naar alles wat hem de HEERE aan
577 Deu 1:24 | keerden zich, en togen op naar het gebergte, en kwamen
578 Deu 1:30 | Die zal voor u strijden, naar alles, wat Hij bij u voor
579 Deu 1:40 | daarentegen, keert u, en reist naar de woestijn, den weg van
580 Deu 1:41 | optrekken, en strijden, naar alles, wat de HEERE, onze
581 Deu 1:41 | aangorddet, en willens waart, om naar het gebergte henen op te
582 Deu 1:43 | trotselijk, en toogt op naar het gebergte. ~
583 Deu 1:46 | gij in Kades vele dagen, naar de dagen, dat gij er bleeft. ~ ~ ~
584 Deu 2:1 | keerden wij ons, en reisden naar de woestijn, den weg van
585 Deu 2:3 | genoeg omgetogen; keert u naar het noorden; ~
586 Deu 2:32 | zijn volk, ten strijde, naar Jahaz. ~
587 Deu 3:11 | vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog. ~
588 Deu 3:14 | Maachathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-Jair,
589 Deu 3:21 | alle koninkrijken doen, naar welke gij henen doortrekt. ~
590 Deu 3:24 | op de aarde, die doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! ~
591 Deu 3:24 | doen kan naar Uw werken, en naar Uw mogendheden! ~
592 Deu 3:26 | over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zeide
593 Deu 3:27 | Pisga, en hef uw ogen op naar het westen, en naar het
594 Deu 3:27 | ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het
595 Deu 3:27 | en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het
596 Deu 3:27 | en naar het zuiden, en naar het oosten, en zie toe met
597 Deu 4:1 | 1 Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen en naar de
598 Deu 4:1 | hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden
599 Deu 4:5 | midden des lands, waar gij naar toe gaat, om het te erven. ~
600 Deu 4:14 | gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, om
601 Deu 4:19 | ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de
602 Deu 4:26 | waar gij over de Jordaan naar toe trekt, om dat te erven;
603 Deu 4:32 | 32 Want, vraag toch naar de vorige dagen, die voor
604 Deu 4:34 | met grote verschrikkingen; naar al hetgeen de HEERE, uw
605 Deu 4:49 | deze zijde van de Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee
606 Deu 5:30 | Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten. ~
607 Deu 6:1 | gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, om
608 Deu 7:1 | hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven;
609 Deu 9:10 | beschreven; en op dezelve, naar al de woorden, die de HEERE
610 Deu 10:4 | schreef Hij op de tafelen, naar het eerste schrift, de tien
611 Deu 10:7 | 7 Van daar reisden zij naar Gudgod, en van Gudgod naar
612 Deu 10:7 | naar Gudgod, en van Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.) ~
613 Deu 10:22 | 22 Uw vaderen togen af naar Egypte met zeventig zielen;
614 Deu 11:10 | Want het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven,
615 Deu 11:13 | naarstiglijk zult horen naar Mijn geboden, die Ik u heden
616 Deu 11:27 | wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws
617 Deu 11:28 | zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN, uws
618 Deu 11:29 | ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven;
619 Deu 12:5 | 5 Maar naar de plaats, die de HEERE,
620 Deu 12:5 | Zijn Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden
621 Deu 12:8 | 8 Gij zult niet doen naar alles, wat wij hier heden
622 Deu 12:15 | 15 Doch naar allen lust uwer ziel zult
623 Deu 12:15 | slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws
624 Deu 12:20 | zo zult gij vlees eten, naar allen lust uwer ziel. ~
625 Deu 12:21 | zult eten in uw poorten, naar allen lust uwer ziel. ~
626 Deu 12:29 | hebben uitgeroeid de volken, naar dewelke gij heengaat, om
627 Deu 12:30 | en dat gij niet vraagt naar hun goden, zeggende: Gelijk
628 Deu 13:3 | 3 Gij zult naar de woorden van dien profeet,
629 Deu 13:3 | woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet
630 Deu 13:8 | niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal
631 Deu 13:11 | en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden
632 Deu 14:13 | en de kraai, en de gier naar haar aard; ~
633 Deu 14:14 | 14 En alle rave naar zijn aard; ~
634 Deu 14:15 | de koekoek, en de sperwer naar zijn aard; ~
635 Deu 14:18 | de ooievaar, en de reiger naar zijn aard; en de hop, en
636 Deu 14:25 | geld in uw hand, en gaat naar de plaats, die de HEERE,
637 Deu 16:7 | morgens keren, en heengaan naar uw tenten. ~
638 Deu 16:17 | 17 Een ieder, naar de gave zijner hand, naar
639 Deu 16:17 | naar de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN, uws
640 Deu 17:8 | gij u opmaken, en opgaan naar de plaats, die de HEERE,
641 Deu 17:10 | 10 En gij zult doen naar de mond des woords, dat
642 Deu 17:10 | gij zult waarnemen te doen naar alles, wat zij u zullen
643 Deu 17:11 | 11 Naar de mond der wet, die zij
644 Deu 17:11 | die zij u zullen leren, en naar het oordeel, dat zij u zullen
645 Deu 17:12 | handelen zal, dat hij niet hore naar den priester, dewelke staat,
646 Deu 17:12 | HEERE, uw God, te dienen, of naar den rechter, dezelve man
647 Deu 17:16 | volk niet doen wederkeren naar Egypte, om paarden te vermenigvuldigen;
648 Deu 18:6 | alwaar hij woont, en hij komt naar alle begeerte zijner ziel,
649 Deu 18:9 | zult gij niet leren te doen naar de gruwelen van dezelve
650 Deu 18:14 | die gij zult erven, horen naar guichelaars en waarzeggers;
651 Deu 18:15 | HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen; ~
652 Deu 18:16 | 16 Naar alles, wat gij van den HEERE,
653 Deu 18:19 | man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in
654 Deu 19:20 | voortvaren meer te doen naar dit boze stuk, in het midden
655 Deu 20:5 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet
656 Deu 20:6 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet
657 Deu 20:7 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet
658 Deu 20:8 | Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart
659 Deu 20:18 | ulieden niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij
660 Deu 21:2 | uitgaan, en zij zullen meten naar de steden, die rondom den
661 Deu 21:5 | HEEREN Naam te zegenen, en naar hun mond zal alle twist
662 Deu 21:14 | gij haar zult laten gaan naar haar begeerte; doch gij
663 Deu 21:18 | gekastijd zullen hebben, en hij naar hen niet horen zal, ~
664 Deu 23:5 | de HEERE, uw God, heeft naar Bileam niet willen horen;
665 Deu 23:12 | daarhenen zult gij uitgaan naar buiten. ~
666 Deu 23:20 | slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~
667 Deu 23:24 | zo zult gij druiven eten naar uw lust, tot uw verzadiging;
668 Deu 24:8 | naarstiglijk waarneemt en doet naar alles, wat de Levietische
669 Deu 24:11 | geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen. ~
670 Deu 25:2 | in zijn tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid
671 Deu 25:7 | zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten,
672 Deu 26:5 | bedorven Syrier, en hij toog af naar Egypte, en verkeerde aldaar
673 Deu 26:13 | en aan de weduwe gegeven, naar al Uw geboden, die Gij mij
674 Deu 26:14 | gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles, wat Gij mij geboden
675 Deu 28:13 | wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws
676 Deu 28:21 | verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~
677 Deu 28:32 | het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen
678 Deu 28:63 | worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~
679 Deu 28:68 | 68 En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in
680 Deu 29:19 | hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken
681 Deu 29:21 | van al de stammen Israels, naar alle vloeken des verbonds,
682 Deu 30:2 | Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede,
683 Deu 30:16 | zegene in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. ~
684 Deu 30:18 | niet verlengen op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan
685 Deu 31:5 | hebben, dan zult gij hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden
686 Deu 31:13 | die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de Jordaan
687 Deu 31:16 | vreemden van dat land, waar het naar toe gaat, in het midden
688 Deu 32:8 | landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israels. ~
689 Deu 32:40 | 40 Want Ik zal Mijn hand naar den hemel opheffen, en Ik
690 Deu 32:47 | waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven. ~
691 Deu 34:1 | vlakke velden van Moab, naar den berg Nebo, op de hoogten
692 Deu 34:5 | aldaar in het land van Moab, naar des HEEREN mond. ~
693 Deu 34:9 | hoorden de kinderen Israels naar hem, en deden gelijk als
694 Joz 1:7 | dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, welke Mozes,
695 Joz 1:8 | opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven
696 Joz 1:17 | 17 Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo
697 Joz 1:17 | gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleenlijk dat
698 Joz 2:19 | uit de deuren van uw huis naar buiten gaan zal, zijn bloed
699 Joz 2:21 | Zij nu zeide: Het zij alzo naar uw woorden. Toen liet zij
700 Joz 3:16 | van Sarthan ligt en die naar de zee des vlakken velds,
701 Joz 4:5 | steen op zijn schouder, naar het getal der stammen van
702 Joz 4:8 | tot Jozua gesproken had, naar het getal der stammen van
703 Joz 4:8 | brachten ze met zich over naar het nachtleger, en stelden
704 Joz 4:10 | het volk aan te zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden
705 Joz 4:13 | des HEEREN ten strijde, naar de vlakke velden van Jericho. ~
706 Joz 6:15 | zij gingen rondom de stad, naar dezelve wijze, zevenmaal;
707 Joz 7:2 | mannen zond van Jericho naar Ai, dat bij Beth-Aven ligt,
708 Joz 7:3 | Daarna keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot hem:
709 Joz 7:14 | den morgenstond aankomen naar uw stammen; en het zal geschieden,
710 Joz 7:14 | hebben, die zal aankomen naar de geslachten, en welk geslacht
711 Joz 7:16 | en deed Israel aankomen naar zijn stammen; en de stam
712 Joz 7:24 | hij had; en zij voerden ze naar het dal Achor. ~
713 Joz 8:1 | krijgsvolk, en maak u op, trek op naar Ai; zie, Ik heb den koning
714 Joz 8:3 | krijgsvolk, om op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig
715 Joz 8:8 | stad met vuur aansteken; naar het woord des HEEREN zult
716 Joz 8:9 | hen heen, en zij gingen naar de achterlage, en zij bleven
717 Joz 8:10 | het aangezicht des volks, naar Ai. ~
718 Joz 8:18 | uit, die in uw hand is, naar Ai, want Ik zal hen in uw
719 Joz 8:18 | spies, die in zijn hand was, naar de stad aan. ~
720 Joz 8:20 | de rook der stad ging op naar den hemel; en zij hadden
721 Joz 8:20 | vlieden; want het volk, dat naar de woestijn vluchtte, keerde
722 Joz 8:24 | keerde zich gans Israel naar Ai, en zij sloegen ze met
723 Joz 8:27 | den buit derzelver stad, naar het woord des HEEREN, dat
724 Joz 8:34 | de zegening en den vloek, naar alles, wat in het wetboek
725 Joz 10:10 | hen op den weg, waar men naar Beth-horon opgaat, en sloeg
726 Joz 10:15 | en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~
727 Joz 10:29 | Israel met hem, van Makkeda naar Libna, en hij krijgde tegen
728 Joz 10:31 | Israel met hem, van Libna naar Lachis; en hij belegerde
729 Joz 10:32 | alle ziel, die daarin was, naar alles, wat hij aan Libna
730 Joz 10:34 | Jozua trok voort van Lachis naar Eglon, en gans Israel met
731 Joz 10:35 | verbande hij op denzelven dag, naar alles, wat hij aan Lachis
732 Joz 10:36 | Israel met hem; van Eglon naar Hebron, en zij krijgden
733 Joz 10:37 | in het leven overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan
734 Joz 10:38 | en gans Israel met hem, naar Debir, en hij krijgde tegen
735 Joz 10:43 | en gans Israel met hem, naar het leger te Gilgal. ~ ~
736 Joz 11:17 | kalen berg, die opwaarts naar Seir gaat, tot Baal-Gad
737 Joz 11:23 | nam Jozua al dat land in, naar alles, wat de HEERE tot
738 Joz 11:23 | gaf het Israel ten erve, naar hun afdelingen, naar hun
739 Joz 11:23 | erve, naar hun afdelingen, naar hun stammen. En het land
740 Joz 12:3 | tegen het oosten, op den weg naar Beth-Jesimoth; en van het
741 Joz 12:7 | aan den kalen berg, die naar Seir opgaat; en Jozua gaf
742 Joz 12:7 | een erfelijke bezitting, naar hun afdelingen. ~
743 Joz 13:15 | der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, ~
744 Joz 13:23 | der kinderen van Ruben, naar hun huisgezinnen, de steden
745 Joz 13:24 | aan de kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen, gaf Mozes, ~
746 Joz 13:28 | erfdeel der kinderen van Gad, naar hun huisgezinnen: de steden
747 Joz 13:29 | kinderen van Manasse bleef, naar hun huisgezinnen; ~
748 Joz 13:31 | der kinderen van Machir, naar hun huisgezinnen. ~
749 Joz 15:1 | stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen, was: aan
750 Joz 15:3 | 3 En zij gaat uit naar het zuiden tot den opgang
751 Joz 15:3 | van Akrabbim, en gaat door naar Zin, en gaat op van het
752 Joz 15:3 | en gaat op van het zuiden naar Kades-Barnea, en gaat door
753 Joz 15:3 | door Hezron, en gaat op naar Adar, en gaat om Karkaa; ~
754 Joz 15:4 | 4 En gaat door naar Azmon, en komt uit aan de
755 Joz 15:4 | uitgangen dezer landpale zullen naar de zee zijn. Dit zal uw
756 Joz 15:6 | doorgaan van het noorden naar Beth-araba; en deze landpale
757 Joz 15:7 | zal deze landpale opgaan naar Debir, van het dal van Achor,
758 Joz 15:7 | en zal noordwaarts zien naar Gilgal, hetwelk tegen den
759 Joz 15:9 | zal deze landpale strekken naar Baala; deze is Kirjath-Jearim. ~
760 Joz 15:10 | Baala tegen het westen, naar het gebergte Seir, en zal
761 Joz 15:10 | Chesalon; en zij zal afkomen naar Beth-Semes, en door Timna
762 Joz 15:11 | deze landpale zal strekken naar Sichron aan, en over den
763 Joz 15:11 | dezer landpale zullen zijn naar de zee. ~
764 Joz 15:12 | kinderen van Juda rondom heen, naar hun huisgezinnen. ~
765 Joz 15:13 | midden der kinderen van Juda, naar den mond des HEEREN tot
766 Joz 15:20 | stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen. ~
767 Joz 15:46 | 46 Van Ekron, en naar de zee toe; alle, die aan
768 Joz 16:2 | het komt van Beth-El uit naar Luz; en het gaat door tot
769 Joz 16:3 | gaat af tegen het westen naar de landpale Jafleti, tot
770 Joz 16:5 | der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen, is deze:
771 Joz 16:6 | zich om tegen het oosten naar Thaanath-Silo, en gaat door
772 Joz 16:6 | door dezelve van het oosten naar Janoah; ~
773 Joz 16:7 | 7 En komt af van Janoah naar Ataroth en Naharoth, en
774 Joz 16:8 | deze landpale westwaarts naar de beek Kana, en haar uitgangen
775 Joz 16:8 | der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen. ~
776 Joz 17:2 | kinderen van Manasse een lot, naar hun huisgezinnen; te weten
777 Joz 17:2 | Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen. ~
778 Joz 17:4 | broederen. Daarom gaf hij haar, naar den mond des HEEREN, een
779 Joz 17:9 | Daarna komt de landpale af naar de beek Kana tegen het zuiden
780 Joz 17:15 | groot volk zijt, zo ga op naar het woud, en houw daar voor
781 Joz 18:4 | en beschrijven hetzelve naar hun erven, en weder tot
782 Joz 18:9 | door en beschreven het, naar de steden, in zeven delen,
783 Joz 18:10 | kinderen Israels het land, naar hun afdelingen. ~
784 Joz 18:11 | kinderen van Benjamin kwam op, naar hun huisgezinnen; en de
785 Joz 18:12 | 12 En hun landpale was naar den hoek noordwaarts van
786 Joz 18:13 | daar gaat de landpale door naar Luz, aan de zijde van Luz,
787 Joz 18:13 | en deze landpale gaat af naar Atroth-Addar, aan den berg,
788 Joz 18:14 | strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts
789 Joz 18:17 | En-semes; van daar gaat zij uit naar Geliloth, welke is tegenover
790 Joz 18:17 | is tegenover den opgang naar Adummim, en zij gaat af
791 Joz 18:18 | ter zijde tegenover Araba naar het noorden, en gaat af
792 Joz 18:20 | bepaalt haar aan den hoek naar het oosten. Dit is het erfdeel
793 Joz 18:20 | in hun landpalen rondom, naar hun huisgezinnen. ~
794 Joz 18:21 | der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen, zijn:
795 Joz 18:28 | der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen. ~ ~ ~ ~
796 Joz 19:1 | der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun
797 Joz 19:8 | der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen. ~
798 Joz 19:10 | de kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; en de
799 Joz 19:11 | hun landpale gaat opwaarts naar het westen en Mar-ala, en
800 Joz 19:12 | Dobrath, en gaat opwaarts naar Jafia. ~
801 Joz 19:13 | gaat zij oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-Hefer,
802 Joz 19:13 | oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-Hefer, te Eth-Kazin,
803 Joz 19:14 | zich om tegen het noorden naar Hannathon, en haar uitgangen
804 Joz 19:16 | der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden
805 Joz 19:17 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen. ~
806 Joz 19:23 | kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen, de steden
807 Joz 19:24 | der kinderen van Aser uit, naar hun huisgezinnen. ~
808 Joz 19:27 | tegen den opgang der zon naar Beth-Dagon, en reikt aan
809 Joz 19:27 | dal Jiftha-El noordwaarts naar Beth-Emek, en Nehiel, en
810 Joz 19:29 | deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de vaste
811 Joz 19:29 | dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen
812 Joz 19:29 | het landsnoer strekkende naar Achzib, ~
813 Joz 19:31 | stam der kinderen van Aser, naar hun huisgezinnen, deze steden
814 Joz 19:32 | de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen. ~
815 Joz 19:34 | landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor, en van daar
816 Joz 19:34 | van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan
817 Joz 19:39 | der kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen, de steden
818 Joz 19:40 | stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen. ~
819 Joz 19:47 | zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader Dan. ~
820 Joz 19:48 | stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen, deze steden
821 Joz 19:49 | land erfelijk te delen, naar zijn landpale, zo gaven
822 Joz 19:50 | 50 Naar den mond des HEEREN gaven
823 Joz 21:3 | Levieten van hun erfdeel, naar den mond des HEEREN, deze
824 Joz 21:7 | de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, van den
825 Joz 22:6 | steden der Gersonieten, naar hun huisgezinnen, zijn dertien
826 Joz 22:13 | de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, die nog
827 Joz 22:17 | HEERE gaf hun rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen
828 Joz 23:4 | nu wederom, en gaat gij naar uw tenten, naar het land
829 Joz 23:4 | gaat gij naar uw tenten, naar het land uwer bezitting,
830 Joz 23:6 | hen gaan; en zij gingen naar hun tenten. ~
831 Joz 23:7 | als Jozua hen liet trekken naar hun tenten, zo zegende hij
832 Joz 23:9 | land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead, naar
833 Joz 23:9 | naar het land van Gilead, naar het land hunner bezitting,
834 Joz 23:9 | bezitters gemaakt waren, naar den mond des HEEREN, door
835 Joz 23:32 | Gad, uit het land Gilead, naar het land Kanaan, tot de
836 Joz 25:20 | doen, en Hij zal u verdoen, naar dat Hij u goed gedaan zal
837 Joz 25:28 | het volk weg, een ieder naar zijn erfdeel. ~
838 Ric 1:1 | ons het eerst optrekken naar de Kanaanieten, om tegen
839 Ric 1:16 | met de kinderen van Juda, naar de woestijn van Juda, die
840 Ric 1:22 | huis van Jozef toog ook op naar Beth-El. En de HEERE was
841 Ric 2:17 | Doch zij hoorden ook niet naar hun richteren, maar hoereerden
842 Ric 2:20 | vaderen geboden heb, en zij naar Mijn stem niet gehoord hebben; ~
843 Ric 3:26 | gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. ~
844 Ric 3:28 | veren van de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand
845 Ric 4:9 | zich op, en toog met Barak naar Kedes. ~
846 Ric 4:17 | vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jael, de huisvrouw
847 Ric 6:3 | kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead!
848 Ric 6:4 | te veel; doe hen afgaan naar het water, en Ik zal ze
849 Ric 6:5 | hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de
850 Ric 6:7 | volk weggaan, een ieder naar zijn plaats. ~
851 Ric 6:8 | Israel gaan, een iegelijk naar zijn tent; maar die driehonderd
852 Ric 6:10 | gij, en Pura, uw jongen, naar het leger. ~
853 Ric 6:17 | hij zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en ziet,
854 Ric 6:22 | vluchtte tot Beth-Sitta toe naar Tseredath, tot aan de grens
855 Ric 7:8 | En hij toog van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen
856 Ric 7:21 | en val op ons aan, want naar dat de man is, zo is zijn
857 Ric 7:35 | Jerubbaal, dat is Gideon, naar al het goede, dat hij bij
858 Ric 8:1 | van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder zijner
859 Ric 8:3 | en hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij zeiden:
860 Ric 8:7 | hij zeide tot hen: Hoort naar mij, gij, burgers van Sichem!
861 Ric 8:7 | burgers van Sichem! en God zal naar ulieden horen. ~
862 Ric 8:16 | huis, en indien gij hem naar de verdienste zijner handen
863 Ric 8:21 | Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde aldaar
864 Ric 8:50 | 50 Voorts toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde zich
865 Ric 8:55 | gingen zij een iegelijk naar zijn plaats. ~
866 Ric 9:15 | gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw
867 Ric 10:10 | ons, indien wij niet alzo naar uw woord doen. ~
868 Ric 10:28 | kinderen Ammons hoorde niet naar de woorden van Jeftha, die
869 Ric 10:32 | 32 Alzo trok Jeftha door naar de kinderen Ammons, om tegen
870 Ric 11:1 | bijeengeroepen, en trokken over naar het noorden; en zij zeiden
871 Ric 11:9 | hij zond dertig dochteren naar buiten, en bracht dertig
872 Ric 12:18 | hem: Waarom vraagt gij dus naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk. ~
873 Ric 12:20 | vlam van het altaar opvoer naar den hemel, zo voer de Engel
874 Ric 13:1 | 1 En Simson ging af naar Thimnath, en gezien hebbende
875 Ric 13:5 | en zijn moeder, henen af naar Thimnath. Als zij nu kwamen
876 Ric 13:19 | over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, en sloeg
877 Ric 15:1 | 1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar
878 Ric 15:21 | uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met
879 Ric 17:7 | zijnde gelegen in zekerheid, naar de wijze der Sidoniers,
880 Ric 17:13 | van daar togen zij door naar het gebergte van Efraim,
881 Ric 17:15 | Micha; en zij vraagden hem naar vrede. ~
882 Ric 17:29 | noemden den naam der stad Dan, naar den naam huns vaders Dan,
883 Ric 18:2 | zijnde, en toog van hem weg naar haars vaders huis, tot Bethlehem-Juda;
884 Ric 18:3 | op, en toog haar na, om naar haar hart te spreken, om
885 Ric 18:9 | vroeg op uws weegs, en ga naar uw tent. ~
886 Ric 18:18 | van waar ik ben; en ik was naar Bethlehem-Juda getogen,
887 Ric 18:18 | getogen, maar ik trek nu naar het huis des HEEREN; en
888 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar hem niet horen. Toen greep
889 Ric 18:28 | maakte zich op, en toog naar zijn plaats. ~
890 Ric 19:3 | kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels
891 Ric 19:8 | zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent, noch wijken,
892 Ric 19:8 | noch wijken, een ieder naar zijn huis. ~
893 Ric 19:10 | Gibea-Benjamins, haar doen naar al de dwaasheid, die zij
894 Ric 19:13 | Benjamin wilden niet horen naar de stem van hun broederen,
895 Ric 19:14 | verzamelden zich uit de steden naar Gibea, om uit te trekken
896 Ric 19:31 | straten, waarvan de een opgaat naar het huis Gods, en de ander
897 Ric 19:31 | het huis Gods, en de ander naar Gibea, in het veld, omtrent
898 Ric 19:32 | hen van de stad aftrekken naar de straten. ~
899 Ric 19:37 | haastte, en brak voorwaarts naar Gibea toe; ja, de achterlage
900 Ric 19:40 | ging de brand der stad op naar den hemel. ~
901 Ric 19:42 | aangezicht der mannen van Israel naar den weg der woestijn; maar
902 Ric 19:45 | keerden zij zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen
903 Ric 19:47 | keerden zich, en vloden naar de woestijn, tot den rotssteen
904 Ric 20:19 | opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden
905 Ric 20:23 | Benjamin deden alzo, en voerden naar hun getal vrouwen weg, van
906 Ric 20:24 | tijd van daar, een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht;
907 Ric 20:24 | iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo togen
908 Ric 20:24 | uit van daar, een iegelijk naar zijn erfenis. ~
909 Rut 1:7 | den weg, om weder te keren naar het land van Juda, ~
910 Rut 2:13 | getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd
911 Rut 3:3 | uw klederen aan, en ga af naar den dorsvloer; maar maak
912 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en deed naar
913 Rut 3:6 | naar den dorsvloer, en deed naar alles, wat haar schoonmoeder
914 1Sa 1:23 | hebben; de HEERE bevestige naar Zijn woord! Alzo bleef de
915 1Sa 2:11 | 11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar
916 1Sa 2:20 | afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. ~
917 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo, en men bracht van
918 1Sa 5:10 | Toen zonden zij de ark Gods naar Ekron; maar het geschiedde,
919 1Sa 5:12 | geschrei der stad opklom naar den hemel. ~ ~
920 1Sa 6:4 | en vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten
921 1Sa 6:7 | kalveren van achter haar weder naar huis. ~
922 1Sa 6:9 | van haar landpale opgaat naar Beth-Semes, zo heeft Hij
923 1Sa 6:12 | in dien weg, op den weg naar Beth-Semes op een straat;
924 1Sa 6:16 | zij weder op denzelven dag naar Ekron. ~
925 1Sa 6:18 | 18 Ook gouden muizen, naar het getal van alle steden
926 1Sa 7:5 | Vergadert het ganse Israel naar Mizpa, en ik zal den HEERE
927 1Sa 7:16 | tot jaar, en ging rondom naar Beth-El, en Gilgal, en Mizpa;
928 1Sa 7:17 | 17 Doch hij keerde weder naar Rama; want daar was zijn
929 1Sa 8:7 | HEERE zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles,
930 1Sa 8:8 | 8 Naar de werken, die zij gedaan
931 1Sa 8:9 | 9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen
932 1Sa 8:22 | nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een
933 1Sa 8:22 | Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad. ~ ~
934 1Sa 9:10 | ons gaan. En zij gingen naar de stad, waar de man Gods
935 1Sa 9:14 | tegemoet, om op te gaan naar de hoogte. ~
936 1Sa 9:26 | gingen uit, hij en Samuel, naar buiten. ~
937 1Sa 10:3 | vinden, opgaande tot God naar Beth-El; een, dragende drie
938 1Sa 10:4 | 4 En zij zullen u naar uw welstand vragen, en zij
939 1Sa 10:8 | voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot
940 1Sa 10:19 | het aangezicht des HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~
941 1Sa 10:19 | HEEREN, naar uw stammen en naar uw duizenden. ~
942 1Sa 10:21 | van Benjamin deed aankomen naar zijn geslachten, zo werd
943 1Sa 10:25 | het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. ~
944 1Sa 10:26 | 26 En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van
945 1Sa 11:10 | uitgaan, en gij zult ons doen naar alles, wat goed is in uw
946 1Sa 11:14 | het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en het koninkrijk
947 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal, en maakte Saul aldaar
948 1Sa 12:1 | gans Israel: Ziet, ik heb naar ulieder stem gehoord in
949 1Sa 12:14 | vrezen, en Hem dienen, en naar Zijn stem horen, en den
950 1Sa 12:15 | 15 Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet
951 1Sa 13:2 | liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent. ~
952 1Sa 13:4 | samengeroepen achter Saul, naar Gil-gal. ~
953 1Sa 13:14 | heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, en de HEERE heeft
954 1Sa 13:15 | en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins; en Saul
955 1Sa 13:17 | hoop keerde zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual; ~
956 1Sa 13:17 | zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual; ~
957 1Sa 13:18 | En een hoop keerde zich naar den weg van Beth-horon;
958 1Sa 13:18 | en een hoop keerde zich naar den weg der landpale, die
959 1Sa 13:18 | den weg der landpale, die naar het dal Zeboim naar de woestijn
960 1Sa 13:18 | die naar het dal Zeboim naar de woestijn uitziet. ~
961 1Sa 13:23 | der Filistijnen leger toog naar den doortocht van Michmas. ~
962 1Sa 14:7 | wend u, zie ik ben met u, naar uw hart. ~
963 1Sa 14:23 | en het leger trok over naar Beth-Aven. ~
964 1Sa 15:12 | omgetogen, en doorgetrokken, en naar Gilgal afgekomen. ~
965 1Sa 15:19 | 19 Waarom toch hebt gij naar de stem des HEEREN niet
966 1Sa 15:20 | tot Samuel: Ik heb immers naar de stem des HEEREN gehoord,
967 1Sa 15:24 | heb het volk gevreesd en naar hun stem gehoord. ~
968 1Sa 15:34 | 34 Daarna ging Samuel naar Rama; en Saul ging op naar
969 1Sa 15:34 | naar Rama; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~
970 1Sa 16:13 | stond Samuel op, en hij ging naar Rama. ~
971 1Sa 16:17 | knechten: Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen
972 1Sa 17:22 | en vraagde zijn broederen naar hun welstand. ~
973 1Sa 17:30 | wendde zich af van dien naar een anderen toe, en hij
974 1Sa 17:48 | zo haastte David, en liep naar de slagorde toe, den Filistijn
975 1Sa 17:54 | Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem; maar zijn wapenen
976 1Sa 19:6 | 6 Saul nu hoorde naar de stem van Jonathan; en
977 1Sa 19:22 | Daarna ging hij ook zelf naar Rama, en hij kwam tot den
978 1Sa 19:23 | Toen ging hij derwaarts naar Najoth bij Rama; en dezelfde
979 1Sa 20:20 | zijde schieten, als of ik naar een teken schoot. ~
980 1Sa 20:28 | begeerde van mij ernstelijk naar Bethlehem te mogen gaan. ~
981 1Sa 22:3 | 3 En David ging van daar naar Mizpa der Moabieten; en
982 1Sa 23:3 | hoeveel te meer, als wij naar Kehila tegen der Filistijnen
983 1Sa 23:4 | zeide: Maak u op, trek af naar Kehila; want Ik geef de
984 1Sa 23:5 | toog David en zijn mannen naar Kehila, en hij streed tegen
985 1Sa 23:6 | Achimelech, tot David vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met
986 1Sa 23:8 | roepen, dat zij aftogen naar Kehila, om David en zijn
987 1Sa 23:10 | gehoord, dat Saul zoekt naar Kehila te komen, en de stad
988 1Sa 23:18 | woud, maar Jonathan ging naar zijn huis. ~
989 1Sa 23:19 | de Zifieten op tot Saul naar Gibea, zeggende: Heeft zich
990 1Sa 23:20 | o koning, kom spoedig af naar al de begeerte uwer ziel;
991 1Sa 23:23 | Daarom ziet toe, en verneemt naar alle schuilplaatsen, in
992 1Sa 23:24 | zij zich op, en zij gingen naar Zif voor het aangezicht
993 1Sa 24:15 | 15 Naar wien is de koning van Israel
994 1Sa 24:15 | uitgegaan? Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een
995 1Sa 24:15 | na? Naar een doden hond, naar een enige vlo! ~
996 1Sa 25:1 | maakte zich op, en toog af naar de woestijn Paran. ~
997 1Sa 25:5 | de jongelingen: Gaat op naar Karmel, en als gij tot Nabal
998 1Sa 25:5 | zult gij hem in mijn naam naar den welstand vragen; ~
999 1Sa 25:9 | waren, en in Davids naam naar al die woorden tot Nabal
1000 1Sa 25:12 | de jongelingen van David naar hun weg; en zij keerden
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2779 |