Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
haalden 7
haalt 5
haan 12
haar 2528
haarband 1
haard 6
haardstenen 1
Frequency    [«  »]
2779 naar
2776 al
2765 ook
2528 haar
2440 hebben
2336 worden
2288 nu

Bijbel

IntraText - Concordances

haar

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528

     Book Chapter: Verse
1001 2Sa 13:20 | eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~ 1002 2Sa 14:2 | vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof gij 1003 2Sa 14:3 | Joab legde de woorden in haar mond. ~ 1004 2Sa 14:4 | tot den koning, als zij op haar aangezicht ter aarde was 1005 2Sa 14:5 | 5 En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: 1006 2Sa 14:26 | beschoor hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd 1007 2Sa 20:3 | onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren opgesloten 1008 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: 1009 2Sa 20:22 | in tot al het volk, met haar wijsheid; en zij hieuwen 1010 2Sa 24:16 | uitstrekte over Jeruzalem, om haar te verderven, berouwde het 1011 1Kon 1:52 | daar zal niet van zijn haar op de aarde vallen; maar 1012 1Kon 2:6 | wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf 1013 1Kon 2:9 | zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet 1014 1Kon 2:19 | En de koning stond op, haar tegemoet, en boog zich voor 1015 1Kon 2:19 | tegemoet, en boog zich voor haar; daarna zat hij op zijn 1016 1Kon 2:20 | En de koning zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, want 1017 1Kon 3:17 | een huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. ~ 1018 1Kon 3:20 | dienstmaagd sliep, en legde hem in haar schoot, en haar doden zoon 1019 1Kon 3:20 | legde hem in haar schoot, en haar doden zoon legde zij in 1020 1Kon 3:26 | sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak over haar 1021 1Kon 3:26 | haar ingewand ontstak over haar zoon), en zeide: Och, mijn 1022 1Kon 3:26 | zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en dood 1023 1Kon 6:6 | kamer was van vijf ellen in haar breedte, en de middelste 1024 1Kon 6:6 | middelste van zes ellen in haar breedte, en de derde van 1025 1Kon 6:6 | derde van zeven ellen in haar breedte; want hij had aan 1026 1Kon 6:10 | huis, van vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze 1027 1Kon 6:20 | en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog 1028 1Kon 7:23 | van tien ellen was zij van haar enen rand tot haar anderen 1029 1Kon 7:23 | zij van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, 1030 1Kon 7:23 | rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer 1031 1Kon 7:24 | 24 En onder haar rand waren knoppen, dezelve 1032 1Kon 7:24 | rijen dezer knoppen waren in haar gieting gegoten. ~ 1033 1Kon 7:26 | 26 Haar dikte nu was een hand breed, 1034 1Kon 7:26 | nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den 1035 1Kon 7:27 | stelling, en van vier ellen haar breedte, en van drie ellen 1036 1Kon 7:27 | breedte, en van drie ellen haar hoogte. ~ 1037 1Kon 7:30 | raderen, en koperen platen; en haar vier hoeken hadden schouderen; 1038 1Kon 7:34 | vier hoeken ener stelling; haar schouderen waren uit de 1039 1Kon 7:35 | op het hoofd der stelling haar handhaven, en haar lijsten 1040 1Kon 7:35 | stelling haar handhaven, en haar lijsten uit denzelve. ~ 1041 1Kon 7:36 | sneed nu op de platen van haar handhaven, en op haar lijsten, 1042 1Kon 7:36 | van haar handhaven, en op haar lijsten, cherubs, leeuwen, 1043 1Kon 8:6 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats 1044 1Kon 8:7 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~ 1045 1Kon 9:16 | had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de 1046 1Kon 9:16 | woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw 1047 1Kon 9:24 | van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar 1048 1Kon 9:24 | haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde 1049 1Kon 10:2 | sprak tot hem al wat in haar hart was. ~ 1050 1Kon 10:3 | 3 En Salomo verklaarde haar al haar woorden; geen ding 1051 1Kon 10:3 | Salomo verklaarde haar al haar woorden; geen ding was er 1052 1Kon 10:3 | voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~ 1053 1Kon 10:5 | huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~ 1054 1Kon 10:13 | de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde; 1055 1Kon 10:13 | begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen van 1056 1Kon 10:13 | zo keerde zij en toog in haar land, zij en haar knechten. ~ 1057 1Kon 10:13 | toog in haar land, zij en haar knechten. ~ 1058 1Kon 11:8 | zijn vreemde vrouwen, die haar goden rookten en offerden. ~ 1059 1Kon 14:5 | van u te vragen, aangaande haar zoon, want hij is krank; 1060 1Kon 14:5 | krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het zal zijn, 1061 1Kon 15:13 | had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijken afgod, en 1062 1Kon 16:34 | eerstgeborenen zoon heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, 1063 1Kon 16:34 | jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar het 1064 1Kon 17:10 | lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch 1065 1Kon 17:11 | te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch 1066 1Kon 17:13 | 13 En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe 1067 1Kon 17:15 | Elia; zo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. ~ 1068 1Kon 17:19 | 19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij 1069 1Kon 17:19 | zoon. En hij nam hem van haar schoot, en droeg hem boven 1070 1Kon 17:20 | kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~ 1071 1Kon 20:1 | Samaria en krijgde tegen haar. ~ 1072 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den 1073 2Kon 4:2 | 2 En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen? Geef 1074 2Kon 4:5 | de deur voor zich en voor haar zonen toe; die brachten 1075 2Kon 4:5 | zonen toe; die brachten haar de vaten toe, en zij goot 1076 2Kon 4:6 | vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij nog 1077 2Kon 4:6 | aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. En 1078 2Kon 4:9 | 9 En zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb gemerkt, 1079 2Kon 4:13 | had hem gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig 1080 2Kon 4:14 | gezegd: Wat is er dan voor haar te doen? En Gehazi had gezegd: 1081 2Kon 4:14 | heeft toch geen zoon, en haar man is oud. ~ 1082 2Kon 4:15 | Daarom had hij gezegd: Roep haar. En als hij ze geroepen 1083 2Kon 4:17 | des levens, dien Elisa tot haar gesproken had. ~ 1084 2Kon 4:20 | zijn moeder. En hij zat op haar knieen tot aan den middag 1085 2Kon 4:22 | 22 En zij riep om haar man, en zeide: Zend mij 1086 2Kon 4:24 | de ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga voort; 1087 2Kon 4:25 | geschiedde, als de man Gods haar van tegenover zag, dat hij 1088 2Kon 4:26 | 26 Nu loop toch haar tegemoet, en zeg tot haar: 1089 2Kon 4:26 | haar tegemoet, en zeg tot haar: Is het wel met u? Is het 1090 2Kon 4:27 | Maar Gehazi trad toe, om haar af te stoten. Doch de man 1091 2Kon 4:27 | Laat ze geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk 1092 2Kon 4:27 | geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en 1093 2Kon 4:30 | stond dan op, en volgde haar na. ~ 1094 2Kon 4:37 | zich ter aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit. ~ 1095 2Kon 4:42 | gerstebroden, en groene aren in haar hulzen; en hij zeide: Geef 1096 2Kon 5:3 | 3 Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn heer 1097 2Kon 6:28 | Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: 1098 2Kon 6:29 | ik des anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, dat 1099 2Kon 6:29 | wij hem eten, zo heeft zij haar zoon verstoken. ~ 1100 2Kon 8:2 | want zij was gegaan met haar huisgezin, en had als vreemdeling 1101 2Kon 8:3 | tot den koning riep, om haar huis en om haar akker. ~ 1102 2Kon 8:3 | riep, om haar huis en om haar akker. ~ 1103 2Kon 8:5 | had, tot den koning, om haar huis en om haar akker. Toen 1104 2Kon 8:5 | koning, om haar huis en om haar akker. Toen zeide Gehazi: 1105 2Kon 8:5 | Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, dien Elisa heeft levend 1106 2Kon 8:6 | hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, zeggende: 1107 2Kon 8:6 | kamerling, zeggende: Doe haar wederhebben alles, wat het 1108 2Kon 9:10 | er zal niemand zijn, die haar begrave. Toen deed hij de 1109 2Kon 9:22 | van uw moeder Izebel, en haar toverijen zo vele zijn? ~ 1110 2Kon 9:30 | hoorde, zo blankette zij haar aangezicht, en versierde 1111 2Kon 9:30 | aangezicht, en versierde haar hoofd, en keek ten venster 1112 2Kon 9:33 | boven neder. En zij stieten haar van boven neder, zodat van 1113 2Kon 9:33 | van boven neder, zodat van haar bloed aan den wand en aan 1114 2Kon 9:33 | gesprengd werd; en hij vertrad haar. ~ 1115 2Kon 9:35 | 35 En zij gingen heen om haar te begraven; doch zij vonden 1116 2Kon 9:35 | doch zij vonden niet van haar, dan het bekkeneel, en de 1117 2Kon 11:1 | moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte 1118 2Kon 11:3 | 3 En hij was met haar verstoken in het huis des 1119 2Kon 11:14 | Toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, 1120 2Kon 11:15 | en zeide tot hen: Brengt haar uit tot buiten de ordeningen, 1121 2Kon 11:15 | ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard; want 1122 2Kon 11:16 | zij legden de handen aan haar; en zij ging den weg van 1123 2Kon 12:9 | kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij 1124 2Kon 12:17 | krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael 1125 2Kon 13:9 | kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij 1126 2Kon 13:17 | krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael 1127 2Kon 15:7 | in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen 1128 2Kon 15:22 | bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de 1129 2Kon 16:16 | allen, die daarin waren, ook haar landpalen van Thirza af; 1130 2Kon 16:16 | opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw 1131 2Kon 17:9 | op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk 1132 2Kon 18:9 | op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk 1133 2Kon 19:5 | Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. ~ 1134 2Kon 19:24 | erfelijk in, en woonden in haar steden. ~ 1135 2Kon 20:4 | Israels tot die dagen toe haar gerookt hadden; en hij noemde 1136 2Kon 20:4 | gerookt hadden; en hij noemde haar Nehustan. ~ 1137 2Kon 20:8 | Filistijnen tot Gaza toe, en haar landpalen, van den wachttoren 1138 2Kon 20:9 | opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. ~ 1139 2Kon 20:10 | 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren, 1140 2Kon 21:26 | 26 Daarom waren haar inwoners handeloos; zij 1141 2Kon 24:14 | deel), en zij spraken tot haar. ~ 1142 2Kon 24:16 | plaats brengen, en voer haar inwoners, namelijk al de 1143 2Kon 27:1 | heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar 1144 2Kon 27:1 | haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~ 1145 1Kro 2:23 | dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig 1146 1Kro 4:33 | 33 En al haar dorpen, die in den omloop 1147 1Kro 5:16 | Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen, en 1148 1Kro 6:55 | in het land van Juda, en haar voorsteden rondom dezelve. ~ 1149 1Kro 6:56 | Maar het veld der stad, en haar dorpen, gaven zij Kaleb, 1150 1Kro 6:57 | vrijstad Hebron, en Libna en haar voorsteden, en Jattir en 1151 1Kro 6:57 | en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden, ~ 1152 1Kro 6:58 | 58 En Hilen en haar voorsteden, en Debir en 1153 1Kro 6:58 | voorsteden, en Debir en haar voorsteden, ~ 1154 1Kro 6:59 | 59 En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes 1155 1Kro 6:59 | voorsteden, en Beth-Semes en haar voorsteden. ~ 1156 1Kro 6:60 | van Benjamin nu: Geba en haar voorsteden, en Allemeth 1157 1Kro 6:60 | voorsteden, en Allemeth en haar voorsteden, en Anathoth 1158 1Kro 6:60 | voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden, 1159 1Kro 6:64 | Levieten deze steden en haar voorsteden. ~ 1160 1Kro 6:67 | de vrijsteden, Sichem en haar voorsteden op het gebergte 1161 1Kro 6:67 | van Efraim, en Gezer en haar voorsteden, ~ 1162 1Kro 6:68 | 68 En Jokmeam en haar voorsteden, en Beth-horon 1163 1Kro 6:68 | voorsteden, en Beth-horon en haar voorsteden, ~ 1164 1Kro 6:69 | 69 En Ajalon en haar voorsteden, en Gath-Rimmon 1165 1Kro 6:69 | voorsteden, en Gath-Rimmon en haar voorsteden. ~ 1166 1Kro 6:70 | stam van Manasse: Aner en haar voorsteden, en Bileam en 1167 1Kro 6:70 | voorsteden, en Bileam en haar voorsteden. De huisgezinnen 1168 1Kro 6:71 | Manasse: Golan in Basan en haar voorsteden, en Astharoth, 1169 1Kro 6:71 | voorsteden, en Astharoth, en haar voorsteden. ~ 1170 1Kro 6:72 | van Issaschar: Kedes en haar voorsteden, Dobrath en haar 1171 1Kro 6:72 | haar voorsteden, Dobrath en haar voorsteden, ~ 1172 1Kro 6:73 | 73 En Ramoth en haar voorsteden, en Anem en haar 1173 1Kro 6:73 | haar voorsteden, en Anem en haar voorsteden. ~ 1174 1Kro 6:74 | stam van Aser: Masal en haar voorsteden, en Abdor en 1175 1Kro 6:74 | voorsteden, en Abdor en haar voorsteden, ~ 1176 1Kro 6:75 | 75 En Hukok en haar voorsteden, en Rehob en 1177 1Kro 6:75 | voorsteden, en Rehob en haar voorsteden. ~ 1178 1Kro 6:76 | Nafthali: Kedes in Galilea, en haar voorsteden, en Hammon en 1179 1Kro 6:76 | voorsteden, en Hammon en haar voorsteden, en Kirjathaim 1180 1Kro 6:76 | voorsteden, en Kirjathaim en haar voorsteden. ~ 1181 1Kro 6:77 | van Zebulon: Rimmono en haar voorsteden, Thabor en haar 1182 1Kro 6:77 | haar voorsteden, Thabor en haar voorsteden; ~ 1183 1Kro 6:78 | Bezer in de woestijn, en haar voorsteden, en Jahza en 1184 1Kro 6:78 | voorsteden, en Jahza en haar voorsteden, ~ 1185 1Kro 6:79 | 79 En Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en 1186 1Kro 6:79 | voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden; ~ 1187 1Kro 6:80 | Gad: Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim 1188 1Kro 6:80 | voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden, ~ 1189 1Kro 6:81 | 81 En Hesbon en haar voorsteden, en Jaezer en 1190 1Kro 6:81 | voorsteden, en Jaezer en haar voorsteden.   ~  ~  1191 1Kro 7:15 | van Huppim en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam 1192 1Kro 7:28 | hun woning was Beth-El, en haar onderhorige plaatsen; en 1193 1Kro 7:28 | tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen; en 1194 1Kro 7:28 | onderhorige plaatsen; en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot 1195 1Kro 7:28 | plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige plaatsen. ~ 1196 1Kro 7:29 | Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, Thaanach 1197 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Thaanach en haar onderhorige plaatsen, Megiddo 1198 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Megiddo en haar onderhorige plaatsen, Dor 1199 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Dor en haar onderhorige plaatsen. In 1200 1Kro 8:12 | heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen; ~ 1201 1Kro 10:13 | waarzegster gevraagd had, haar zoekende, ~ 1202 1Kro 12:15 | toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven 1203 1Kro 13:2 | hen zijn in de steden, met haar voorsteden, opdat zij tot 1204 1Kro 15:1 | en spande een tent voor haar. ~ 1205 1Kro 15:3 | des HEEREN op te halen aan haar plaats, die hij haar bereid 1206 1Kro 15:3 | aan haar plaats, die hij haar bereid had. ~ 1207 1Kro 15:12 | ter plaatse, die ik voor haar bereid heb. ~ 1208 1Kro 15:29 | zo verachtte zij hem in haar hart. ~ 1209 1Kro 16:1 | der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden 1210 1Kro 16:32 | 32 Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele 1211 1Kro 18:1 | onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige plaatsen, uit 1212 1Kro 19:1 | onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige plaatsen, uit 1213 1Kro 21:2 | zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent gouds, 1214 1Kro 22:15 | te verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, 1215 1Kro 24:22 | en de kinderen van Kis, haar broeders, namen ze. ~ 1216 2Kro 1:4 | plaatse, die David voor haar bereid had; want hij had 1217 2Kro 1:4 | bereid had; want hij had voor haar een tent te Jeruzalem gespannen.) ~ 1218 2Kro 4:2 | tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen 1219 2Kro 4:2 | van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond, 1220 2Kro 4:2 | rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer 1221 2Kro 4:3 | dezer runderen waren in haar gieting gegoten. ~ 1222 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand breed, 1223 2Kro 4:5 | nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den 1224 2Kro 5:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats 1225 2Kro 5:8 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~ 1226 2Kro 6:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats 1227 2Kro 6:8 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~ 1228 2Kro 9:11 | tot het huis, dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide: 1229 2Kro 10:1 | sprak met hem al wat in haar hart was. ~ 1230 2Kro 10:2 | 2 En Salomo verklaarde haar al haar woorden; en geen 1231 2Kro 10:2 | Salomo verklaarde haar al haar woorden; en geen ding was 1232 2Kro 10:2 | verborgen voor Salomo, dat hij haar niet verklaarde. ~ 1233 2Kro 10:4 | huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~ 1234 2Kro 10:12 | de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, 1235 2Kro 10:12 | keerde zij, en toog naar haar land, zij en haar knechten. ~ 1236 2Kro 10:12 | toog naar haar land, zij en haar knechten. ~ 1237 2Kro 12:20 | 20 En na haar nam hij Maacha, de dochter 1238 2Kro 14:19 | hem de steden, Beth-El met haar onderhorige plaatsen, en 1239 2Kro 14:19 | plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en 1240 2Kro 14:19 | onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen. ~ 1241 2Kro 16:16 | den koning Asa, hij zette haar af, dat zij geen koningin 1242 2Kro 16:16 | gemaakt had; ook roeide Asa haar afgrijselijken afgod uit, 1243 2Kro 23:10 | moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte 1244 2Kro 23:26 | toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, 1245 2Kro 23:27 | buiten de ordeningen, en die haar volgt, zal met het zwaard 1246 2Kro 23:28 | zij legden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang 1247 2Kro 24:7 | goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, 1248 2Kro 24:11 | en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van 1249 2Kro 28:18 | en Gederoth, en Socho en haar onderhorige plaatsen, en 1250 2Kro 28:18 | onderhorige plaatsen, en Timna en haar onderhorige plaatsen, en 1251 2Kro 28:18 | onderhorige plaatsen, en Gimzo en haar onderhorige plaatsen; en 1252 2Kro 29:18 | tafel der toerichting met al haar gereedschap. ~ 1253 2Kro 34:6 | ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom, ~ 1254 2Kro 34:22 | en zij spraken zulks tot haar. ~ 1255 2Kro 34:24 | over deze plaats en over haar inwoners brengen; al de 1256 2Kro 34:27 | tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u vernederd 1257 2Kro 34:28 | over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En 1258 Ezra 4:16 | zal worden opgebouwd, en haar muren voltrokken, gij daardoor 1259 Ezra 9:3 | mantel; en ik trok van het haar mijns hoofds en mijns baards 1260 Ezra 10:3 | die vrouwen, en wat van haar geboren is, zullen doen 1261 Neh 1:3 | Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand. ~ 1262 Neh 2:3 | mijner vaderen, woest is, en haar poorten met vuur verteerd 1263 Neh 2:13 | dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd. ~ 1264 Neh 2:17 | dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand 1265 Neh 3:1 | heiligden ze, en richtten haar deuren op; ja, zij heiligden 1266 Neh 3:3 | zolderden die, en richtten haar deuren op, met haar sloten 1267 Neh 3:3 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1268 Neh 3:3 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1269 Neh 3:6 | zolderden zij, en richtten haar deuren op, met haar sloten 1270 Neh 3:6 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1271 Neh 3:6 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1272 Neh 3:13 | bouwden die, en richtten haar deuren op, met haar sloten 1273 Neh 3:13 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen; 1274 Neh 3:13 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe duizend 1275 Neh 3:14 | hij bouwde ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten 1276 Neh 3:14 | richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1277 Neh 3:14 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~ 1278 Neh 3:15 | overdekte ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten 1279 Neh 3:15 | richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen; 1280 Neh 3:15 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe den muur 1281 Neh 11:25 | Juda, in Kirjath-Arba en haar onderhorige plaatsen, en 1282 Neh 11:25 | plaatsen, en in Dibon en haar onderhorige plaatsen, en 1283 Neh 11:25 | plaatsen, en in Jekabzeel en haar dorpen; ~ 1284 Neh 11:27 | Hazar-Sual, en in Ber-Seba, en haar onderhorige plaatsen, ~ 1285 Neh 11:28 | Ziklag, en in Mechona en haar onderhorige plaatsen, ~ 1286 Neh 11:30 | 30 Zanoah, Adullam en haar dorpen, Lachis en haar akkers, 1287 Neh 11:30 | en haar dorpen, Lachis en haar akkers, Azeka en haar onderhorige 1288 Neh 11:30 | en haar akkers, Azeka en haar onderhorige plaatsen; en 1289 Neh 11:31 | en Aja, en Beth-El, en haar onderhorige plaatsen, ~ 1290 Neh 13:25 | van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren 1291 Est 1:11 | den volken en den vorsten haar schoonheid te tonen; want 1292 Est 1:12 | den dienst der kamerlingen haar aangezegd was. Toen werd 1293 Est 1:17 | alle vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen 1294 Est 1:17 | mannen verachten zullen in haar ogen, als men zeggen zal: 1295 Est 1:19 | Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk aan haar naaste, 1296 Est 1:19 | geve haar koninkrijk aan haar naaste, die beter is dan 1297 Est 1:20 | zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de 1298 Est 2:1 | gedaan had, en wat over haar besloten was. ~ 1299 Est 2:3 | der vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~ 1300 Est 2:3 | vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~ 1301 Est 3 | schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, 1302 Est 3 | aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai 1303 Est 4:1 | daarom haastte hij met haar versierselen en met haar 1304 Est 4:1 | haar versierselen en met haar delen haar te geven, en 1305 Est 4:1 | versierselen en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke 1306 Est 4:1 | aanzienlijke jonge dochters haar te geven uit het huis des 1307 Est 4:1 | konings; en hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar 1308 Est 4:1 | hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar het 1309 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen 1310 Est 5 | gegeven; want Mordechai had haar geboden, dat zij het niet 1311 Est 6 | en wat met haar geschieden zou. ~ 1312 Est 6:1 | Ahasveros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar 1313 Est 6:2 | al wat zij zeide, werd haar gegeven, dat zij daarmede 1314 Est 6:3 | ware de koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen 1315 Est 8 | in de ogen van allen, die haar zagen. ~ 1316 Est 10 | de koninklijke kroon op haar hoofd, en hij maakte haar 1317 Est 10 | haar hoofd, en hij maakte haar koningin in de plaats van 1318 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen gegeven, 1319 Est 12 | gegeven, gelijk als Mordechai haar geboden had; want ~ 1320 Est 22:1 | Toen zeide de koning tot haar: Wat is u, koningin ~ 1321 Est 29 | ben ook tegen morgen van haar met den koning genodigd. ~ 1322 Est 43 | gegeven, wat hij voor haar was. ~ 1323 Job 2:10 | 10 Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der 1324 Job 4:15 | een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. ~ 1325 Job 5:16 | verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe. ~ 1326 Job 6:17 | worden, verdwijnen zij uit haar plaats. ~ 1327 Job 6:19 | wandelaars van Scheba wachten op haar. ~ 1328 Job 9:6 | Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren 1329 Job 9:6 | beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; ~ 1330 Job 11:9 | 9 Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee. ~ 1331 Job 14:18 | rots wordt versteld uit haar plaats; ~ 1332 Job 18:4 | rots versteld worden uit haar plaats? ~ 1333 Job 19:12 | aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich 1334 Job 26:12 | Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. ~ 1335 Job 28:6 | 6 Haar stenen zijn de plaats van 1336 Job 28:13 | 13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt 1337 Job 28:15 | Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en 1338 Job 28:15 | worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. ~ 1339 Job 28:17 | het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook 1340 Job 28:19 | de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en 1341 Job 28:22 | verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze 1342 Job 28:23 | 23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. ~ 1343 Job 28:23 | verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. ~ 1344 Job 28:27 | 27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte 1345 Job 31:10 | malen, en anderen zich over haar krommen! ~ 1346 Job 31:18 | mijner moeders buik af heb ik haar geleid;) ~ 1347 Job 37:5 | 5 Wie heeft haar maten gezet, want gij weet 1348 Job 37:5 | weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken? ~ 1349 Job 37:6 | 6 Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, 1350 Job 37:6 | nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? ~ 1351 Job 37:9 | 9 Toen Ik de wolk tot haar kleding stelde, en de donkerheid 1352 Job 37:9 | stelde, en de donkerheid tot haar windeldoek; ~ 1353 Job 37:10 | 10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde 1354 Job 37:13 | zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden? ~ 1355 Job 37:19 | En de duisternis, waar is haar plaats? ~ 1356 Job 37:32 | Mazzaroth voortbrengen op haar tijd, en den Wagen met zijn 1357 Job 38:3 | 3 Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot 1358 Job 38:3 | bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen, 1359 Job 38:5 | en weet gij den tijd van haar baren? ~ 1360 Job 38:6 | 6 Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting 1361 Job 38:6 | versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? ~ 1362 Job 38:7 | 7 Haar jongen worden kloek, worden 1363 Job 38:17 | 17 Dat zij haar eieren in de aarde laat, 1364 Job 38:19 | Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare 1365 Job 38:19 | zij de hare niet waren; haar arbeid is te vergeefs, omdat 1366 Job 38:20 | 20 Want God heeft haar van wijsheid ontbloot, en 1367 Job 38:20 | wijsheid ontbloot, en heeft haar des verstands niet medegedeeld. ~ 1368 Job 41:15 | de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder 1369 Job 41:15 | van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. ~ 1370 Job 41:15 | vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. ~ 1371 Psa 7:8 | omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. ~ 1372 Psa 10:15 | goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt. ~ 1373 Psa 19:7 | 7 Haar uitgang is van het einde 1374 Psa 19:7 | het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden 1375 Psa 19:7 | niets is verborgen voor haar hitte. ~ 1376 Psa 24:1 | is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld, en die 1377 Psa 45:14 | geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. ~ 1378 Psa 45:15 | jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, 1379 Psa 45:15 | dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen 1380 Psa 46:3 | al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de 1381 Psa 46:4 | 4 Laat haar wateren bruisen, laat ze 1382 Psa 46:6 | God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; 1383 Psa 46:6 | zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken 1384 Psa 48:4 | 4 God is in haar paleizen; Hij is er bekend 1385 Psa 48:9 | stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. 1386 Psa 48:13 | rondom Sion, en omringt haar; telt haar torens; ~ 1387 Psa 48:13 | Sion, en omringt haar; telt haar torens; ~ 1388 Psa 48:14 | 14 Zet uw hart op haar vesting; beschouwt onderscheidenlijk 1389 Psa 48:14 | beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het 1390 Psa 50:1 | den opgang der zon tot aan haar ondergang. ~ 1391 Psa 50:12 | want Mijn is de wereld en haar volheid. ~ 1392 Psa 55:11 | Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid 1393 Psa 55:11 | nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid 1394 Psa 55:11 | en overlast is binnen in haar. ~ 1395 Psa 55:12 | verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt 1396 Psa 55:12 | en bedrog wijkt niet van haar straat. ~ 1397 Psa 58:5 | als een dove adder, die haar oren toestopt; ~ 1398 Psa 67:7 | 7De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal 1399 Psa 69:36 | aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten; ~ 1400 Psa 69:37 | zaad Zijner knechten zal haar beerven; en de liefhebbers 1401 Psa 74:11 | Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; 1402 Psa 84:4 | nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren, 1403 Psa 89:10 | opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo 1404 Psa 89:12 | aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. ~ 1405 Psa 93:3 | HEERE! de rivieren verheffen haar bruisen; de rivieren verheffen 1406 Psa 93:3 | bruisen; de rivieren verheffen haar aanstoting. ~ 1407 Psa 96:11 | verheuge, dat de zee bruise met haar volheid. ~ 1408 Psa 98:7 | 7De zee bruise met haar volheid, de wereld met degenen, 1409 Psa 102:14 | over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de 1410 Psa 102:15 | hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden 1411 Psa 102:15 | en hebben medelijden met haar gruis. ~ 1412 Psa 103:16 | zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer. ~ 1413 Psa 103:16 | meer, en haar plaats kent haar niet meer. ~ 1414 Psa 104:5 | heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer 1415 Psa 104:19 | gezette tijden, de zon weet haar ondergang. ~ 1416 Psa 107:25 | een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft. ~ 1417 Psa 107:42 | alle ongerechtigheid stopt haar mond. ~ 1418 Psa 113:3 | den opgang der zon af tot haar nedergang, zij de Naam des 1419 Psa 119:120 | 120  Het haar mijns vleses is te berge 1420 Psa 132:6 | 6 Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij 1421 Psa 132:6 | gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van 1422 Psa 132:15 | 15 Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, 1423 Psa 132:15 | kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met 1424 Psa 132:16 | 16 En haar priesters zal Ik met heil 1425 Psa 132:16 | Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer 1426 Psa 137:7 | Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe! ~ 1427 Psa 139:17 | gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen! ~ 1428 Spre 1:19 | pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen. ~ 1429 Spre 1:20 | daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten. ~ 1430 Spre 1:21 | der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad; ~ 1431 Spre 2:4 | 4      Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt 1432 Spre 2:16 | van de onbekende, die met haar redenen vleit; ~ 1433 Spre 2:18 | 18      Want haar huis helt naar den dood, 1434 Spre 2:18 | huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. ~ 1435 Spre 2:19 | 19      Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, 1436 Spre 3:14 | 14      Want haar koophandel is beter dan 1437 Spre 3:14 | koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven 1438 Spre 3:15 | wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. ~ 1439 Spre 3:16 | Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand 1440 Spre 3:16 | in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. ~ 1441 Spre 3:17 | 17      Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid, 1442 Spre 3:17 | der liefelijkheid, en al haar paden vrede. ~ 1443 Spre 4:8 | zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult. ~ 1444 Spre 5:3 | vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan 1445 Spre 5:4 | Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp 1446 Spre 5:5 | 5      Haar voeten dalen naar den dood, 1447 Spre 5:5 | voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. ~ 1448 Spre 5:6 | levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij 1449 Spre 5:8 | Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur 1450 Spre 5:8 | nader niet tot de deur van haar huis; ~ 1451 Spre 5:19 | aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken 1452 Spre 5:19 | dronken maken; dool steeds in haar liefde. ~ 1453 Spre 6:6 | de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; ~ 1454 Spre 6:8 | 8      Haar brood bereidt in den zomer, 1455 Spre 6:8 | brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. ~ 1456 Spre 6:25 | 25      Begeer haar schoonheid niet in uw hart, 1457 Spre 6:25 | laat ze u niet vangen met haar oogleden. ~ 1458 Spre 6:29 | huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig 1459 Spre 7:5 | voor de onbekende, die met haar redenen vleit. ~ 1460 Spre 7:8 | Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den 1461 Spre 7:8 | hij trad op den weg van haar huis. ~ 1462 Spre 7:10 | hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; ~ 1463 Spre 7:11 | woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis 1464 Spre 7:11 | wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; ~ 1465 Spre 7:13 | en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot 1466 Spre 7:21 | hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem 1467 Spre 7:22 | 22      Hij ging haar straks achterna, gelijk 1468 Spre 7:25 | 25      Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt 1469 Spre 7:25 | niet wijken, dwaalt niet op haar paden. ~ 1470 Spre 7:26 | gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. ~ 1471 Spre 7:27 | 27      Haar huis zijn wegen des grafs, 1472 Spre 8:1 | verheft niet de Verstandigheid Haar stem? ~ 1473 Spre 8:11 | men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. ~ 1474 Spre 8:29 | 29      Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren 1475 Spre 9:1 | opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft 1476 Spre 9:1 | huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. ~ 1477 Spre 9:2 | 2      Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij 1478 Spre 9:2 | slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft 1479 Spre 9:2 | wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht. ~ 1480 Spre 9:3 | 3      Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; 1481 Spre 9:14 | zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de 1482 Spre 9:18 | dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten 1483 Spre 12:28 | leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet. ~  ~  ~  ~ ~ 1484 Spre 14:1 | Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas 1485 Spre 14:1 | dwaas is, breekt het af met haar handen. ~ 1486 Spre 18:21 | ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten. ~ 1487 Spre 20:21 | eerste verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. ~ 1488 Spre 23:25 | ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard 1489 Spre 26:14 | Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op 1490 Spre 27:16 | 16      Elkeen, die haar verbergt, zou den wind verbergen, 1491 Spre 30:20 | overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen 1492 Spre 30:23 | als zij erfgenaam is van haar vrouw. ~ 1493 Spre 30:25 | bereiden zij in de zomer haar spijs. ~ 1494 Spre 31:10 | deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de 1495 Spre 31:11 | haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal 1496 Spre 31:14 | eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. ~ 1497 Spre 31:15 | het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden 1498 Spre 31:15 | geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden 1499 Spre 31:17 | 17      Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij 1500 Spre 31:17 | kracht, en zij versterkt haar armen. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License