1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2279
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:16 | 16 God dan maakte die twee grote lichten;
2 Gen 3:1 | De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds,
3 Gen 3:22 | het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet
4 Gen 4:13 | Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde. ~
5 Gen 5:24 | 24 Henoch dan wandelde met God; en hij
6 Gen 9:15 | 15 Dan zal Ik gedenken aan Mijn
7 Gen 9:17 | 17 Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het
8 Gen 13:12 | 12 Abram dan woonde in het land Kanaan;
9 Gen 14:14 | en hij jaagde hen na tot Dan toe. ~
10 Gen 16:12 | 12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden
11 Gen 17:28 | vijf ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad verderven?
12 Gen 18:9 | wij u meer kwaads doen, dan hun. En zij drongen zeer
13 Gen 18:16 | hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en
14 Gen 18:34 | wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij
15 Gen 19:4 | zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk
16 Gen 19:7 | 7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw
17 Gen 20:26 | er ook niet van gehoord, dan heden. ~
18 Gen 21:5 | aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren. ~
19 Gen 23:5 | volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten wederbrengen
20 Gen 23:41 | 41 Dan zult gij van mijn eed rein
21 Gen 23:49 | 49 Nu dan, zo gijlieden weldadigheid
22 Gen 23:90 | ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere
23 Gen 23:99 | sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? ~
24 Gen 24:9 | huisvrouw! hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijn zuster?
25 Gen 24:16 | veel machtiger geworden, dan wij. ~
26 Gen 24:19 | 19 De knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij
27 Gen 25:3 | 3 Nu dan, neem toch uw gereedschap,
28 Gen 25:8 | 8 Nu dan, mijn zoon! hoor mijn stem
29 Gen 25:28 | 28 Zo geve u dan God van de dauw des hemels,
30 Gen 25:33 | zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd
31 Gen 25:36 | Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? ~
32 Gen 25:37 | ondersteund; wat zal ik u dan nu doen, mijn zoon? ~
33 Gen 25:40 | geschieden, als gij heersen zult, dan zult gij zijn juk van uw
34 Gen 25:43 | 43 Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn
35 Gen 25:45 | hetgeen gij hem gedaan hebt; dan zal ik zenden, en u van
36 Gen 26:10 | 10 Jakob dan toog uit van Ber-seba, en
37 Gen 26:17 | deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is
38 Gen 27:19 | dat ik haar aan u geve, dan dat ik haar aan een anderen
39 Gen 27:25 | Rachel? waarom hebt gij mij dan bedrogen? ~
40 Gen 27:27 | Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven,
41 Gen 27:30 | en had ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem
42 Gen 27:37 | Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de
43 Gen 27:41 | daarom noemde zij zijn naam Dan. ~
44 Gen 27:63 | 28 Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk
45 Gen 27:65 | gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken
46 Gen 27:74 | 39 Als dan de kudde verhit werd bij
47 Gen 28:16 | onze, en van onze zonen; nu dan, doe alles, wat God tot
48 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond
49 Gen 29:10 | 10 Ik ben geringer dan al deze weldadigheden, en
50 Gen 29:10 | al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan
51 Gen 31:16 | 16 Dan zullen wij u onze dochteren
52 Gen 31:31 | 31 En zij zeiden: Zou hij dan met onze zuster als met
53 Gen 32:25 | Bilha, Rachels dienstmaagd: Dan en Nafthali. ~
54 Gen 33:32 | 32 Bela dan, de zoon van Beor, regeerde
55 Gen 34:8 | broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk over ons regeren:
56 Gen 34:8 | over ons regeren: zult gij dan ganselijk over ons heersen?
57 Gen 34:10 | gedroomd hebt; zullen wij dan ganselijk komen, ik, en
58 Gen 34:11 | 11 Zijn broeders dan benijdden hem; doch zijn
59 Gen 34:17 | naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na,
60 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan,
61 Gen 35:26 | zeide: Zij is rechtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik haar
62 Gen 36:9 | Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij
63 Gen 36:9 | voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw
64 Gen 36:9 | huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen,
65 Gen 37:30 | zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte
66 Gen 37:40 | troon zal ik groter zijn dan gij. ~
67 Gen 37:56 | 56 Als dan honger over het ganse land
68 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; maar
69 Gen 38:15 | hier zult uitgaan, tenzij dan, wanneer uw kleinste broeder
70 Gen 39:34 | gerecht was vijfmaal groter, dan de gerechten van hen allen.
71 Gen 40:8 | wedergebracht; hoe zouden wij dan uit het huis uws heren zilver
72 Gen 40:30 | 30 Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn
73 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor
74 Gen 41:8 | 8 Nu dan, gij hebt mij herwaarts
75 Gen 42:23 | 23 En de zonen van Dan: Chusim. ~
76 Gen 43:18 | aangezichts mijns heren, dan ons lichaam en ons land. ~
77 Gen 43:26 | 26 Jozef dan stelde ditzelve in tot een
78 Gen 44:5 | 5 Nu dan, uw twee zonen, die u in
79 Gen 44:19 | kleinste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een
80 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten, als
81 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan den
82 Gen 46:5 | zult gij mij begraven! Nu dan, laat mij toch optrekken,
83 Gen 46:5 | dat ik mijn vader begrave, dan zal ik wederkomen. ~
84 Gen 46:21 | 21 Nu dan, vreest niet! Ik zal u en
85 Gen 46:22 | 22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en
86 Exo 1:4 | 4 Dan en Nafthali, Gad en Aser. ~
87 Exo 1:9 | Israels is veel, ja, machtiger dan wij. ~
88 Exo 2:14 | 14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een
89 Exo 3:12 | 12 Hij dan zeide: Ik zal voorzeker
90 Exo 4:15 | 15 Gij dan zult tot hem spreken, en
91 Exo 4:17 | 17 Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede
92 Exo 4:18 | of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede! ~
93 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn
94 Exo 4:22 | 22 Dan zult gij tot Farao zeggen:
95 Exo 5:3 | 3 Zij dan zeiden: De God der Hebreen
96 Exo 5:17 | 17 Hij dan zeide: Gijlieden gaat ledig,
97 Exo 6:11 | niet gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe ben
98 Exo 6:29 | onbesneden van lippen; hoe zal dan Farao naar mij horen? ~ ~
99 Exo 7:5 | 5 Dan zullen de Egyptenaars weten,
100 Exo 8:10 | 10 Hij dan zeide: Tegen morgen. En
101 Exo 8:26 | 26 Mozes dan zeide: Het is niet recht,
102 Exo 9:28 | Gods noch hagel meer zij; dan zal ik ulieden trekken laten,
103 Exo 11:8 | 8 Dan zullen al deze uw knechten
104 Exo 11:9 | 9 De HEERE dan had tot Mozes gesproken:
105 Exo 12:17 | 17 Zo onderhoudt dan de ongezuurde broden, dewijl
106 Exo 12:21 | 21 Mozes dan riep al de oudsten van Israel,
107 Exo 12:22 | 22 Neemt dan een bundelken hysop, en
108 Exo 12:24 | 24 Onderhoudt dan deze zaak, tot een inzetting
109 Exo 12:44 | hem zult besneden hebben, dan zal hij daarvan eten. ~
110 Exo 12:48 | bij hem besneden worde, en dan kome hij daartoe, om dat
111 Exo 13:19 | voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden
112 Exo 14:3 | 3 Farao dan zal zeggen van de kinderen
113 Exo 14:12 | de Egyptenaren te dienen, dan in deze woestijn te sterven. ~
114 Exo 15:15 | 15 Dan zullen de vorsten van Edom
115 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE; en de
116 Exo 16:6 | Israels: Aan den avond, dan zult gij weten, dat u de
117 Exo 16:7 | 7 En morgen, dan zult gij des HEEREN heerlijkheid
118 Exo 16:15 | niet wat het was. Mozes dan zeide tot hen: Dit is het
119 Exo 16:23 | 23 Hij dan zeide tot hen: Dit is het,
120 Exo 17:2 | dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen: Wat twist
121 Exo 17:9 | 9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons
122 Exo 18:11 | dat de HEERE groter is dan alle goden; want in de zaak,
123 Exo 19:5 | 5 Nu dan, indien gij naarstiglijk
124 Exo 19:24 | 24 De HEERE dan zeide tot hem: Ga heen,
125 Exo 20:10 | sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen,
126 Exo 22:27 | zou hij liggen? Het zal dan geschieden, wanneer hij
127 Exo 23:5 | last ziet liggen, zult gij dan nalatig zijn, om het uwe
128 Exo 25:40 | 40 Zie dan toe, dat gij het maakt naar
129 Exo 26:30 | 30 Dan zult gij den tabernakel
130 Exo 28:4 | en een gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aaron heilige
131 Exo 28:24 | 24 Dan zult gij de twee gedraaide
132 Exo 29:21 | 21 Dan zult gij nemen van het bloed,
133 Exo 29:35 | 35 Gij zult dan aan Aaron en aan zijn zonen
134 Exo 30:16 | 16 Gij dan zult het geld der verzoeningen
135 Exo 30:21 | 21 Zij zullen dan hun handen en voeten wassen,
136 Exo 31:6 | Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart van een
137 Exo 31:14 | 14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden
138 Exo 31:16 | 16 Dat dan de kinderen Israels de sabbat
139 Exo 32:23 | 23 Zij dan zeiden tot mij: Maak ons
140 Exo 32:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven
141 Exo 33:23 | 23 Zij dan zeiden tot mij: Maak ons
142 Exo 33:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden vergeven
143 Exo 34:6 | 6 De kinderen Israels dan beroofden zichzelven van
144 Exo 34:13 | 13 Nu dan, ik bidde, indien ik genade
145 Exo 34:14 | 14 Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht
146 Exo 34:47 | uw landpalen verwijden, dan zal niemand uw land begeren,
147 Exo 34:58 | 35 Zo zagen dan de kinderen Israels het
148 Exo 35:22 | 22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen,
149 Exo 35:34 | Ahisamach, van den stam van Dan. ~
150 Exo 36:3 | 3 Zij dan namen van voor het aangezicht
151 Exo 36:5 | volk brengt te veel, meer dan genoeg is ten dienste des
152 Exo 38:23 | Ahisamach, van den stam van Dan, een werkmeester en vernuftig
153 Exo 40:5 | ark der getuigenis zetten, dan zult gij het deksel van
154 Exo 40:9 | 9 Dan zult gij de zalfolie nemen
155 Exo 40:11 | 11 Dan zult gij het wasvat zalven,
156 Lev 1:6 | 6 Dan zal hij het brandoffer de
157 Lev 2:8 | 8 Dan zult gij dat spijsoffer,
158 Lev 3:4 | 4 Dan zal hij beide de nieren,
159 Lev 3:14 | 14 Dan zal hij daarvan zijn offerande
160 Lev 4:7 | tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed van
161 Lev 4:18 | tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten,
162 Lev 4:25 | altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den
163 Lev 4:30 | altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan
164 Lev 4:34 | altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan
165 Lev 5:5 | 5 Het zal dan geschieden, als hij aan
166 Lev 6:4 | 4 Het zal dan geschieden, dewijl hij gezondigd
167 Lev 6:7 | 7 Dan zal de priester voor hem
168 Lev 6:15 | die op het spijsoffer is; dan zal hij het aansteken op
169 Lev 8:35 | 35 Gij zult dan aan de deur van de tent
170 Lev 13:2 | melaatsheid zou worden, hij zal dan tot den priester Aaron,
171 Lev 13:3 | aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het
172 Lev 13:3 | priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren. ~
173 Lev 13:4 | haar aanzien niet dieper is dan het vel, en het haar niet
174 Lev 13:15 | 15 Als dan de priester dat levende
175 Lev 13:20 | ziet, haar aanzien lager is dan het vel, en derzelver haar
176 Lev 13:21 | daaraan is, en die niet lager dan het vel, maar ingetrokken
177 Lev 13:25 | en haar aanzien dieper is dan het vel; het is melaatsheid,
178 Lev 13:26 | haar is, en zij niet lager dan het vel, maar ingetrokken
179 Lev 13:30 | haar aanzien dieper is dan het vel, en geelachtig dun
180 Lev 13:31 | haar aanzien niet dieper is dan het vel, en geen zwart haar
181 Lev 13:32 | aanzien der schurftheid dieper dan het vel is; ~
182 Lev 13:34 | haar aanzien niet dieper is dan het vel, zo zal de priester
183 Lev 13:56 | gewassen zijn, ingetrokken is; dan zal hij ze van het kleed,
184 Lev 14:16 | 16 Dan zal de priester zijn rechtervinger
185 Lev 14:37 | en hun aanzien lager is dan die want; ~
186 Lev 14:51 | 51 Dan zal hij dat cederenhout,
187 Lev 15:8 | reine zal gespogen hebben, dan zal hij zijn klederen wassen,
188 Lev 15:28 | van haar vloed rein wordt, dan zal zij voor zich zeven
189 Lev 15:30 | 30 Dan zal de priester een ten
190 Lev 16:2 | 2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek
191 Lev 16:9 | 9 Dan zal Aaron den bok, op denwelken
192 Lev 16:11 | 11 Aaron dan zal den var des zondoffers,
193 Lev 16:24 | en zijn klederen aandoen; dan zal hij uitgaan, en zijn
194 Lev 17:8 | 8 Zeg dan tot hen: Een ieder van het
195 Lev 20:22 | 22 Onderhoudt dan al Mijn inzettingen en al
196 Lev 22:7 | zon zal ondergegaan zijn, dan zal hij rein zijn; en daarna
197 Lev 22:9 | 9 Zij zullen dan Mijn bevel onderhouden,
198 Lev 22:11 | 11 Wanneer dan nog de priester een ziel
199 Lev 22:41 | zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garf der eerstelingen
200 Lev 22:47 | gij vijftig dagen tellen, dan zult gij een nieuw spijsoffer
201 Lev 22:51 | 20 Dan zal de priester dezelve
202 Lev 22:58 | samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen,
203 Lev 22:63 | een sabbat der rust zijn; dan zult gij uw zielen verootmoedigen;
204 Lev 23:11 | van Dibri, van den stam Dan. ~
205 Lev 23:21 | 21 Wie dan enig vee verslaat, die zal
206 Lev 24:2 | dat land, dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een
207 Lev 24:17 | 17 Dat dan niemand zijn naaste verdrukke;
208 Lev 24:27 | 27 Dan zal hij de jaren zijner
209 Lev 24:41 | 41 Dan zal hij van u uitgaan, hij
210 Lev 25:25 | steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden
211 Lev 25:26 | broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood
212 Lev 25:34 | 34 Dan zal het land aan zijn sabbatten
213 Lev 25:34 | land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en
214 Lev 25:40 | 40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid
215 Lev 25:41 | gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen
216 Lev 25:41 | hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid
217 Lev 25:42 | 42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn
218 Lev 26:3 | die zestig jaren oud is; dan zal uw schatting zijn van
219 Lev 26:4 | 4 Maar is het een vrouw, dan zal uw schatting zijn dertig
220 Lev 26:8 | 8 Maar zo hij armer is, dan uw schatting, zo zal hij
221 Lev 26:18 | jubeljaar geheiligd zal hebben, dan zal hem de priester het
222 Num 1:12 | 12 Van Dan, Ahiezer, de zoon van Ammisaddai. ~
223 Num 1:38 | 38 Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun
224 Num 1:39 | getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en
225 Num 1:46 | 46 Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend
226 Num 2:25 | De banier des legers van Dan zal tegen het noorden zijn,
227 Num 2:25 | de overste der zonen van Dan zijn. ~
228 Num 2:31 | getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig
229 Num 3:9 | 9 Gij zult dan, aan Aaron en aan zijn zonen,
230 Num 3:42 | 42 Mozes dan telde, gelijk als de HEERE
231 Num 4:9 | 9 Dan zullen zij een kleed van
232 Num 4:25 | 25 Zij zullen dan dragen de gordijnen des
233 Num 4:34 | 34 Mozes dan en Aaron, en de oversten
234 Num 5:15 | 15 Dan zal die man zijn huisvrouw
235 Num 5:21 | 21 (Dan zal de priester die vrouw
236 Num 5:22 | heup te doen vervallen! Dan zal die vrouw zeggen: Amen,
237 Num 6:14 | 14 Hij dan zal tot zijn offerande den
238 Num 7:10 | gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden
239 Num 7:66 | overste der kinderen van Dan, Ahiezer, de zoon van Ammisaddai. ~
240 Num 9:4 | 4 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
241 Num 9:10 | verren weg zal zijn, hij zal dan nog den HEERE het pascha
242 Num 10:3 | met dezelve blazen zullen, dan zal de gehele vergadering
243 Num 10:4 | met de ene zullen blazen, dan zullen tot u vergaderd worden
244 Num 10:5 | gebroken geklank blazen zult, dan zullen de legers, die tegen
245 Num 10:25 | het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers,
246 Num 11:12 | 12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? heb
247 Num 11:22 | 22 Zullen dan voor hen schapen en runderen
248 Num 11:23 | HEERE zeide tot Mozes: Zou dan des HEEREN hand verkort
249 Num 12:2 | 2 En zij zeiden: Heeft dan de HEERE maar alleen door
250 Num 12:3 | was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op den
251 Num 12:8 | HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd
252 Num 12:13 | 13 Mozes dan riep tot den HEERE, zeggende:
253 Num 13:3 | 3 Mozes dan zond hen uit de woestijn
254 Num 13:12 | 12 Van de stam van Dan, Ammiel, de zoon van Gemalli. ~
255 Num 13:17 | 17 Mozes dan zond hen, om het land Kanaan
256 Num 13:31 | optrekken, want het is sterker dan wij. ~
257 Num 14:12 | groter en sterker volk maken, dan dit is. ~
258 Num 14:17 | 17 Nu dan, laat toch de kracht des
259 Num 15:19 | brood des lands zult eten, dan zult gij den HEERE een hefoffer
260 Num 15:26 | 26 Het zal dan aan de ganse vergadering
261 Num 16:3 | het midden van hen; waarom dan verheft gijlieden u over
262 Num 16:5 | zeggende: Morgen vroeg dan zal de HEERE bekend maken,
263 Num 17:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
264 Num 17:13 | zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan
265 Num 18:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
266 Num 18:13 | zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan
267 Num 18:43 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij
268 Num 19:30 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij
269 Num 21:3 | 3 De HEERE dan verhoorde de stem van Israel,
270 Num 22:6 | volk, want het is machtiger dan ik; misschien zal ik het
271 Num 22:8 | 8 Hij dan zeide tot hen: Vernacht
272 Num 22:14 | 14 Zo stonden dan de vorsten der Moabieten
273 Num 22:15 | zenden, meer en eerlijker, dan die waren; ~
274 Num 22:30 | geweest u alzo te doen? Hij dan zeide: Neen! ~
275 Num 23:13 | zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem
276 Num 26:3 | 3 Mozes dan en Eleazar, de priester,
277 Num 26:42 | 42 Dit zijn de zonen van Dan, naar hun geslachten: van
278 Num 26:42 | dat zijn de geslachten van Dan, naar hun geslachten. ~
279 Num 26:65 | niemand van hen overgebleven, dan Kaleb, de zoon van Jefunne,
280 Num 27:13 | dat gezien zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld
281 Num 28:27 | 27 Dan zult gij den HEERE een brandoffer
282 Num 29:2 | 2 Dan zult gij een brandoffer,
283 Num 31:3 | 3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende:
284 Num 31:15 | zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen laten leven? ~
285 Num 31:17 | 17 Nu dan, doodt al wat mannelijk
286 Num 32:3 | 3 Zij reisden dan van Rameses; in de eerste
287 Num 33:22 | den stam der kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon
288 Num 34:33 | dat daarin vergoten is, dan door het bloed desgenen,
289 Num 34:34 | 34 Verontreinigt dan het land niet, waarin gij
290 Deu 1:28 | een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot,
291 Deu 2:31 | aangezicht te geven; begin dan te erven, om zijn land erfelijk
292 Deu 3:18 | gegeven om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt,
293 Deu 3:20 | gene zijde van de Jordaan; dan zult gij wederkeren, elk
294 Deu 3:28 | 28 Gebied dan Jozua, en versterk hem,
295 Deu 4:1 | 1 Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen
296 Deu 4:6 | 6 Behoudt ze dan, en doet ze; want dat zal
297 Deu 4:15 | 15 Wacht u dan wel voor uw zielen; want
298 Deu 4:29 | 29 Dan zult gij van daar den HEERE,
299 Deu 4:30 | in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot
300 Deu 4:35 | God is; er is niemand meer dan Hij alleen! ~
301 Deu 4:38 | groter en machtiger waren dan gij, voor uw aangezicht
302 Deu 5:14 | sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen,
303 Deu 5:32 | 32 Neemt dan waar, dat gij doet, gelijk
304 Deu 6:1 | 1 Dit zijn dan de geboden, de inzettingen
305 Deu 6:3 | 3 Hoor dan, Israel! en neem waar, dat
306 Deu 6:10 | 10 Als het dan zal geschied zijn, dat de
307 Deu 7:1 | meerder en machtiger zijn dan gij; ~
308 Deu 7:9 | 9 Gij zult dan weten, dat de HEERE, uw
309 Deu 7:11 | 11 Houdt dan de geboden, en de inzettingen,
310 Deu 7:16 | 16 Gij zult dan al die volken verteren,
311 Deu 7:17 | Deze volken zijn meerder dan ik; hoe zou ik hen uit de
312 Deu 7:26 | 26 Gij zult dan den gruwel in uw huis niet
313 Deu 8:5 | 5 Bekent dan in uw hart, dat de HEERE,
314 Deu 8:10 | 10 Als gij dan zult gegeten hebben, en
315 Deu 9:1 | die groter en sterker zijn dan gij; steden, die groot en
316 Deu 9:6 | 6 Weet dan, dat u de HEERE, uw God,
317 Deu 9:14 | machtiger en meerder volk maken, dan dit is. ~
318 Deu 10:12 | 12 Nu dan, Israel! wat eist de HEERE,
319 Deu 10:12 | eist de HEERE, uw God van u dan den HEERE, uw God, te vrezen,
320 Deu 10:16 | 16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten,
321 Deu 11:8 | 8 Houdt dan alle geboden, die ik u heden
322 Deu 11:18 | 18 Legt dan deze mijn woorden in uw
323 Deu 11:23 | groter en machtiger volken, dan gij zijt. ~
324 Deu 11:29 | toe gaat, om dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken
325 Deu 11:32 | 32 Neemt dan waar te doen al de inzettingen
326 Deu 12:11 | 11 Dan zal er een plaats zijn,
327 Deu 14:24 | 24 Wanneer dan nog de weg voor u te veel
328 Deu 16:2 | 2 Dan zult gij den HEERE, uw God,
329 Deu 16:7 | 7 Dan zult gij het koken en eten
330 Deu 16:8 | verbods dag den HEERE, uw God; dan zult gij geen werk doen.
331 Deu 18:21 | 21 Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen:
332 Deu 20:1 | wagenen, een volk, meerder dan gij, zo zult gij voor hen
333 Deu 20:5 | 5 Dan zullen de ambtlieden tot
334 Deu 21:5 | 5 Dan zullen de priesters, de
335 Deu 21:21 | 21 Dan zullen alle lieden zijner
336 Deu 22:15 | 15 Dan zullen de vader van deze
337 Deu 22:18 | 18 Dan zullen de oudsten derzelver
338 Deu 23:13 | gij buiten gezeten hebt, dan zult gij daarmede graven,
339 Deu 24:2 | 2 Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan
340 Deu 25:3 | te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk
341 Deu 25:8 | 8 Dan zullen hem de oudsten zijner
342 Deu 25:8 | hem spreken; blijft hij dan daarbij staan, en zegt:
343 Deu 25:19 | 19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE,
344 Deu 26:5 | 5 Dan zult gij voor het aangezicht
345 Deu 26:10 | HEERE, mij gegeven hebt! Dan zult gij ze nederzetten
346 Deu 26:12 | zijnde een jaar der tienden; dan zult gij aan den Leviet,
347 Deu 26:16 | en rechten te doen; houdt dan en doet dezelve, met uw
348 Deu 27:2 | 2 Het zal dan geschieden, ten dage als
349 Deu 27:4 | 4 Het zal dan geschieden, als gij over
350 Deu 27:13 | Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali. ~
351 Deu 29:9 | 9 Houdt dan de woorden dezes verbonds,
352 Deu 29:22 | 22 Dan zal zeggen het navolgend
353 Deu 29:25 | 25 Dan zal men zeggen: Omdat zij
354 Deu 30:8 | 8 Gij dan zult u bekeren, en der stemme
355 Deu 30:19 | zegen en den vloek! Kiest dan het leven, opdat gij levet,
356 Deu 31:5 | aangezicht zal gegeven hebben, dan zult gij hun doen naar alle
357 Deu 31:18 | 18 Ik dan zal Mijn aangezicht te dien
358 Deu 31:20 | verzadigd, en vet worden; dan zal het zich wenden tot
359 Deu 31:21 | hetzelve zullen treffen, dan zal dit lied voor zijn aangezicht
360 Deu 31:29 | dien ik u geboden heb; dan zal u dit kwaad in het laatste
361 Deu 32:21 | door hun ijdelheden; Ik dan zal hen tot ijver verwekken
362 Deu 32:37 | 37 Dan zal Hij zeggen: Waar zijn
363 Deu 33:2 | 2 Hij zeide dan: De HEERE is van Sinai gekomen,
364 Deu 33:22 | 22 En van Dan zeide hij: Dan is een jonge
365 Deu 33:22 | 22 En van Dan zeide hij: Dan is een jonge leeuw; hij
366 Deu 33:28 | 28 Israel dan zal zeker alleen wonen,
367 Deu 34:1 | dat ganse land, Gilead tot Dan toe; ~
368 Joz 2:1 | het land en Jericho. Zij dan gingen, en kwamen ten huize
369 Joz 2:12 | 12 Nu dan, zweert mij toch bij den
370 Joz 2:14 | te kennen geeft; het zal dan geschieden, wanneer de HEERE
371 Joz 2:15 | 15 Zij liet hen dan neder met een zeel door
372 Joz 2:22 | 22 Zij dan gingen heen, en kwamen op
373 Joz 3:1 | 1 Jozua dan maakte zich des morgens
374 Joz 3:6 | aangezicht van dit volk. Zij dan namen de ark des verbonds
375 Joz 3:8 | 8 Gij dan zult den priesteren, die
376 Joz 3:12 | 12 Nu dan, neemt gijlieden u twaalf
377 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf mannen,
378 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende: ~
379 Joz 6:3 | 3 Gij dan allen, die krijgslieden
380 Joz 6:5 | juichen met een groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich
381 Joz 6:10 | ulieden zeggen zal: Juicht! dan zult gij juichen. ~
382 Joz 6:20 | 20 Het volk dan juichte, als zij met de
383 Joz 7:9 | van de aarde; wat zult Gij dan Uw groten Naam doen? ~
384 Joz 7:14 | 14 Gij zult dan in den morgenstond aankomen
385 Joz 7:23 | 23 Zij dan namen die dingen uit het
386 Joz 8:6 | 6 Laat hen dan uitkomen achter ons, totdat
387 Joz 8:7 | 7 Dan zult gijlieden opstaan uit
388 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel, werd geslagen
389 Joz 9:7 | van ons, hoe zullen wij dan een verbond met u maken? ~
390 Joz 9:8 | 8 Zij dan zeiden tot Jozua: Wij zijn
391 Joz 9:23 | 23 Nu dan, vervloekt zijt gijlieden!
392 Joz 9:24 | 24 Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden:
393 Joz 10:2 | steden; ja, zij was groter dan Ai, en al haar mannen waren
394 Joz 10:11 | de hagelstenen stierven, dan die de kinderen Israels
395 Joz 17:4 | 4 Dezen dan traden toe voor het aangezicht
396 Joz 18:8 | en beschrijft het; komt dan weder tot mij, zo zal ik
397 Joz 18:9 | 9 De mannen dan gingen heen, en togen het
398 Joz 19:29 | aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar
399 Joz 19:40 | den stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen. ~
400 Joz 19:47 | landpale der kinderen van Dan was hun klein uitgekomen;
401 Joz 19:47 | daarom togen de kinderen van Dan op, en krijgden tegen Lesem,
402 Joz 19:47 | daarin; en zij noemden Lesem, Dan, naar den naam van hun vader
403 Joz 19:47 | naar den naam van hun vader Dan. ~
404 Joz 19:48 | de stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen,
405 Joz 20:4 | oudsten derzelver stad; dan zullenzij hem tot zich in
406 Joz 20:6 | die in die dagen zijn zal; dan zal dedoodslager wederkeren,
407 Joz 21:5 | Efraim, en van den stam van Dan, en van den halven stam
408 Joz 21:23 | 23 En van den stam van Dan, Elteke en haar voorsteden,
409 Joz 23:4 | hun toegezegd had; keert dan nu wederom, en gaat gij
410 Joz 23:18 | den HEERE afkeert, het zal dan geschieden, als gij heden
411 Ric 1:13 | van Kaleb, die jonger was dan hij; en Kaleb gaf hem Achsa,
412 Ric 1:17 | 17 Juda dan toog met zijn broeder Simeon,
413 Ric 1:34 | drongen de kinderen van Dan in het gebergte; want zij
414 Ric 2:19 | en verdierven het meer dan hun vaderen, navolgende
415 Ric 3:4 | 4 Dezen dan waren, om Israel door hen
416 Ric 3:9 | van Kaleb, die jonger was dan hij. ~
417 Ric 3:21 | 21 Ehud dan reikte zijn linkerhand uit,
418 Ric 4:14 | 14 Debora dan zeide tot Barak: Maak u
419 Ric 4:32 | Verkoos hij nieuwe goden, dan was er krijg in de poorten;
420 Ric 4:41 | gene zijde der Jordaan; en Dan, waarom onthield hij zich
421 Ric 4:54 | 30 Zouden zij dan de buit niet vinden en delen?
422 Ric 5:13 | met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren? en
423 Ric 6:2 | is te veel, dat met u is, dan dat Ik de Midianieten in
424 Ric 6:3 | 3 Nu dan, roep nu uit voor de oren
425 Ric 6:10 | 10 Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af,
426 Ric 6:14 | zeide: Dit is niet anders, dan het zwaard van Gideon, de
427 Ric 6:18 | allen, die met mij zijn, dan zult gijlieden ook met de
428 Ric 7:2 | nalezingen van Efraim beter dan de wijnoogst van Abi-ezer? ~
429 Ric 7:3 | hand gegeven; wat heb ik dan kunnen doen, gelijk gijlieden?
430 Ric 7:6 | oversten van Sukkoth zeiden: Is dan de handpalm van Zebah en
431 Ric 8:19 | 19 Indien gij dan in waarheid en in oprechtheid
432 Ric 8:34 | 34 Abimelech dan maakte zich op, en al het
433 Ric 10:7 | verstoten? waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, terwijl
434 Ric 10:9 | aangezicht geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn? ~
435 Ric 10:25 | voorts, zijt gij veel beter dan Balak, de zoon van Zippor,
436 Ric 10:26 | zijn; waarom hebt gij het dan in die tijd niet gered?
437 Ric 11:3 | mijn hand; waarom zijt gij dan te dezen dage tot mij opgekomen,
438 Ric 12:25 | drijven in het leger van Dan, tussen Zora en tussen Esthaol. ~ ~
439 Ric 13:2 | dochteren der Filistijnen; nu dan, neem mij die tot een vrouw. ~
440 Ric 13:12 | 12 Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu
441 Ric 13:16 | verklaard, zou ik het u dan verklaren? ~
442 Ric 13:18 | onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker
443 Ric 13:18 | honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide
444 Ric 14:2 | kleinste zuster schoner dan zij? Laat ze u toch zijn
445 Ric 14:11 | heersen? Waarom hebt gij ons dan dit gedaan? En hij zeide
446 Ric 14:18 | grote heil gegeven; zou ik dan nu van dorst sterven, en
447 Ric 15:2 | Tot aan het morgenlicht, dan zullen wij hem doden. ~
448 Ric 15:6 | 6 Delila dan zeide tot Simson: Verklaar
449 Ric 15:30 | gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn leven gedood
450 Ric 17:2 | Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf mannen
451 Ric 17:9 | is zeer goed; zoudt gij dan stil zijn? Weest niet lui
452 Ric 17:16 | die van de kinderen van Dan waren, met hun krijgswapenen
453 Ric 17:22 | achterhaalden de kinderen van Dan. ~
454 Ric 17:23 | zij riepen de kinderen van Dan na; dewelke hun aangezichten
455 Ric 17:24 | heb ik nu meer? Wat is het dan, dat gij tot mij zegt: Wat
456 Ric 17:25 | 25 Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat uw
457 Ric 17:26 | Alzo gingen de kinderen van Dan huns weegs; en Micha, ziende,
458 Ric 17:26 | ziende, dat zij sterker waren dan hij, zo keerde hij om, en
459 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha gemaakt
460 Ric 17:29 | noemden den naam der stad Dan, naar den naam huns vaders
461 Ric 17:29 | naar den naam huns vaders Dan, die aan Israel geboren
462 Ric 17:30 | 30 En de kinderen van Dan richtten voor zich dat gesneden
463 Ric 19:1 | zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba toe, ook
464 Rut 1:13 | het is mij veel bitterder dan u; maar de hand des HEEREN
465 Rut 3:2 | 2 Nu dan, is niet Boaz, met wiens
466 Rut 3:4 | zal nedergelegen zijn; ga dan in, en sla zijn voetdeksel
467 Rut 3:9 | Ruth, uw dienstmaagd, breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd,
468 Rut 3:10 | weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen
469 Rut 3:12 | 12 Nu dan, wel is waar, dat ik een
470 Rut 3:12 | is nog een losser, nader dan ik. ~
471 Rut 4:15 | gebaard, dewelke u beter is dan zeven zonen. ~
472 1Sa 1:8 | gesteld? Ben ik u niet beter dan tien zonen? ~
473 1Sa 1:10 | 10 Zij dan viel bitterlijk bedroefd
474 1Sa 1:22 | Als de jongen gespeend is, dan zal ik hem brengen, dat
475 1Sa 2:2 | HEERE; want er is niemand dan Gij, en er is geen rotssteen,
476 1Sa 2:16 | ganselijk aansteken, zo neem dan voor u, gelijk als het uw
477 1Sa 2:29 | woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest
478 1Sa 3:6 | gij hebt mij geroepen. Hij dan zeide: Ik heb u niet geroepen,
479 1Sa 3:14 | 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli
480 1Sa 3:16 | zeide: Mijn zoon Samuel! Hij dan zeide: Zie, hier ben ik. ~
481 1Sa 3:20 | 20 En gans Israel, van Dan tot Ber-seba toe, bekende,
482 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo, en men bracht
483 1Sa 4:16 | slagorden gevloden. Hij dan zeide: Wat is er geschied,
484 1Sa 6:3 | 3 Zij dan zeiden: Indien gij de ark
485 1Sa 6:3 | ganselijk een schuldoffer; dan zult gij genezen worden,
486 1Sa 6:5 | 5 Zo maakt dan beelden uwer spenen, en
487 1Sa 6:7 | 7 Nu dan, neemt en maakt een nieuwen
488 1Sa 6:8 | 8 Neemt dan de ark des HEEREN, en zet
489 1Sa 6:9 | 9 Ziet dan toe, indien zij den weg
490 1Sa 8:9 | 9 Hoor dan nu naar hun stem; doch als
491 1Sa 9:2 | er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israels;
492 1Sa 9:2 | en opwaarts was hij hoger dan al het volk. ~
493 1Sa 9:4 | 4 Hij dan ging door het gebergte van
494 1Sa 9:21 | Waarom spreekt gij mij dan aan met zulke woorden? ~
495 1Sa 9:22 | 22 Samuel dan nam Saul en zijn jongen,
496 1Sa 10:19 | een koning over ons; nu dan, stelt u voor het aangezicht
497 1Sa 10:22 | derwaarts komen zou? De HEERE dan zeide: Ziet, hij heeft zich
498 1Sa 10:23 | volks; en hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder
499 1Sa 11:3 | landpalen van Israel; is er dan niemand, die ons verlost,
500 1Sa 12:17 | en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad groot
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2279 |