1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528
Book Chapter: Verse
1001 2Sa 13:20 | eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~
1002 2Sa 14:2 | vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof gij
1003 2Sa 14:3 | Joab legde de woorden in haar mond. ~
1004 2Sa 14:4 | tot den koning, als zij op haar aangezicht ter aarde was
1005 2Sa 14:5 | 5 En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide:
1006 2Sa 14:26 | beschoor hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd
1007 2Sa 20:3 | onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren opgesloten
1008 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw:
1009 2Sa 20:22 | in tot al het volk, met haar wijsheid; en zij hieuwen
1010 2Sa 24:16 | uitstrekte over Jeruzalem, om haar te verderven, berouwde het
1011 1Kon 1:52 | daar zal niet van zijn haar op de aarde vallen; maar
1012 1Kon 2:6 | wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede in het graf
1013 1Kon 2:9 | zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet
1014 1Kon 2:19 | En de koning stond op, haar tegemoet, en boog zich voor
1015 1Kon 2:19 | tegemoet, en boog zich voor haar; daarna zat hij op zijn
1016 1Kon 2:20 | En de koning zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, want
1017 1Kon 3:17 | een huis; en ik heb bij haar in dat huis gebaard. ~
1018 1Kon 3:20 | dienstmaagd sliep, en legde hem in haar schoot, en haar doden zoon
1019 1Kon 3:20 | legde hem in haar schoot, en haar doden zoon legde zij in
1020 1Kon 3:26 | sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak over haar
1021 1Kon 3:26 | haar ingewand ontstak over haar zoon), en zeide: Och, mijn
1022 1Kon 3:26 | zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en dood
1023 1Kon 6:6 | kamer was van vijf ellen in haar breedte, en de middelste
1024 1Kon 6:6 | middelste van zes ellen in haar breedte, en de derde van
1025 1Kon 6:6 | derde van zeven ellen in haar breedte; want hij had aan
1026 1Kon 6:10 | huis, van vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze
1027 1Kon 6:20 | en van twintig ellen in haar hoogte, en hij overtoog
1028 1Kon 7:23 | van tien ellen was zij van haar enen rand tot haar anderen
1029 1Kon 7:23 | zij van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond,
1030 1Kon 7:23 | rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer
1031 1Kon 7:24 | 24 En onder haar rand waren knoppen, dezelve
1032 1Kon 7:24 | rijen dezer knoppen waren in haar gieting gegoten. ~
1033 1Kon 7:26 | 26 Haar dikte nu was een hand breed,
1034 1Kon 7:26 | nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den
1035 1Kon 7:27 | stelling, en van vier ellen haar breedte, en van drie ellen
1036 1Kon 7:27 | breedte, en van drie ellen haar hoogte. ~
1037 1Kon 7:30 | raderen, en koperen platen; en haar vier hoeken hadden schouderen;
1038 1Kon 7:34 | vier hoeken ener stelling; haar schouderen waren uit de
1039 1Kon 7:35 | op het hoofd der stelling haar handhaven, en haar lijsten
1040 1Kon 7:35 | stelling haar handhaven, en haar lijsten uit denzelve. ~
1041 1Kon 7:36 | sneed nu op de platen van haar handhaven, en op haar lijsten,
1042 1Kon 7:36 | van haar handhaven, en op haar lijsten, cherubs, leeuwen,
1043 1Kon 8:6 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
1044 1Kon 8:7 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~
1045 1Kon 9:16 | had Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de
1046 1Kon 9:16 | woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw
1047 1Kon 9:24 | van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar
1048 1Kon 9:24 | haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde
1049 1Kon 10:2 | sprak tot hem al wat in haar hart was. ~
1050 1Kon 10:3 | 3 En Salomo verklaarde haar al haar woorden; geen ding
1051 1Kon 10:3 | Salomo verklaarde haar al haar woorden; geen ding was er
1052 1Kon 10:3 | voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~
1053 1Kon 10:5 | huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~
1054 1Kon 10:13 | de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde;
1055 1Kon 10:13 | begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen van
1056 1Kon 10:13 | zo keerde zij en toog in haar land, zij en haar knechten. ~
1057 1Kon 10:13 | toog in haar land, zij en haar knechten. ~
1058 1Kon 11:8 | zijn vreemde vrouwen, die haar goden rookten en offerden. ~
1059 1Kon 14:5 | van u te vragen, aangaande haar zoon, want hij is krank;
1060 1Kon 14:5 | krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het zal zijn,
1061 1Kon 15:13 | had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijken afgod, en
1062 1Kon 16:34 | eerstgeborenen zoon heeft hij haar gegrondvest, en op Segub,
1063 1Kon 16:34 | jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar het
1064 1Kon 17:10 | lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij toch
1065 1Kon 17:11 | te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch
1066 1Kon 17:13 | 13 En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe
1067 1Kon 17:15 | Elia; zo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. ~
1068 1Kon 17:19 | 19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij
1069 1Kon 17:19 | zoon. En hij nam hem van haar schoot, en droeg hem boven
1070 1Kon 17:20 | kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~
1071 1Kon 20:1 | Samaria en krijgde tegen haar. ~
1072 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den
1073 2Kon 4:2 | 2 En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen? Geef
1074 2Kon 4:5 | de deur voor zich en voor haar zonen toe; die brachten
1075 2Kon 4:5 | zonen toe; die brachten haar de vaten toe, en zij goot
1076 2Kon 4:6 | vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij nog
1077 2Kon 4:6 | aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. En
1078 2Kon 4:9 | 9 En zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb gemerkt,
1079 2Kon 4:13 | had hem gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig
1080 2Kon 4:14 | gezegd: Wat is er dan voor haar te doen? En Gehazi had gezegd:
1081 2Kon 4:14 | heeft toch geen zoon, en haar man is oud. ~
1082 2Kon 4:15 | Daarom had hij gezegd: Roep haar. En als hij ze geroepen
1083 2Kon 4:17 | des levens, dien Elisa tot haar gesproken had. ~
1084 2Kon 4:20 | zijn moeder. En hij zat op haar knieen tot aan den middag
1085 2Kon 4:22 | 22 En zij riep om haar man, en zeide: Zend mij
1086 2Kon 4:24 | de ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga voort;
1087 2Kon 4:25 | geschiedde, als de man Gods haar van tegenover zag, dat hij
1088 2Kon 4:26 | 26 Nu loop toch haar tegemoet, en zeg tot haar:
1089 2Kon 4:26 | haar tegemoet, en zeg tot haar: Is het wel met u? Is het
1090 2Kon 4:27 | Maar Gehazi trad toe, om haar af te stoten. Doch de man
1091 2Kon 4:27 | Laat ze geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk
1092 2Kon 4:27 | geworden; want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en
1093 2Kon 4:30 | stond dan op, en volgde haar na. ~
1094 2Kon 4:37 | zich ter aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit. ~
1095 2Kon 4:42 | gerstebroden, en groene aren in haar hulzen; en hij zeide: Geef
1096 2Kon 5:3 | 3 Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn heer
1097 2Kon 6:28 | Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide:
1098 2Kon 6:29 | ik des anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, dat
1099 2Kon 6:29 | wij hem eten, zo heeft zij haar zoon verstoken. ~
1100 2Kon 8:2 | want zij was gegaan met haar huisgezin, en had als vreemdeling
1101 2Kon 8:3 | tot den koning riep, om haar huis en om haar akker. ~
1102 2Kon 8:3 | riep, om haar huis en om haar akker. ~
1103 2Kon 8:5 | had, tot den koning, om haar huis en om haar akker. Toen
1104 2Kon 8:5 | koning, om haar huis en om haar akker. Toen zeide Gehazi:
1105 2Kon 8:5 | Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, dien Elisa heeft levend
1106 2Kon 8:6 | hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, zeggende:
1107 2Kon 8:6 | kamerling, zeggende: Doe haar wederhebben alles, wat het
1108 2Kon 9:10 | er zal niemand zijn, die haar begrave. Toen deed hij de
1109 2Kon 9:22 | van uw moeder Izebel, en haar toverijen zo vele zijn? ~
1110 2Kon 9:30 | hoorde, zo blankette zij haar aangezicht, en versierde
1111 2Kon 9:30 | aangezicht, en versierde haar hoofd, en keek ten venster
1112 2Kon 9:33 | boven neder. En zij stieten haar van boven neder, zodat van
1113 2Kon 9:33 | van boven neder, zodat van haar bloed aan den wand en aan
1114 2Kon 9:33 | gesprengd werd; en hij vertrad haar. ~
1115 2Kon 9:35 | 35 En zij gingen heen om haar te begraven; doch zij vonden
1116 2Kon 9:35 | doch zij vonden niet van haar, dan het bekkeneel, en de
1117 2Kon 11:1 | moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte
1118 2Kon 11:3 | 3 En hij was met haar verstoken in het huis des
1119 2Kon 11:14 | Toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad,
1120 2Kon 11:15 | en zeide tot hen: Brengt haar uit tot buiten de ordeningen,
1121 2Kon 11:15 | ordeningen, en doodt, wie haar volgt, met het zwaard; want
1122 2Kon 11:16 | zij legden de handen aan haar; en zij ging den weg van
1123 2Kon 12:9 | kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij
1124 2Kon 12:17 | krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael
1125 2Kon 13:9 | kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij
1126 2Kon 13:17 | krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael
1127 2Kon 15:7 | in met krijg, en noemde haar naam Jokteel, tot op dezen
1128 2Kon 15:22 | bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de
1129 2Kon 16:16 | allen, die daarin waren, ook haar landpalen van Thirza af;
1130 2Kon 16:16 | opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw
1131 2Kon 17:9 | op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk
1132 2Kon 18:9 | op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk
1133 2Kon 19:5 | Samaria, en hij belegerde haar drie jaren. ~
1134 2Kon 19:24 | erfelijk in, en woonden in haar steden. ~
1135 2Kon 20:4 | Israels tot die dagen toe haar gerookt hadden; en hij noemde
1136 2Kon 20:4 | gerookt hadden; en hij noemde haar Nehustan. ~
1137 2Kon 20:8 | Filistijnen tot Gaza toe, en haar landpalen, van den wachttoren
1138 2Kon 20:9 | opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. ~
1139 2Kon 20:10 | 10 En zij namen haar in ten einde van drie jaren,
1140 2Kon 21:26 | 26 Daarom waren haar inwoners handeloos; zij
1141 2Kon 24:14 | deel), en zij spraken tot haar. ~
1142 2Kon 24:16 | plaats brengen, en voer haar inwoners, namelijk al de
1143 2Kon 27:1 | heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar
1144 2Kon 27:1 | haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~
1145 1Kro 2:23 | dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig
1146 1Kro 4:33 | 33 En al haar dorpen, die in den omloop
1147 1Kro 5:16 | Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen, en
1148 1Kro 6:55 | in het land van Juda, en haar voorsteden rondom dezelve. ~
1149 1Kro 6:56 | Maar het veld der stad, en haar dorpen, gaven zij Kaleb,
1150 1Kro 6:57 | vrijstad Hebron, en Libna en haar voorsteden, en Jattir en
1151 1Kro 6:57 | en Jattir en Esthemoa, en haar voorsteden, ~
1152 1Kro 6:58 | 58 En Hilen en haar voorsteden, en Debir en
1153 1Kro 6:58 | voorsteden, en Debir en haar voorsteden, ~
1154 1Kro 6:59 | 59 En Asan en haar voorsteden, en Beth-Semes
1155 1Kro 6:59 | voorsteden, en Beth-Semes en haar voorsteden. ~
1156 1Kro 6:60 | van Benjamin nu: Geba en haar voorsteden, en Allemeth
1157 1Kro 6:60 | voorsteden, en Allemeth en haar voorsteden, en Anathoth
1158 1Kro 6:60 | voorsteden, en Anathoth en haar voorsteden. Al hun steden,
1159 1Kro 6:64 | Levieten deze steden en haar voorsteden. ~
1160 1Kro 6:67 | de vrijsteden, Sichem en haar voorsteden op het gebergte
1161 1Kro 6:67 | van Efraim, en Gezer en haar voorsteden, ~
1162 1Kro 6:68 | 68 En Jokmeam en haar voorsteden, en Beth-horon
1163 1Kro 6:68 | voorsteden, en Beth-horon en haar voorsteden, ~
1164 1Kro 6:69 | 69 En Ajalon en haar voorsteden, en Gath-Rimmon
1165 1Kro 6:69 | voorsteden, en Gath-Rimmon en haar voorsteden. ~
1166 1Kro 6:70 | stam van Manasse: Aner en haar voorsteden, en Bileam en
1167 1Kro 6:70 | voorsteden, en Bileam en haar voorsteden. De huisgezinnen
1168 1Kro 6:71 | Manasse: Golan in Basan en haar voorsteden, en Astharoth,
1169 1Kro 6:71 | voorsteden, en Astharoth, en haar voorsteden. ~
1170 1Kro 6:72 | van Issaschar: Kedes en haar voorsteden, Dobrath en haar
1171 1Kro 6:72 | haar voorsteden, Dobrath en haar voorsteden, ~
1172 1Kro 6:73 | 73 En Ramoth en haar voorsteden, en Anem en haar
1173 1Kro 6:73 | haar voorsteden, en Anem en haar voorsteden. ~
1174 1Kro 6:74 | stam van Aser: Masal en haar voorsteden, en Abdor en
1175 1Kro 6:74 | voorsteden, en Abdor en haar voorsteden, ~
1176 1Kro 6:75 | 75 En Hukok en haar voorsteden, en Rehob en
1177 1Kro 6:75 | voorsteden, en Rehob en haar voorsteden. ~
1178 1Kro 6:76 | Nafthali: Kedes in Galilea, en haar voorsteden, en Hammon en
1179 1Kro 6:76 | voorsteden, en Hammon en haar voorsteden, en Kirjathaim
1180 1Kro 6:76 | voorsteden, en Kirjathaim en haar voorsteden. ~
1181 1Kro 6:77 | van Zebulon: Rimmono en haar voorsteden, Thabor en haar
1182 1Kro 6:77 | haar voorsteden, Thabor en haar voorsteden; ~
1183 1Kro 6:78 | Bezer in de woestijn, en haar voorsteden, en Jahza en
1184 1Kro 6:78 | voorsteden, en Jahza en haar voorsteden, ~
1185 1Kro 6:79 | 79 En Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en
1186 1Kro 6:79 | voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden; ~
1187 1Kro 6:80 | Gad: Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim
1188 1Kro 6:80 | voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden, ~
1189 1Kro 6:81 | 81 En Hesbon en haar voorsteden, en Jaezer en
1190 1Kro 6:81 | voorsteden, en Jaezer en haar voorsteden. ~ ~
1191 1Kro 7:15 | van Huppim en Suppim, en haar naam was Maacha; en de naam
1192 1Kro 7:28 | hun woning was Beth-El, en haar onderhorige plaatsen; en
1193 1Kro 7:28 | tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen; en
1194 1Kro 7:28 | onderhorige plaatsen; en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot
1195 1Kro 7:28 | plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige plaatsen. ~
1196 1Kro 7:29 | Manasse was Beth-Sean en haar onderhorige plaatsen, Thaanach
1197 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Thaanach en haar onderhorige plaatsen, Megiddo
1198 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Megiddo en haar onderhorige plaatsen, Dor
1199 1Kro 7:29 | onderhorige plaatsen, Dor en haar onderhorige plaatsen. In
1200 1Kro 8:12 | heeft Ono gebouwd, en Lod en haar onderhorige plaatsen; ~
1201 1Kro 10:13 | waarzegster gevraagd had, haar zoekende, ~
1202 1Kro 12:15 | toen dezelve vol was aan al haar oevers; en zij verdreven
1203 1Kro 13:2 | hen zijn in de steden, met haar voorsteden, opdat zij tot
1204 1Kro 15:1 | en spande een tent voor haar. ~
1205 1Kro 15:3 | des HEEREN op te halen aan haar plaats, die hij haar bereid
1206 1Kro 15:3 | aan haar plaats, die hij haar bereid had. ~
1207 1Kro 15:12 | ter plaatse, die ik voor haar bereid heb. ~
1208 1Kro 15:29 | zo verachtte zij hem in haar hart. ~
1209 1Kro 16:1 | der tent, welke David voor haar gespannen had; en zij offerden
1210 1Kro 16:32 | 32 Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele
1211 1Kro 18:1 | onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige plaatsen, uit
1212 1Kro 19:1 | onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige plaatsen, uit
1213 1Kro 21:2 | zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een talent gouds,
1214 1Kro 22:15 | te verderven; en als hij haar verdierf, zag het de HEERE,
1215 1Kro 24:22 | en de kinderen van Kis, haar broeders, namen ze. ~
1216 2Kro 1:4 | plaatse, die David voor haar bereid had; want hij had
1217 2Kro 1:4 | bereid had; want hij had voor haar een tent te Jeruzalem gespannen.) ~
1218 2Kro 4:2 | tien ellen was zij, van haar enen rand tot haar anderen
1219 2Kro 4:2 | van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom rond,
1220 2Kro 4:2 | rond, en van vijf ellen in haar hoogte, en een meetsnoer
1221 2Kro 4:3 | dezer runderen waren in haar gieting gegoten. ~
1222 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand breed,
1223 2Kro 4:5 | nu was een hand breed, en haar rand als het werk van den
1224 2Kro 5:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
1225 2Kro 5:8 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~
1226 2Kro 6:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
1227 2Kro 6:8 | cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven. ~
1228 2Kro 9:11 | tot het huis, dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide:
1229 2Kro 10:1 | sprak met hem al wat in haar hart was. ~
1230 2Kro 10:2 | 2 En Salomo verklaarde haar al haar woorden; en geen
1231 2Kro 10:2 | Salomo verklaarde haar al haar woorden; en geen ding was
1232 2Kro 10:2 | verborgen voor Salomo, dat hij haar niet verklaarde. ~
1233 2Kro 10:4 | huis des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~
1234 2Kro 10:12 | de koningin van Scheba al haar behagen, wat zij begeerde,
1235 2Kro 10:12 | keerde zij, en toog naar haar land, zij en haar knechten. ~
1236 2Kro 10:12 | toog naar haar land, zij en haar knechten. ~
1237 2Kro 12:20 | 20 En na haar nam hij Maacha, de dochter
1238 2Kro 14:19 | hem de steden, Beth-El met haar onderhorige plaatsen, en
1239 2Kro 14:19 | plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en
1240 2Kro 14:19 | onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen. ~
1241 2Kro 16:16 | den koning Asa, hij zette haar af, dat zij geen koningin
1242 2Kro 16:16 | gemaakt had; ook roeide Asa haar afgrijselijken afgod uit,
1243 2Kro 23:10 | moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte
1244 2Kro 23:26 | toen verscheurde Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad,
1245 2Kro 23:27 | buiten de ordeningen, en die haar volgt, zal met het zwaard
1246 2Kro 23:28 | zij legden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang
1247 2Kro 24:7 | goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken,
1248 2Kro 24:11 | en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van
1249 2Kro 28:18 | en Gederoth, en Socho en haar onderhorige plaatsen, en
1250 2Kro 28:18 | onderhorige plaatsen, en Timna en haar onderhorige plaatsen, en
1251 2Kro 28:18 | onderhorige plaatsen, en Gimzo en haar onderhorige plaatsen; en
1252 2Kro 29:18 | tafel der toerichting met al haar gereedschap. ~
1253 2Kro 34:6 | ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom, ~
1254 2Kro 34:22 | en zij spraken zulks tot haar. ~
1255 2Kro 34:24 | over deze plaats en over haar inwoners brengen; al de
1256 2Kro 34:27 | tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u vernederd
1257 2Kro 34:28 | over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En
1258 Ezra 4:16 | zal worden opgebouwd, en haar muren voltrokken, gij daardoor
1259 Ezra 9:3 | mantel; en ik trok van het haar mijns hoofds en mijns baards
1260 Ezra 10:3 | die vrouwen, en wat van haar geboren is, zullen doen
1261 Neh 1:3 | Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand. ~
1262 Neh 2:3 | mijner vaderen, woest is, en haar poorten met vuur verteerd
1263 Neh 2:13 | dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd. ~
1264 Neh 2:17 | dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand
1265 Neh 3:1 | heiligden ze, en richtten haar deuren op; ja, zij heiligden
1266 Neh 3:3 | zolderden die, en richtten haar deuren op, met haar sloten
1267 Neh 3:3 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1268 Neh 3:3 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1269 Neh 3:6 | zolderden zij, en richtten haar deuren op, met haar sloten
1270 Neh 3:6 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1271 Neh 3:6 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1272 Neh 3:13 | bouwden die, en richtten haar deuren op, met haar sloten
1273 Neh 3:13 | richtten haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen;
1274 Neh 3:13 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe duizend
1275 Neh 3:14 | hij bouwde ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten
1276 Neh 3:14 | richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1277 Neh 3:14 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
1278 Neh 3:15 | overdekte ze, en richtte haar deuren op, met haar sloten
1279 Neh 3:15 | richtte haar deuren op, met haar sloten en haar grendelen;
1280 Neh 3:15 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe den muur
1281 Neh 11:25 | Juda, in Kirjath-Arba en haar onderhorige plaatsen, en
1282 Neh 11:25 | plaatsen, en in Dibon en haar onderhorige plaatsen, en
1283 Neh 11:25 | plaatsen, en in Jekabzeel en haar dorpen; ~
1284 Neh 11:27 | Hazar-Sual, en in Ber-Seba, en haar onderhorige plaatsen, ~
1285 Neh 11:28 | Ziklag, en in Mechona en haar onderhorige plaatsen, ~
1286 Neh 11:30 | 30 Zanoah, Adullam en haar dorpen, Lachis en haar akkers,
1287 Neh 11:30 | en haar dorpen, Lachis en haar akkers, Azeka en haar onderhorige
1288 Neh 11:30 | en haar akkers, Azeka en haar onderhorige plaatsen; en
1289 Neh 11:31 | en Aja, en Beth-El, en haar onderhorige plaatsen, ~
1290 Neh 13:25 | van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren
1291 Est 1:11 | den volken en den vorsten haar schoonheid te tonen; want
1292 Est 1:12 | den dienst der kamerlingen haar aangezegd was. Toen werd
1293 Est 1:17 | alle vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen
1294 Est 1:17 | mannen verachten zullen in haar ogen, als men zeggen zal:
1295 Est 1:19 | Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk aan haar naaste,
1296 Est 1:19 | geve haar koninkrijk aan haar naaste, die beter is dan
1297 Est 1:20 | zullen alle vrouwen aan haar mannen eer geven, van de
1298 Est 2:1 | gedaan had, en wat over haar besloten was. ~
1299 Est 2:3 | der vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~
1300 Est 2:3 | vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~
1301 Est 3 | schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven,
1302 Est 3 | aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai
1303 Est 4:1 | daarom haastte hij met haar versierselen en met haar
1304 Est 4:1 | haar versierselen en met haar delen haar te geven, en
1305 Est 4:1 | versierselen en met haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke
1306 Est 4:1 | aanzienlijke jonge dochters haar te geven uit het huis des
1307 Est 4:1 | konings; en hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar
1308 Est 4:1 | hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar het
1309 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen
1310 Est 5 | gegeven; want Mordechai had haar geboden, dat zij het niet
1311 Est 6 | en wat met haar geschieden zou. ~
1312 Est 6:1 | Ahasveros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar
1313 Est 6:2 | al wat zij zeide, werd haar gegeven, dat zij daarmede
1314 Est 6:3 | ware de koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen
1315 Est 8 | in de ogen van allen, die haar zagen. ~
1316 Est 10 | de koninklijke kroon op haar hoofd, en hij maakte haar
1317 Est 10 | haar hoofd, en hij maakte haar koningin in de plaats van
1318 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen gegeven,
1319 Est 12 | gegeven, gelijk als Mordechai haar geboden had; want ~
1320 Est 22:1 | Toen zeide de koning tot haar: Wat is u, koningin ~
1321 Est 29 | ben ook tegen morgen van haar met den koning genodigd. ~
1322 Est 43 | gegeven, wat hij voor haar was. ~
1323 Job 2:10 | 10 Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der
1324 Job 4:15 | een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen. ~
1325 Job 5:16 | verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe. ~
1326 Job 6:17 | worden, verdwijnen zij uit haar plaats. ~
1327 Job 6:19 | wandelaars van Scheba wachten op haar. ~
1328 Job 9:6 | Die de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren
1329 Job 9:6 | beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; ~
1330 Job 11:9 | 9 Langer dan de aarde is haar maat, en breder dan de zee. ~
1331 Job 14:18 | rots wordt versteld uit haar plaats; ~
1332 Job 18:4 | rots versteld worden uit haar plaats? ~
1333 Job 19:12 | aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich
1334 Job 26:12 | Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing. ~
1335 Job 28:6 | 6 Haar stenen zijn de plaats van
1336 Job 28:13 | 13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt
1337 Job 28:15 | Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en
1338 Job 28:15 | worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. ~
1339 Job 28:17 | het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook
1340 Job 28:19 | de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en
1341 Job 28:22 | verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze
1342 Job 28:23 | 23 God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. ~
1343 Job 28:23 | verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. ~
1344 Job 28:27 | 27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte
1345 Job 31:10 | malen, en anderen zich over haar krommen! ~
1346 Job 31:18 | mijner moeders buik af heb ik haar geleid;) ~
1347 Job 37:5 | 5 Wie heeft haar maten gezet, want gij weet
1348 Job 37:5 | weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken? ~
1349 Job 37:6 | 6 Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken,
1350 Job 37:6 | nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd? ~
1351 Job 37:9 | 9 Toen Ik de wolk tot haar kleding stelde, en de donkerheid
1352 Job 37:9 | stelde, en de donkerheid tot haar windeldoek; ~
1353 Job 37:10 | 10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde
1354 Job 37:13 | zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden? ~
1355 Job 37:19 | En de duisternis, waar is haar plaats? ~
1356 Job 37:32 | Mazzaroth voortbrengen op haar tijd, en den Wagen met zijn
1357 Job 38:3 | 3 Wie bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot
1358 Job 38:3 | bereidt de raaf haar kost, als haar jongen tot God schreeuwen,
1359 Job 38:5 | en weet gij den tijd van haar baren? ~
1360 Job 38:6 | 6 Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting
1361 Job 38:6 | versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen? ~
1362 Job 38:7 | 7 Haar jongen worden kloek, worden
1363 Job 38:17 | 17 Dat zij haar eieren in de aarde laat,
1364 Job 38:19 | Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare
1365 Job 38:19 | zij de hare niet waren; haar arbeid is te vergeefs, omdat
1366 Job 38:20 | 20 Want God heeft haar van wijsheid ontbloot, en
1367 Job 38:20 | wijsheid ontbloot, en heeft haar des verstands niet medegedeeld. ~
1368 Job 41:15 | de dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder
1369 Job 41:15 | van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. ~
1370 Job 41:15 | vader gaf haar erfdeel onder haar broederen. ~
1371 Psa 7:8 | omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. ~
1372 Psa 10:15 | goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt. ~
1373 Psa 19:7 | 7 Haar uitgang is van het einde
1374 Psa 19:7 | het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden
1375 Psa 19:7 | niets is verborgen voor haar hitte. ~
1376 Psa 24:1 | is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld, en die
1377 Psa 45:14 | geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. ~
1378 Psa 45:15 | jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen,
1379 Psa 45:15 | dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen
1380 Psa 46:3 | al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de
1381 Psa 46:4 | 4 Laat haar wateren bruisen, laat ze
1382 Psa 46:6 | God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen;
1383 Psa 46:6 | zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken
1384 Psa 48:4 | 4 God is in haar paleizen; Hij is er bekend
1385 Psa 48:9 | stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid.
1386 Psa 48:13 | rondom Sion, en omringt haar; telt haar torens; ~
1387 Psa 48:13 | Sion, en omringt haar; telt haar torens; ~
1388 Psa 48:14 | 14 Zet uw hart op haar vesting; beschouwt onderscheidenlijk
1389 Psa 48:14 | beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het
1390 Psa 50:1 | den opgang der zon tot aan haar ondergang. ~
1391 Psa 50:12 | want Mijn is de wereld en haar volheid. ~
1392 Psa 55:11 | Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid
1393 Psa 55:11 | nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid
1394 Psa 55:11 | en overlast is binnen in haar. ~
1395 Psa 55:12 | verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt
1396 Psa 55:12 | en bedrog wijkt niet van haar straat. ~
1397 Psa 58:5 | als een dove adder, die haar oren toestopt; ~
1398 Psa 67:7 | 7De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal
1399 Psa 69:36 | aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten; ~
1400 Psa 69:37 | zaad Zijner knechten zal haar beerven; en de liefhebbers
1401 Psa 74:11 | Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem;
1402 Psa 84:4 | nest voor zich, waar zij haar jongen legt, bij Uw altaren,
1403 Psa 89:10 | opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo
1404 Psa 89:12 | aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. ~
1405 Psa 93:3 | HEERE! de rivieren verheffen haar bruisen; de rivieren verheffen
1406 Psa 93:3 | bruisen; de rivieren verheffen haar aanstoting. ~
1407 Psa 96:11 | verheuge, dat de zee bruise met haar volheid. ~
1408 Psa 98:7 | 7De zee bruise met haar volheid, de wereld met degenen,
1409 Psa 102:14 | over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de
1410 Psa 102:15 | hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden
1411 Psa 102:15 | en hebben medelijden met haar gruis. ~
1412 Psa 103:16 | zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer. ~
1413 Psa 103:16 | meer, en haar plaats kent haar niet meer. ~
1414 Psa 104:5 | heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer
1415 Psa 104:19 | gezette tijden, de zon weet haar ondergang. ~
1416 Psa 107:25 | een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft. ~
1417 Psa 107:42 | alle ongerechtigheid stopt haar mond. ~
1418 Psa 113:3 | den opgang der zon af tot haar nedergang, zij de Naam des
1419 Psa 119:120 | 120 Het haar mijns vleses is te berge
1420 Psa 132:6 | 6 Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij
1421 Psa 132:6 | gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van
1422 Psa 132:15 | 15 Ik zal haar kost rijkelijk zegenen,
1423 Psa 132:15 | kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met
1424 Psa 132:16 | 16 En haar priesters zal Ik met heil
1425 Psa 132:16 | Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer
1426 Psa 137:7 | Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe! ~
1427 Psa 139:17 | gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen! ~
1428 Spre 1:19 | pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen. ~
1429 Spre 1:20 | daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten. ~
1430 Spre 1:21 | der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad; ~
1431 Spre 2:4 | 4 Zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt
1432 Spre 2:16 | van de onbekende, die met haar redenen vleit; ~
1433 Spre 2:18 | 18 Want haar huis helt naar den dood,
1434 Spre 2:18 | huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. ~
1435 Spre 2:19 | 19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen,
1436 Spre 3:14 | 14 Want haar koophandel is beter dan
1437 Spre 3:14 | koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven
1438 Spre 3:15 | wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. ~
1439 Spre 3:16 | Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand
1440 Spre 3:16 | in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. ~
1441 Spre 3:17 | 17 Haar wegen zijn wegen der liefelijkheid,
1442 Spre 3:17 | der liefelijkheid, en al haar paden vrede. ~
1443 Spre 4:8 | zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult. ~
1444 Spre 5:3 | vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan
1445 Spre 5:4 | Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp
1446 Spre 5:5 | 5 Haar voeten dalen naar den dood,
1447 Spre 5:5 | voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. ~
1448 Spre 5:6 | levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij
1449 Spre 5:8 | Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur
1450 Spre 5:8 | nader niet tot de deur van haar huis; ~
1451 Spre 5:19 | aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken
1452 Spre 5:19 | dronken maken; dool steeds in haar liefde. ~
1453 Spre 6:6 | de mier, gij luiaard! zie haar wegen, en word wijs; ~
1454 Spre 6:8 | 8 Haar brood bereidt in den zomer,
1455 Spre 6:8 | brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst. ~
1456 Spre 6:25 | 25 Begeer haar schoonheid niet in uw hart,
1457 Spre 6:25 | laat ze u niet vangen met haar oogleden. ~
1458 Spre 6:29 | huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig
1459 Spre 7:5 | voor de onbekende, die met haar redenen vleit. ~
1460 Spre 7:8 | Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den
1461 Spre 7:8 | hij trad op den weg van haar huis. ~
1462 Spre 7:10 | hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; ~
1463 Spre 7:11 | woelachtig en wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis
1464 Spre 7:11 | wederstrevig, haar voeten bleven in haar huis niet; ~
1465 Spre 7:13 | en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot
1466 Spre 7:21 | hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem
1467 Spre 7:22 | 22 Hij ging haar straks achterna, gelijk
1468 Spre 7:25 | 25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaalt
1469 Spre 7:25 | niet wijken, dwaalt niet op haar paden. ~
1470 Spre 7:26 | gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. ~
1471 Spre 7:27 | 27 Haar huis zijn wegen des grafs,
1472 Spre 8:1 | verheft niet de Verstandigheid Haar stem? ~
1473 Spre 8:11 | men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. ~
1474 Spre 8:29 | 29 Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren
1475 Spre 9:1 | opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft
1476 Spre 9:1 | huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. ~
1477 Spre 9:2 | 2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij
1478 Spre 9:2 | slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft
1479 Spre 9:2 | wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht. ~
1480 Spre 9:3 | 3 Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden;
1481 Spre 9:14 | zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de
1482 Spre 9:18 | dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten
1483 Spre 12:28 | leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet. ~ ~ ~ ~ ~
1484 Spre 14:1 | Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas
1485 Spre 14:1 | dwaas is, breekt het af met haar handen. ~
1486 Spre 18:21 | ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten. ~
1487 Spre 20:21 | eerste verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. ~
1488 Spre 23:25 | ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard
1489 Spre 26:14 | Een deur keert om op haar herre, alzo de luiaard op
1490 Spre 27:16 | 16 Elkeen, die haar verbergt, zou den wind verbergen,
1491 Spre 30:20 | overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen
1492 Spre 30:23 | als zij erfgenaam is van haar vrouw. ~
1493 Spre 30:25 | bereiden zij in de zomer haar spijs. ~
1494 Spre 31:10 | deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de
1495 Spre 31:11 | haars heren vertrouwt op haar, zodat hem geen goed zal
1496 Spre 31:14 | eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen. ~
1497 Spre 31:15 | het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden
1498 Spre 31:15 | geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden
1499 Spre 31:17 | 17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij
1500 Spre 31:17 | kracht, en zij versterkt haar armen. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528 |