1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528
Book Chapter: Verse
1501 Spre 31:18 | Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar
1502 Spre 31:18 | haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet
1503 Spre 31:19 | 19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil,
1504 Spre 31:19 | handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok. ~
1505 Spre 31:20 | 20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige;
1506 Spre 31:20 | ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige. ~
1507 Spre 31:21 | Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw;
1508 Spre 31:21 | vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele
1509 Spre 31:22 | voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en
1510 Spre 31:23 | 23 Nun. Haar man is bekend in de poorten,
1511 Spre 31:25 | Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over
1512 Spre 31:26 | 26 Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid;
1513 Spre 31:26 | open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid. ~
1514 Spre 31:27 | beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid
1515 Spre 31:28 | 28 Koph. Haar kinderen staan op, en roemen
1516 Spre 31:28 | kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar
1517 Spre 31:28 | haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar,
1518 Spre 31:28 | haar man, en hij prijst haar, zeggende: ~
1519 Spre 31:31 | 31 Thau. Geef haar van de vrucht harer handen,
1520 Spre 31:31 | vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de
1521 Spre 31:31 | handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten. ~
1522 Pred 1:5 | onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. ~
1523 Pred 6:4 | en met duisternis wordt haar naam bedekt. ~
1524 Pred 7:12 | wetenschap is, dat de wijsheid haar bezitters het leven geeft. ~
1525 Pred 7:26 | hart netten en garen, en haar handen banden zijn; wie
1526 Pred 7:26 | Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen
1527 Pred 7:26 | daarentegen de zondaar zal van haar gevangen worden. ~
1528 Pred 7:28 | ziel nog zoekt, maar ik heb haar niet gevonden: een man uit
1529 Pred 8:8 | ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen. ~
1530 Pred 9:14 | groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, en
1531 Pred 9:14 | grote vastigheden tegen haar. ~
1532 Hoo 3:5 | wakker maakt, totdat het haar luste! ~
1533 Hoo 3:10 | derzelve maakte hij van zilver, haar vloer van goud, haar gehemelte
1534 Hoo 3:10 | zilver, haar vloer van goud, haar gehemelte van purper; het
1535 Hoo 4:1 | ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten,
1536 Hoo 6:5 | doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten,
1537 Hoo 6:9 | de zuivere dergenen, die haar gebaard heeft; als de dochters
1538 Hoo 6:9 | gebaard heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar
1539 Hoo 6:9 | haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig roemen,
1540 Hoo 6:9 | bijwijven; en zij zullen haar prijzen. ~
1541 Hoo 8:5 | woestijn, en liefelijk leunt op haar Liefste? Onder den appelboom
1542 Hoo 8:6 | ijver is hard als het graf; haar kolen zijn vurige kolen,
1543 Hoo 8:8 | in dien dag, als men van haar spreken zal? ~
1544 Hoo 8:9 | een paleis van zilver op haar bouwen; en zo zij een deur
1545 Hoo 8:9 | een deur is, wij zullen haar rondom bezetten met cederen
1546 Jes 1:27 | recht verlost worden, en haar wederkerenden door gerechtigheid. ~
1547 Jes 3:16 | daarhenen treden, en alsof haar voeten gebonden waren. ~
1548 Jes 3:17 | schurftig maken, en de HEERE zal haar schaamte ontbloten. ~
1549 Jes 3:26 | 26 En haar poorten zullen treuren,
1550 Jes 4:5 | den berg Sions, en over haar vergaderingen, scheppen
1551 Jes 5:14 | zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte,
1552 Jes 5:14 | nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis,
1553 Jes 5:14 | heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar
1554 Jes 5:14 | haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. ~
1555 Jes 7:1 | Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht met strijden
1556 Jes 7:1 | met strijden niet tegen haar. ~
1557 Jes 7:20 | afscheren het hoofd, en het haar der voeten; ja, het
1558 Jes 10:11 | gedaan heb aan Samaria en aan haar afgoden, zou ik alzo niet
1559 Jes 10:11 | doen aan Jeruzalem en aan haar afgoden? ~
1560 Jes 11:7 | zullen te zamen weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen,
1561 Jes 13:10 | en zijn gesternten zullen haar licht niet laten lichten;
1562 Jes 13:10 | zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. ~
1563 Jes 13:13 | aarde zal bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid
1564 Jes 14:29 | basilisk voortkomen, en haar vrucht zal een vurige vliegende
1565 Jes 15:5 | hart schreeuwt over Moab, haar grendelen zijn naar Zoar
1566 Jes 15:8 | door de landpale van Moab, haar gehuil tot Eglaim toe, ja,
1567 Jes 15:8 | ja, tot Beer-Elim toe zal haar gehuil zijn. ~
1568 Jes 19:19 | een opgericht teken aan haar landpalen voor den HEERE. ~
1569 Jes 21:2 | beleger ze, o Media! Ik heb al haar zuchting doen ophouden. ~
1570 Jes 23:7 | van oude dagen af is; maar haar eigen voeten zullen haar
1571 Jes 23:7 | haar eigen voeten zullen haar verre wegdragen, om in vreemdelingschap
1572 Jes 23:11 | gegeven tegen Kanaan, om haar sterkten te verdelgen. ~
1573 Jes 23:17 | dat zij wederkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij
1574 Jes 23:18 | 18 En haar koophandel en haar hoerenloon
1575 Jes 23:18 | En haar koophandel en haar hoerenloon zal den HEERE
1576 Jes 23:18 | opgesloten worden; maar haar koophandel zal wezen voor
1577 Jes 24:2 | gelijk de dienstmaagd, alzo haar vrouw; gelijk de koper,
1578 Jes 24:20 | gelijk een nachthut; en haar overtreding zal zwaar op
1579 Jes 24:20 | overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen,
1580 Jes 26:17 | smarten heeft, en schreeuwt in haar weeen, alzo zijn wij geweest,
1581 Jes 26:21 | bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken, en zal
1582 Jes 26:21 | bloed ontdekken, en zal haar doodgeslagenen niet
1583 Jes 27:10 | nederliggen, en zullen haar takken verslinden. ~
1584 Jes 27:11 | 11 Als haar takken verdord zullen zijn,
1585 Jes 29:7 | zelfs allen, die tegen haar en haar vestingen strijden,
1586 Jes 29:7 | allen, die tegen haar en haar vestingen strijden, en haar
1587 Jes 29:7 | haar vestingen strijden, en haar beangstigen zullen. ~
1588 Jes 30:14 | verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf
1589 Jes 31:4 | den berg Sions en voor haar heuvel. ~
1590 Jes 31:5 | beschutten, beschuttende zal Hij haar ook verlossen, doorgaande
1591 Jes 31:5 | verlossen, doorgaande zal Hij haar ook uithelpen. ~
1592 Jes 34:1 | luistert toe; de aarde hore, en haar volheid, de wereld en al
1593 Jes 34:15 | meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder
1594 Jes 34:15 | jongen uitbikken, en onder haar schaduw vergaderen; ook
1595 Jes 35:2 | heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraard van
1596 Jes 37:27 | 27 Daarom waren haar inwoners handeloos, zij
1597 Jes 40:2 | van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld
1598 Jes 40:2 | en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar
1599 Jes 40:2 | haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend
1600 Jes 40:2 | ontvangen heeft voor al haar zonden. ~
1601 Jes 41:9 | einden der aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb;
1602 Jes 42:11 | Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen,
1603 Jes 44:26 | herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten. ~
1604 Jes 47:8 | die zo zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en
1605 Jes 49:15 | 15 Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat
1606 Jes 50:1 | ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Of wie
1607 Jes 50:2 | rivieren tot een woestijn, dat haar vis stinkt, omdat er geen
1608 Jes 50:6 | wangen dengenen, die Mij het haar uitplukken; Mijn aangezicht
1609 Jes 51:3 | troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij
1610 Jes 51:3 | woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden,
1611 Jes 51:3 | woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des
1612 Jes 51:6 | als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van
1613 Jes 51:15 | Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der
1614 Jes 51:18 | die zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand
1615 Jes 51:18 | zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt. ~
1616 Jes 58:20 | die kan niet rusten, en haar wateren werpen slijk en
1617 Jes 61:8 | wolk, en als duiven tot haar vensters? ~
1618 Jes 61:20 | ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want
1619 Jes 62:10 | bruid zich versiert met haar gereedschap. ~
1620 Jes 62:11 | Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk
1621 Jes 63:1 | ik niet stil zijn; totdat haar gerechtigheid voortkome
1622 Jes 63:1 | voortkome als een glans, en haar heil als een fakkel, die
1623 Jes 63:4 | worden: Mijn lust is aan haar! en uw land: Het getrouwde;
1624 Jes 66:18 | Jeruzalem een verheuging, en haar volk een vrolijkheid. ~
1625 Jes 66:19 | zijn over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord worden
1626 Jes 67:7 | heeft zij gebaard, eer haar smart overkwam, zo is zij
1627 Jes 67:8 | weeen gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. ~
1628 Jes 67:10 | Jeruzalem, en verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest
1629 Jes 67:10 | verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest vrolijk
1630 Jes 67:10 | liefhebbers! Weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen,
1631 Jes 67:10 | vreugde, gij allen, die over haar zijt treurig geweest! ~
1632 Jes 67:12 | Ziet, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier,
1633 Jer 1:15 | Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom, en tegen alle
1634 Jer 1:18 | koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar
1635 Jer 1:18 | tegen haar vorsten, tegen haar priesteren, en tegen
1636 Jer 2:23 | lichte, snelle kemelin, die haar wegen verdraait! ~
1637 Jer 2:24 | schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen,
1638 Jer 2:24 | ontmoeting afkeren? Allen, die haar zoeken, zullen niet moede
1639 Jer 2:24 | niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden. ~
1640 Jer 2:24 | haar maand zullen zij haar vinden. ~
1641 Jer 2:32 | Vergeet ook een jonkvrouw haar versiersel, of een bruid
1642 Jer 2:32 | versiersel, of een bruid haar bindselen? Nochtans heeft
1643 Jer 3:1 | anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve
1644 Jer 3:7 | Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda. ~
1645 Jer 3:8 | Israel overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief
1646 Jer 3:8 | bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven
1647 Jer 3:8 | haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had,
1648 Jer 3:8 | had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde,
1649 Jer 3:10 | in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot
1650 Jer 3:10 | tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk,
1651 Jer 3:11 | afgekeerde Israel heeft haar ziel gerechtvaardigd, meer
1652 Jer 3:16 | opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken, en haar niet
1653 Jer 3:16 | aan haar niet gedenken, en haar niet bezoeken, en zij zal
1654 Jer 3:17 | al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des
1655 Jer 3:20 | trouwelooslijk scheidt van haar vriend, alzo hebt gijlieden
1656 Jer 4:17 | velden zijn zij rondom tegen haar; omdat zij tegen Mij wederspannig
1657 Jer 4:31 | Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende:
1658 Jer 5:1 | en verneemt, en zoekt op haar straten, of gij iemand vindt,
1659 Jer 5:1 | waarheid zoekt, zo zal Ik haar genadig zijn. ~
1660 Jer 5:10 | 10 Beklimt haar muren, en verderft ze (doch
1661 Jer 5:10 | maakt geen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn
1662 Jer 5:22 | niet zal gaan; ofschoon haar golven zich bewegen, zo
1663 Jer 6:3 | Maar er zullen herders tot haar komen met hun kudden; zij
1664 Jer 6:3 | zullen tenten rondom tegen haar opslaan; zij zullen een
1665 Jer 6:4 | Heiligt den krijg tegen haar, maakt u op, en laat ons
1666 Jer 6:5 | optrekken in den nacht, en haar paleizen verderven! ~
1667 Jer 6:6 | worden; in het midden van haar is enkel verdrukking. ~
1668 Jer 6:7 | opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring
1669 Jer 6:7 | geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging
1670 Jer 8:19 | de HEERE niet te Sion, is haar koning niet bij haar? Waarom
1671 Jer 8:19 | is haar koning niet bij haar? Waarom hebben zij Mij vertoornd
1672 Jer 9:20 | dochters weeklagen, en elke een haar metgezellin klaagliederen. ~
1673 Jer 12:8 | leeuw in het woud; zij heeft haar stem tegen Mij verheven,
1674 Jer 12:8 | verheven, daarom heb Ik haar gehaat. ~
1675 Jer 12:9 | vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt, al
1676 Jer 14:2 | 2 Juda treurt en haar poorten zijn verzwakt; zij
1677 Jer 15:9 | zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon
1678 Jer 15:9 | heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan, als
1679 Jer 17:27 | zal Ik een vuur in haar poorten aansteken, dat de
1680 Jer 19:8 | aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten
1681 Jer 19:8 | ontzetten en fluiten over al haar plagen. ~
1682 Jer 19:12 | doen, spreekt de HEERE, en haar inwoners; en dat om deze
1683 Jer 19:15 | over deze stad, en over al haar steden, al het kwaad brengen,
1684 Jer 19:15 | kwaad brengen, dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij
1685 Jer 20:5 | vermogen dezer stad, en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid,
1686 Jer 20:5 | en al haar arbeid, en al haar kostelijkheid, en alle schatten
1687 Jer 20:17 | mijn graf geweest is, of haar baarmoeder als van een,
1688 Jer 21:14 | zal een vuur aansteken in haar woud, dat zal verteren al
1689 Jer 21:14 | zal verteren al wat rondom haar is. ~ ~
1690 Jer 23:14 | allen zijn Mij als Sodom, en haar inwoners als Gomorra. ~
1691 Jer 25:18 | en de steden van Juda, en haar koningen, en haar vorsten;
1692 Jer 25:18 | Juda, en haar koningen, en haar vorsten; om die te stellen
1693 Jer 26:15 | en op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid,
1694 Jer 29:7 | wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar
1695 Jer 29:7 | haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben. ~
1696 Jer 30:17 | zij; niemand vraagt naar haar. ~
1697 Jer 30:18 | stad zal herbouwd worden op haar hoop, en het paleis zal
1698 Jer 31:15 | geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich
1699 Jer 31:15 | zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij
1700 Jer 31:35 | Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der
1701 Jer 32:24 | der Chaldeen, die tegen haar strijden; vanwege het zwaard
1702 Jer 32:31 | van den dag af, dat zij haar gebouwd hebben, tot op dezen
1703 Jer 32:31 | dezen dag toe; opdat Ik haar van Mijn aangezicht
1704 Jer 33:6 | 6 Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing
1705 Jer 33:16 | zeker wonen; en deze is, die haar roepen zal: De HEERE, onze
1706 Jer 34:1 | Jeruzalem streden, en tegen al haar steden), zeggende: ~
1707 Jer 34:22 | brengen, en zij zullen tegen haar strijden, en zullen ze innemen,
1708 Jer 39:1 | Jeruzalem, en zij belegerden haar. ~
1709 Jer 44:17 | Melecheth des hemels, en haar drankofferen offerende,
1710 Jer 44:18 | des hemels te roken, en haar drankofferen te offeren,
1711 Jer 44:19 | Melecheth des hemels roken en haar drankofferen offeren, maken
1712 Jer 44:19 | drankofferen offeren, maken wij haar gebeelde koeken, om haar
1713 Jer 44:19 | haar gebeelde koeken, om haar af te beelden, en offeren
1714 Jer 44:19 | beelden, en offeren wij haar drankofferen, zonder
1715 Jer 44:25 | Melecheth des hemels, en haar drankofferen offerende;
1716 Jer 46:21 | 21 Zelfs haar gehuurden in haar midden
1717 Jer 46:21 | Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als gemeste
1718 Jer 46:22 | 22 Haar stem zal gaan als van een
1719 Jer 46:22 | daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk
1720 Jer 46:23 | 23 Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt
1721 Jer 46:25 | en over Egypte, en over haar goden, en over haar koningen,
1722 Jer 46:25 | over haar goden, en over haar koningen, ja, over
1723 Jer 48:2 | zij hebben kwaad tegen haar gedacht, zeggende: Komt,
1724 Jer 48:2 | zeggende: Komt, en laat ons haar uitroeien, dat zij geen
1725 Jer 48:4 | Moab is verbroken; haar kleine kinderen hebben een
1726 Jer 48:9 | vliegende zal zij uitgaan; en haar steden zullen ter verwoesting
1727 Jer 48:38 | daken van Moab, en op al haar straten is overal misbaar;
1728 Jer 48:44 | worden; want Ik zal over haar, over Moab, het jaar van
1729 Jer 49:2 | woesten hoop worden, en haar onderhorige plaatsen
1730 Jer 49:4 | afkerige dochter! die op haar schatten vertrouwt, zeggende:
1731 Jer 49:13 | en tot een vloek; en al haar steden zullen worden
1732 Jer 49:14 | Vergadert u, en komt aan tegen haar, en maakt u op ten strijde. ~
1733 Jer 49:17 | ontzetting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten,
1734 Jer 49:17 | ontzetten, en fluiten over al haar plagen. ~
1735 Jer 49:18 | van Sodom en Gomorra en haar naburen, zal het zijn, zegt
1736 Jer 49:19 | dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij
1737 Jer 49:24 | vluchten, en siddering heeft haar aangegrepen; benauwdheid
1738 Jer 49:24 | een barende vrouw hebben haar bevangen; ~
1739 Jer 49:26 | 26 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar
1740 Jer 49:26 | haar jongelingen vallen op haar straten; en al haar krijgslieden
1741 Jer 49:26 | vallen op haar straten; en al haar krijgslieden zullen te dien
1742 Jer 50:2 | Merodach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd,
1743 Jer 50:2 | afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd! ~
1744 Jer 50:3 | Want een volk komt tegen haar op van het noorden; dat
1745 Jer 50:3 | van het noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting,
1746 Jer 50:9 | opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal zij
1747 Jer 50:13 | en fluiten over al haar plagen. ~
1748 Jer 50:14 | den boog spant! schiet in haar, en spaart de pijlen niet;
1749 Jer 50:15 | 15 Juicht over haar rondom, zij heeft haar hand
1750 Jer 50:15 | over haar rondom, zij heeft haar hand gegeven; haar fondamenten
1751 Jer 50:15 | heeft haar hand gegeven; haar fondamenten zijn gevallen,
1752 Jer 50:15 | fondamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want
1753 Jer 50:15 | HEEREN wraak, wreekt u aan haar, doet haar, gelijk
1754 Jer 50:15 | wreekt u aan haar, doet haar, gelijk als zij gedaan heeft! ~
1755 Jer 50:26 | 26 Komt aan tegen haar van het uiterste, opent
1756 Jer 50:26 | van het uiterste, opent haar schuren, vertreedt haar
1757 Jer 50:26 | haar schuren, vertreedt haar als korenhopen, en verbant
1758 Jer 50:27 | Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter
1759 Jer 50:29 | boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van
1760 Jer 50:29 | van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar
1761 Jer 50:29 | ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar
1762 Jer 50:29 | haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij
1763 Jer 50:30 | 30 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar
1764 Jer 50:30 | haar jongelingen vallen op haar straten, en al haar krijgslieden
1765 Jer 50:30 | vallen op haar straten, en al haar krijgslieden te dien dage
1766 Jer 50:35 | inwoners van Babel, en over haar vorsten, en over haar wijzen. ~
1767 Jer 50:35 | over haar vorsten, en over haar wijzen. ~
1768 Jer 50:36 | het zwaard zal zijn over haar helden, dat zij versagen; ~
1769 Jer 50:37 | zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd
1770 Jer 50:38 | Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen;
1771 Jer 50:40 | God Sodom en Gomorra en haar naburen heeft omgekeerd,
1772 Jer 50:40 | wonen, en geen mensenkind in haar verkeren. ~
1773 Jer 50:44 | dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij
1774 Jer 51:2 | wanners toeschikken, die haar wannen, en haar land uitledigen
1775 Jer 51:2 | toeschikken, die haar wannen, en haar land uitledigen zullen;
1776 Jer 51:2 | kwaads van rondom tegen haar zijn. ~
1777 Jer 51:3 | pantsier; en verschoont haar jongelingen niet, verbant
1778 Jer 51:3 | jongelingen niet, verbant al haar heir; ~
1779 Jer 51:4 | Chaldeen, en de doorstokenen op haar straten. ~
1780 Jer 51:6 | wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit
1781 Jer 51:6 | der wraak des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt. ~
1782 Jer 51:7 | maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn
1783 Jer 51:8 | en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn,
1784 Jer 51:8 | over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij
1785 Jer 51:9 | is niet genezen; verlaat haar dan, en laat ons een iegelijk
1786 Jer 51:9 | zijn land trekken; want haar oordeel reikt tot aan den
1787 Jer 51:11 | is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit
1788 Jer 51:27 | heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen
1789 Jer 51:27 | tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van
1790 Jer 51:27 | een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts,
1791 Jer 51:28 | 28 Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen
1792 Jer 51:28 | de koningen van Medie, haar landvoogden en al haar overheden,
1793 Jer 51:28 | haar landvoogden en al haar overheden, ja, het ganse
1794 Jer 51:33 | nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes
1795 Jer 51:36 | wraak wreken; en Ik zal haar zee droog maken, en haar
1796 Jer 51:36 | haar zee droog maken, en haar springader opdrogen. ~
1797 Jer 51:43 | 43 Haar steden zijn geworden tot
1798 Jer 51:45 | volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn
1799 Jer 51:47 | gesneden beelden van Babel; en haar ganse land zal beschaamd
1800 Jer 51:47 | beschaamd worden, en al haar verslagenen zullen in het
1801 Jer 51:47 | zullen in het midden van haar liggen. ~
1802 Jer 51:48 | want van het noorden zullen haar de verstoorders aankomen,
1803 Jer 51:52 | bezoeking doen zal over haar gesneden beelden; en de
1804 Jer 51:52 | dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land. ~
1805 Jer 51:53 | harer sterkte, zo zullen haar toch verstoorders van Mij
1806 Jer 51:55 | zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder
1807 Jer 51:56 | de verstoorder komt over haar, over Babel, en haar helden
1808 Jer 51:56 | over haar, over Babel, en haar helden zullen gevangen worden;
1809 Jer 51:57 | 57 En Ik zal haar vorsten, en haar wijzen,
1810 Jer 51:57 | Ik zal haar vorsten, en haar wijzen, haar landvoogden,
1811 Jer 51:57 | vorsten, en haar wijzen, haar landvoogden, en haar overheden,
1812 Jer 51:57 | wijzen, haar landvoogden, en haar overheden, en haar helden
1813 Jer 51:57 | landvoogden, en haar overheden, en haar helden dronken maken; en
1814 Jer 51:58 | enenmale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met
1815 Jer 51:64 | vanwege het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen
1816 Jer 52:4 | zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen haar
1817 Jer 52:4 | haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~
1818 Klaa 1:2 | weent steeds des nachts, en haar tranen lopen over haar kinnebakken;
1819 Klaa 1:2 | en haar tranen lopen over haar kinnebakken; zij heeft geen
1820 Klaa 1:2 | heeft geen trooster onder al haar liefhebbers; al haar vrienden
1821 Klaa 1:2 | al haar liefhebbers; al haar vrienden hebben trouwelooslijk
1822 Klaa 1:2 | hebben trouwelooslijk met haar gehandeld, zij zijn
1823 Klaa 1:2 | gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden. ~
1824 Klaa 1:3 | zij vindt geen rust; al haar vervolgers achterhalen
1825 Klaa 1:4 | niemand op het feest komt; al haar poorten zijn woest, haar
1826 Klaa 1:4 | haar poorten zijn woest, haar priesters zuchten: haar
1827 Klaa 1:4 | haar priesters zuchten: haar jonkvrouwen zijn bedroefd,
1828 Klaa 1:5 | 5 He. Haar tegenpartijders zijn ten
1829 Klaa 1:5 | zijn ten hoofd geworden, haar vijanden zijn gerust; omdat
1830 Klaa 1:5 | vijanden zijn gerust; omdat haar de HEERE bedroefd heeft,
1831 Klaa 1:5 | veelheid harer overtredingen; haar kinderkens gaan henen
1832 Klaa 1:6 | van de dochter Sions is al haar sieraad weggegaan; haar
1833 Klaa 1:6 | haar sieraad weggegaan; haar vorsten zijn als de herten,
1834 Klaa 1:7 | ballingschap, indachtig aan al haar gewenste dingen, die zij
1835 Klaa 1:7 | dagen af gehad heeft; dewijl haar volk door de hand des
1836 Klaa 1:7 | de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met haar
1837 Klaa 1:7 | haar aan, zij spotten met haar rustdagen. ~
1838 Klaa 1:8 | vrouw geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard,
1839 Klaa 1:8 | die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar
1840 Klaa 1:8 | haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben;
1841 Klaa 1:9 | 9 Teth. Haar onreinheid is in haar zomen,
1842 Klaa 1:9 | Teth. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht
1843 Klaa 1:9 | zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij
1844 Klaa 1:10 | tegenpartijder heeft zijn hand aan al haar gewenste dingen uitgebreid;
1845 Klaa 1:10 | aangezien, dat de heidenen in haar heiligdom gingen, waarvan
1846 Klaa 1:11 | 11 Caph. Al haar volk zucht, brood zoekende,
1847 Klaa 1:17 | 17 Pe. Sion breidt haar handen uit, daar is geen
1848 Klaa 1:17 | daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob
1849 Klaa 1:27 | verslonden, Hij heeft al haar paleizen verslonden. Hij
1850 Klaa 1:31 | 9 Teth. Haar poorten zijn in de aarde
1851 Klaa 1:31 | aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken;
1852 Klaa 1:31 | grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn
1853 Klaa 1:31 | gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen;
1854 Klaa 1:31 | heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook
1855 Klaa 1:32 | dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen. ~
1856 Klaa 1:38 | zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers
1857 Klaa 1:42 | hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens,
1858 Klaa 1:116| handen hadden arbeid over haar. ~
1859 Klaa 1:117| 7 Zain. Haar bijzondersten waren reiner
1860 Klaa 1:120| barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn
1861 Klaa 1:120| kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de
1862 Klaa 1:121| vuur aangestoken, hetwelk haar fondamenten verteerd
1863 Klaa 1:123| priesteren, die in het midden van haar het bloed der rechtvaardigen
1864 Eze 4:2 | maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten,
1865 Eze 4:2 | tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen
1866 Eze 4:2 | sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers
1867 Eze 4:2 | op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen
1868 Eze 4:2 | tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom. ~
1869 Eze 4:3 | richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome,
1870 Eze 4:7 | zijn; en gij zult tegen haar profeteren. ~
1871 Eze 5:5 | gezet heb, en landen rondom haar henen. ~
1872 Eze 5:6 | dan de landen, die rondom haar zijn; want zij hebben Mijn
1873 Eze 8:3 | uit, en nam mij bij het haar mijns hoofds; en de Geest
1874 Eze 13:14 | zult in het midden van haar omkomen; en gij zult weten,
1875 Eze 13:16 | Jeruzalem profeteren, en voor haar een gezicht des vredes zien,
1876 Eze 13:17 | dewelke profeteren uit haar hart, en profeteer tegen
1877 Eze 13:17 | hart, en profeteer tegen haar; ~
1878 Eze 14:22 | zal gebracht hebben over haar. ~
1879 Eze 14:23 | gedaan heb, al wat Ik in haar gedaan heb, spreekt de Heere
1880 Eze 16:2 | Mensenkind, maak Jeruzalem haar gruwelen bekend, ~
1881 Eze 16:7 | vast geworden, en uw haar is gewassen, doch gij waart
1882 Eze 16:32 | zij neemt in plaats van haar man de vreemden aan. ~
1883 Eze 16:44 | zeggende: Zo de moeder is, is haar dochter. ~
1884 Eze 16:45 | moeder, die de walg had van haar man en van haar kinderen;
1885 Eze 16:45 | had van haar man en van haar kinderen; en gij zijt de
1886 Eze 16:45 | de walg gehad hebben van haar mannen en van haar
1887 Eze 16:45 | haar mannen en van haar kinderen; uw moeder was
1888 Eze 16:46 | zuster nu is Samaria, zij en haar dochteren, dewelke woont
1889 Eze 16:46 | woont, is Sodom en haar dochteren. ~
1890 Eze 16:47 | 47 Doch gij hebt in haar wegen niet gewandeld, noch
1891 Eze 16:47 | niet gewandeld, noch naar haar gruwelen gedaan; het was
1892 Eze 16:48 | Sodom, uw zuster, zij met haar dochteren, gedaan heeft,
1893 Eze 16:49 | stille gerustheid had zij en haar dochteren; maar zij sterkte
1894 Eze 16:53 | 53 Als Ik haar gevangenen wederbrengen
1895 Eze 16:53 | gevangenen van Sodom en haar dochteren, en de gevangenen
1896 Eze 16:53 | gevangenen van Samaria en haar dochteren, dan zal Ik wederbrengen
1897 Eze 16:53 | gevangenis in het midden van haar. ~
1898 Eze 16:54 | gij gedaan hebt, als gij haar troosten zult. ~
1899 Eze 16:55 | Als uw zusters, Sodom en haar dochteren, zullen wederkeren
1900 Eze 16:55 | dochteren, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders
1901 Eze 16:55 | staat, mitsgaders Samaria en haar dochteren zullen wederkeren
1902 Eze 16:55 | dochteren zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij
1903 Eze 17:12 | Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen, en haar
1904 Eze 17:12 | haar koning genomen, en haar vorsten, en heeft ze
1905 Eze 19:2 | nederliggende; zij bracht haar welpen op in het midden
1906 Eze 19:3 | Zij toog nu een van haar welpen op; het werd een
1907 Eze 19:5 | in hope was geweest, doch haar verwachting verloren was,
1908 Eze 19:5 | zo nam zij een ander van haar welpen, hetwelk zij tot
1909 Eze 22:2 | ze recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen. ~
1910 Eze 22:2 | Ja, maak haar bekend al haar gruwelen. ~
1911 Eze 22:3 | Heere HEERE: O stad, die in haar midden bloed vergiet, opdat
1912 Eze 22:3 | midden bloed vergiet, opdat haar tijd kome, en drekgoden
1913 Eze 22:21 | dat gij in het midden van haar zult gesmolten worden. ~
1914 Eze 22:22 | gijlieden in het midden van haar gesmolten worden; en gij
1915 Eze 22:24 | Mensenkind, zeg tot haar; Gij zijt een land, dat
1916 Eze 22:25 | profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw,
1917 Eze 22:25 | kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen
1918 Eze 22:25 | vermenigvuldigen zij in het midden van haar. ~
1919 Eze 22:26 | 26 Haar priesters doen Mijn wet
1920 Eze 22:27 | 27 Haar vorsten zijn in het midden
1921 Eze 22:27 | vorsten zijn in het midden van haar als wolven, die een roof
1922 Eze 22:28 | 28 Haar profeten nu pleisteren hen
1923 Eze 23:3 | hoereerden in Egypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar
1924 Eze 23:3 | hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar
1925 Eze 23:4 | 4 Haar namen nu waren: Ohola, de
1926 Eze 23:4 | de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden de
1927 Eze 23:4 | en dochteren; dit waren haar namen: Samaria is Ohola,
1928 Eze 23:5 | en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriers,
1929 Eze 23:7 | 7 Alzo dreef zij haar hoererijen met dezelve,
1930 Eze 23:8 | 8 Zij verliet ook haar hoererijen niet, gebracht
1931 Eze 23:8 | Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en
1932 Eze 23:8 | want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden
1933 Eze 23:8 | hadden hun hoererij over haar uitgestort. ~
1934 Eze 23:9 | 9 Daarom gaf Ik haar in de hand van haar boelen
1935 Eze 23:9 | gaf Ik haar in de hand van haar boelen over, in de hand
1936 Eze 23:10 | 10 Dezen ontdekten haar schaamte, haar zonen en
1937 Eze 23:10 | ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochteren
1938 Eze 23:10 | schaamte, haar zonen en haar dochteren namen zij weg,
1939 Eze 23:10 | dochteren namen zij weg, maar haar doodden zij met het zwaard;
1940 Eze 23:10 | men gerichten over haar geoefend had. ~
1941 Eze 23:11 | 11 Als haar zuster, Oholiba, dit zag,
1942 Eze 23:11 | dit zag, zo verdierf zij haar minne nog meer dan zij,
1943 Eze 23:11 | minne nog meer dan zij, en haar hoererijen meer dan de hoererijen
1944 Eze 23:11 | meer dan de hoererijen van haar zuster. ~
1945 Eze 23:14 | 14 Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe;
1946 Eze 23:16 | verliefd met het opzien van haar ogen, en zij zond boden
1947 Eze 23:17 | van Babel nu kwamen tot haar in tot het leger der minne,
1948 Eze 23:17 | minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde
1949 Eze 23:17 | zich met hen; daarna werd haar ziel van hen afgetrokken. ~
1950 Eze 23:18 | 18 Alzo ontdekte zij haar hoererijen, en ontdekte
1951 Eze 23:18 | hoererijen, en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn
1952 Eze 23:18 | toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als
1953 Eze 23:18 | ziel was afgetrokken van haar zuster. ~
1954 Eze 23:19 | Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan
1955 Eze 23:19 | gedenkende aan de dagen van haar jeugd, als zij gehoereerd
1956 Eze 23:31 | gewandeld, daarom zal Ik haar beker in uw hand geven. ~
1957 Eze 23:36 | recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. ~
1958 Eze 23:36 | geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. ~
1959 Eze 23:37 | gedaan, en er is bloed in haar handen; en zij hebben met
1960 Eze 23:37 | handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan;
1961 Eze 23:37 | daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij Mij gebaard
1962 Eze 23:42 | deden armringen aan haar handen, en een sierlijke
1963 Eze 23:42 | en een sierlijke kroon op haar hoofden. ~
1964 Eze 23:44 | 44 En men ging tot haar in, gelijk men ingaat tot
1965 Eze 23:45 | Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar richten naar het recht der
1966 Eze 23:45 | overspeelsters, en bloed is in haar handen. ~
1967 Eze 23:46 | zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal ze
1968 Eze 23:47 | hun zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochteren
1969 Eze 23:47 | nederhouwen; haar zonen en haar dochteren zullen zij doden,
1970 Eze 23:47 | dochteren zullen zij doden, en haar huizen met vuur verbranden. ~
1971 Eze 24:7 | 7 Want haar bloed is in het midden van
1972 Eze 24:7 | bloed is in het midden van haar; op een gladde steenrots
1973 Eze 24:8 | wraak te oefenen, heb Ik ook haar bloed op een gladde steenrots
1974 Eze 24:12 | Mij moede gemaakt; nog is haar overvloedig schuim van haar
1975 Eze 24:12 | haar overvloedig schuim van haar niet uitgegaan; haar schuim
1976 Eze 24:12 | van haar niet uitgegaan; haar schuim moet in het vuur. ~
1977 Eze 25:13 | Ik zal mens en beest uit haar uitroeien; en zal haar tot
1978 Eze 25:13 | uit haar uitroeien; en zal haar tot een woestheid stellen
1979 Eze 26:3 | opkomen, alsof Ik de zee met haar golven deed opkomen. ~
1980 Eze 26:4 | van Tyrus verderven, en haar torens afbreken; ja, Ik
1981 Eze 26:4 | torens afbreken; ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen,
1982 Eze 26:4 | ja, Ik zal haar stof van haar wegvagen, en zal haar tot
1983 Eze 26:4 | van haar wegvagen, en zal haar tot een gladde steenrots
1984 Eze 26:6 | 6 En haar dochteren, die in het veld
1985 Eze 26:17 | geweest is ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder
1986 Eze 26:17 | gaven aan allen, die in haar woonden! ~
1987 Eze 27:9 | De oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende
1988 Eze 27:9 | alle schepen der zee en haar zeelieden waren in u, om
1989 Eze 28:21 | Sidon, en profeteer tegen haar, ~
1990 Eze 28:22 | ben, als Ik gerichten in haar zal hebben geoefend,
1991 Eze 28:22 | hebben geoefend, en in haar geheiligd zal zijn. ~
1992 Eze 28:23 | Ik zal de pestilentie in haar zenden, en bloed op haar
1993 Eze 28:23 | haar zenden, en bloed op haar straten, en de verslagenen
1994 Eze 28:23 | vallen in het midden van haar, door het zwaard, dat tegen
1995 Eze 28:23 | door het zwaard, dat tegen haar zal zijn van rondom;
1996 Eze 29:18 | den dienst, dien hij tegen haar gediend heeft. ~
1997 Eze 29:20 | arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb Ik hem
1998 Eze 30:4 | derzelver menigte wegnemen, en haar fondamenten zullen
1999 Eze 30:7 | der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het
2000 Eze 30:8 | zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-2528 |