1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273
Book Chapter: Verse
501 2Sa 21:14 | en deden alles, wat de koning geboden had. Alzo werd God
502 2Sa 24:2 | 2 De koning dan zeide tot Joab, den
503 2Sa 24:3 | Toen zeide Joab tot den koning: Nu doe de HEERE, uw God,
504 2Sa 24:3 | de ogen van mijn heer den koning het aanzien; maar waarom
505 2Sa 24:3 | waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze zaak? ~
506 2Sa 24:9 | het getelde volk aan den koning; en in Israel waren achthonderd
507 2Sa 24:20 | Arauna zag toe, en zag den koning en zijn knechten tot zich
508 2Sa 24:20 | uit, en boog zich voor den koning met zijn aangezicht ter
509 2Sa 24:21 | Waarom komt mijn heer de koning tot zijn knecht? En David
510 2Sa 24:22 | tot David: Mijn heer de koning neme en offere, wat goed
511 2Sa 24:23 | Dit alles gaf Arauna, de koning, aan den koning. Voorts
512 2Sa 24:23 | Arauna, de koning, aan den koning. Voorts zeide Arauna tot
513 2Sa 24:23 | Voorts zeide Arauna tot den koning: De HEERE uw God neme een
514 2Sa 24:24 | 24 Doch de koning zeide tot Arauna: Neen,
515 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud, wel bedaagd;
516 1Kon 1:2 | hem: Laat ze mijn heer den koning een jonge dochter, een maagd
517 1Kon 1:2 | schoot, dat mijn heer de koning warm worde. ~
518 1Kon 1:3 | en brachten ze tot den koning. ~
519 1Kon 1:4 | schoon, en koesterde de koning, en diende hem; doch de
520 1Kon 1:4 | en diende hem; doch de koning bekende ze niet. ~
521 1Kon 1:5 | verhief zich, zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich
522 1Kon 1:11| Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet
523 1Kon 1:13| heen, en treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt
524 1Kon 1:13| Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen,
525 1Kon 1:13| uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn
526 1Kon 1:13| zitten! Waarom dan is Adonia koning? ~
527 1Kon 1:14| als gij daar nog met den koning spreken zult, zo zal ik
528 1Kon 1:15| Bathseba ging in tot den koning in de binnenkamer; doch
529 1Kon 1:15| de binnenkamer; doch de koning was zeer oud, en Abisag,
530 1Kon 1:15| Sunamietische, diende den koning. ~
531 1Kon 1:16| boog zich neder voor den koning; en de koning zeide: Wat
532 1Kon 1:16| neder voor den koning; en de koning zeide: Wat is u? ~
533 1Kon 1:17| Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn
534 1Kon 1:18| 18 En nu zie, Adonia is koning; en nu, mijn heer koning,
535 1Kon 1:18| koning; en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~
536 1Kon 1:20| 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen van het ganse Israel
537 1Kon 1:20| troon van mijn heer den koning na hem zitten zal. ~
538 1Kon 1:21| geschieden, als mijn heer de koning met zijn vaderen zal ontslapen
539 1Kon 1:22| ziet, zij sprak nog met den koning, als de profeet Nathan inkwam. ~
540 1Kon 1:23| 23 En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie,
541 1Kon 1:23| konings, en boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde. ~
542 1Kon 1:24| Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia
543 1Kon 1:24| gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn
544 1Kon 1:25| aangezicht, en zeggen: De koning Adonia leve! ~
545 1Kon 1:27| deze zaak van mijn heer den koning geschied? En hebt gij uw
546 1Kon 1:27| troon van mijn heer den koning na hem zitten zou? ~
547 1Kon 1:28| 28 En de koning David antwoordde en zeide:
548 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en zeide: Zo waarachtig
549 1Kon 1:30| zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon
550 1Kon 1:31| boog zich neder voor den koning, en zeide: Mijn heer de
551 1Kon 1:31| en zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid! ~
552 1Kon 1:32| 32 En de koning David zeide: Roep mij Zadok,
553 1Kon 1:33| 33 En de koning zeide tot hen: Neemt met
554 1Kon 1:34| profeet, hem aldaar tot koning over Israel zalven. Daarna
555 1Kon 1:34| bazuin blazen, en zeggen: De koning Salomo leve! ~
556 1Kon 1:35| troon zitten, en hij zal koning zijn in mijn plaats; want
557 1Kon 1:36| de zoon van Jojada, den koning, en zeide: Amen; alzo zegge
558 1Kon 1:36| de God van mijn heer den koning! ~
559 1Kon 1:37| HEERE met mijn heer den koning geweest is, alzo zij Hij
560 1Kon 1:37| troon van mijn heer den koning David! ~
561 1Kon 1:38| op de muilezelin van den koning David, en geleidden hem
562 1Kon 1:39| en al het volk zeide: De koning Salomo leve! ~
563 1Kon 1:43| Ja, maar onze heer, de koning David, heeft Salomo tot
564 1Kon 1:43| David, heeft Salomo tot koning gemaakt. ~
565 1Kon 1:44| 44 En de koning heeft met hem gezonden Zadok,
566 1Kon 1:45| de profeet, in Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar
567 1Kon 1:47| gekomen, om onzen heer, den koning David, te zegenen, zeggende:
568 1Kon 1:47| groter dan uw troon; en de koning heeft aangebeden op de slaapstede. ~
569 1Kon 1:48| 48 Ja, ook heeft de koning aldus gezegd: Geloofd zij
570 1Kon 1:51| Zie, Adonia vreest den koning Salomo, want zie, hij heeft
571 1Kon 1:51| gevat, zeggende: Dat de koning Salomo mij als heden zwere,
572 1Kon 1:53| 53 En de koning Salomo zond heen, en zij
573 1Kon 1:53| boog zich neder voor den koning Salomo. En Salomo zeide
574 1Kon 2:15| op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel het koninkrijk
575 1Kon 2:17| zeide: Spreek toch tot den koning Salomo, want hij zal uw
576 1Kon 2:18| Het is goed, ik zal den koning voor u aanspreken. ~
577 1Kon 2:19| Zo kwam Bathseba tot den koning Salomo, om hem voor Adonia
578 1Kon 2:19| Adonia aan te spreken. En de koning stond op, haar tegemoet,
579 1Kon 2:20| aangezicht niet af. En de koning zeide tot haar: Begeer,
580 1Kon 2:22| 22 Toen antwoordde de koning Salomo, en zeide tot zijn
581 1Kon 2:23| 23 En de koning Salomo zwoer bij den HEERE,
582 1Kon 2:25| 25 En de koning Salomo zond door de hand
583 1Kon 2:26| den priester, zeide de koning: Ga naar Anathoth, op uw
584 1Kon 2:29| 29 En het werd den koning Salomo aangezegd, dat Joab
585 1Kon 2:30| zeide tot hem: Zo zegt de koning: Kom uit. En hij zeide:
586 1Kon 2:30| het antwoord weder aan den koning, zeggende: Zo heeft Joab
587 1Kon 2:31| 31 En de koning zeide tot hem: Doe gelijk
588 1Kon 2:35| 35 En de koning zette Benaja, den zoon van
589 1Kon 2:35| den priester, zette de koning in de plaats van Abjathar. ~
590 1Kon 2:36| 36 Daarna zond de koning, en riep Simei, en zeide
591 1Kon 2:38| 38 En Simei zeide tot den koning: Dat woord is goed; gelijk
592 1Kon 2:38| gelijk als mijn heer de koning gesproken heeft, alzo zal
593 1Kon 2:39| den zoon van Maacha, den koning van Gath; en men gaf het
594 1Kon 2:42| 42 Toen zond de koning, en riep Simei, en zeide
595 1Kon 2:44| 44 Verder zeide de koning tot Simei: Gij weet al de
596 1Kon 2:45| 45 Maar de koning Salomo is gezegend; en de
597 1Kon 2:46| 46 En de koning gebood Benaja, den zoon
598 1Kon 3:1 | verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter
599 1Kon 3:4 | 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar
600 1Kon 3:7 | God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van
601 1Kon 3:16| die hoeren waren, tot den koning; en zij stonden voor zijn
602 1Kon 3:23| 23 Toen zeide de koning: Deze zegt: Dit is mijn
603 1Kon 3:24| 24 Verder zeide de koning: Haalt mij een zwaard; en
604 1Kon 3:25| 25 En de koning zeide: Doorsnijdt dat levende
605 1Kon 3:26| levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak
606 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, en zeide: Geeft aan die
607 1Kon 3:28| hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, en vreesde
608 1Kon 4:1 | 1 Alzo was de koning Salomo koning over gans
609 1Kon 4:1 | Alzo was de koning Salomo koning over gans Israel. ~
610 1Kon 4:7 | over gans Israel, die den koning en zijn huis verzorgden;
611 1Kon 4:19| het land van Sihon, den koning der Amorieten, en van Og,
612 1Kon 4:19| Amorieten, en van Og, den koning van Basan, en hij was de
613 1Kon 4:27| zijn maand, verzorgden den koning Salomo, en al degenen, die
614 1Kon 4:27| die tot de tafel van den koning Salomo naderden; zij lieten
615 1Kon 5:1 | 1 En Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten
616 1Kon 5:1 | gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns
617 1Kon 5:13| 13 En de koning Salomo deed een uitschot
618 1Kon 5:17| 17 Als de koning het nu gebood, zo voerden
619 1Kon 6:2 | En dat huis, hetwelk de koning Salomo den HEERE bouwde,
620 1Kon 7:13| 13 En de koning Salomo zond heen, en liet
621 1Kon 7:14| maken; deze kwam tot den koning Salomo, en maakte al zijn
622 1Kon 7:40| maken, dat hij voor den koning Salomo maakte voor het huis
623 1Kon 7:45| vaten, die Hiram voor den koning Salomo tot het huis des
624 1Kon 7:46| van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen
625 1Kon 7:51| het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des
626 1Kon 8:1 | kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om
627 1Kon 8:2 | verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim
628 1Kon 8:5 | 5 De koning Salomo nu en de ganse vergadering
629 1Kon 8:14| 14 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende
630 1Kon 8:62| 62 En de koning, en gans Israel met hem,
631 1Kon 8:63| des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israels. ~
632 1Kon 8:64| zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs,
633 1Kon 8:66| gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar
634 1Kon 9:11| 11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Salomo van cederbomen,
635 1Kon 9:11| opgebracht had), dat alstoen de koning Salomo aan Hiram twintig
636 1Kon 9:14| 14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig
637 1Kon 9:15| van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen, om
638 1Kon 9:16| 16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen,
639 1Kon 9:26| 26 De koning Salomo maakte ook schepen
640 1Kon 9:28| en brachten het tot den koning Salomo. ~ ~ ~
641 1Kon 10:3 | was er verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~
642 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest,
643 1Kon 10:9 | daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid
644 1Kon 10:10| 10 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten
645 1Kon 10:10| koningin van Scheba den koning Salomo gaf, is er nooit
646 1Kon 10:12| 12 En de koning maakte van dit almuggimhout
647 1Kon 10:13| 13 En de koning Salomo gaf de koningin van
648 1Kon 10:13| naar het vermogen van den koning Salomo; zo keerde zij en
649 1Kon 10:16| 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen
650 1Kon 10:17| opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des
651 1Kon 10:18| 18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon,
652 1Kon 10:21| alle drinkvaten van den koning Salomo van goud, en alle
653 1Kon 10:22| 22 Want de koning had in zee schepen van Tharsis,
654 1Kon 10:23| 23 Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen
655 1Kon 10:26| de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. ~
656 1Kon 10:27| 27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem
657 1Kon 11:1 | 1 En de koning Salomo had veel vreemde
658 1Kon 11:18| in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, die hem een
659 1Kon 11:23| zijn heer Hadad-ezer, den koning van Zoba, ~
660 1Kon 11:26| ook de hand op tegen den koning. ~
661 1Kon 11:27| waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde Millo,
662 1Kon 11:37| zal begeren; en gij zult koning zijn over Israel. ~
663 1Kon 11:40| in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte,
664 1Kon 11:43| Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
665 1Kon 12:1 | te Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~
666 1Kon 12:2 | van het aangezicht van den koning Salomo gevloden; en Jerobeam
667 1Kon 12:6 | 6 En de koning Rehabeam hield raad met
668 1Kon 12:12| derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende:
669 1Kon 12:13| 13 En de koning antwoordde het volk hardelijk;
670 1Kon 12:15| 15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want
671 1Kon 12:16| gans Israel zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo
672 1Kon 12:16| hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende:
673 1Kon 12:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam Adoram, die over
674 1Kon 12:18| dat hij stierf; maar de koning Rehabeam vervloekte zich
675 1Kon 12:20| en hem over gans Israel koning maakten; niemand volgde
676 1Kon 12:23| den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse
677 1Kon 12:27| heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja,
678 1Kon 12:27| doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. ~
679 1Kon 12:28| 28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee
680 1Kon 13:4 | Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods
681 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods:
682 1Kon 13:7 | 7 En de koning sprak tot den man Gods:
683 1Kon 13:8 | de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij mij de helft
684 1Kon 13:11| woorden, die hij tot den koning gesproken had; deze vertelden
685 1Kon 14:2 | gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk. ~
686 1Kon 14:14| Doch de HEERE zal Zich een koning verwekken over Israel, die
687 1Kon 14:21| was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien
688 1Kon 14:25| het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de
689 1Kon 14:25| Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen
690 1Kon 14:27| 27 En de koning Rehabeam maakte, in plaats
691 1Kon 14:28| geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging,
692 1Kon 15:1 | achttiende jaar nu van den koning Jerobeam, den zoon van Nebat,
693 1Kon 15:1 | zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda. ~
694 1Kon 15:9 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd Asa koning
695 1Kon 15:9 | koning van Israel, werd Asa koning over Juda. ~
696 1Kon 15:16| Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen. ~
697 1Kon 15:17| 17 Want Baesa, de koning van Israel, toog op tegen
698 1Kon 15:17| in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~
699 1Kon 15:18| hand zijner knechten; en de koning Asa zond ze tot Benhadad,
700 1Kon 15:18| den zoon van Hezion, den koning van Syrie, die te Damaskus
701 1Kon 15:19| verbond te niet met Baesa, den koning van Israel, dat hij aftrekke
702 1Kon 15:20| Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten
703 1Kon 15:22| 22 Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (
704 1Kon 15:22| Baesa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-Benjamins,
705 1Kon 15:24| en zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats. ~
706 1Kon 15:25| zoon van Jerobeam, werd koning over Israel, in het tweede
707 1Kon 15:25| tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde
708 1Kon 15:28| derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning
709 1Kon 15:28| koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. ~
710 1Kon 15:32| Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen. ~
711 1Kon 15:33| het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Baesa, de
712 1Kon 15:33| Baesa, de zoon van Ahia, koning over gans Israel, te Thirza,
713 1Kon 16:8 | twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon
714 1Kon 16:8 | Ela, de zoon van Baesa, koning over Israel, te Thirza,
715 1Kon 16:10| twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning
716 1Kon 16:10| koning van Juda; en hij werd koning in zijn plaats. ~
717 1Kon 16:15| twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri
718 1Kon 16:16| gemaakt, ja, heeft ook den koning verslagen; daarom maakte
719 1Kon 16:16| Omri, den krijgsoverste, koning over Israel, in het leger. ~
720 1Kon 16:21| zoon van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde
721 1Kon 16:23| dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning
722 1Kon 16:23| koning van Juda, werd Omri koning over Israel, en regeerde
723 1Kon 16:29| de zoon van Omri, werd koning over Israel, in het acht
724 1Kon 16:29| dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon
725 1Kon 16:31| dochter van Eth-Baal, den koning der Sidoniers, en heenging,
726 1Kon 19:15| daar in, en zalf Hazael ten koning over Syrie. ~
727 1Kon 19:16| zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israel; en Elisa, den
728 1Kon 20:1 | 1 En Benhadad, de koning van Syrie, vergaderde al
729 1Kon 20:2 | zond boden tot Achab, den koning van Israel, in de stad. ~
730 1Kon 20:4 | 4 En de koning van Israel antwoordde en
731 1Kon 20:4 | Naar uw woord, mijn heer de koning, ik ben uwe, en al wat ik
732 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel alle oudsten
733 1Kon 20:9 | Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles, waarom gij in het
734 1Kon 20:11| 11 Maar de koning van Israel antwoordde en
735 1Kon 20:13| profeet trad tot Achab, den koning van Israel, en zeide: Zo
736 1Kon 20:20| hen na. Doch Benhadad, de koning van Syrie, ontkwam op een
737 1Kon 20:21| 21 En de koning van Israel toog uit, en
738 1Kon 20:22| trad die profeet tot den koning van Israel, en zeide tot
739 1Kon 20:22| wederkomst des jaars zal de koning van Syrie tegen u optrekken. ~
740 1Kon 20:23| Want de knechten van den koning van Syrie hadden tot hem
741 1Kon 20:28| trad toe, en sprak tot den koning van Israel, en zeide: Zo
742 1Kon 20:31| hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal
743 1Kon 20:32| hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: Uw
744 1Kon 20:38| heen, en stond voor den koning op den weg; en hij verstelde
745 1Kon 20:39| En het geschiedde, als de koning voorbijging, dat hij tot
746 1Kon 20:39| voorbijging, dat hij tot den koning riep, en zeide: Uw knecht
747 1Kon 20:40| niet was. Toen zeide de koning van Israel tot hem: Zo is
748 1Kon 20:41| af van zijn ogen; en de koning van Israel kende hem, dat
749 1Kon 20:43| 43 En de koning van Israel toog henen, gemelijk
750 1Kon 21:1 | het paleis van Achab, den koning van Samaria. ~
751 1Kon 21:10| zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit,
752 1Kon 21:13| Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij voerden
753 1Kon 21:18| ga henen af, Achab, den koning van Israel, tegemoet, die
754 1Kon 22:2 | derde jaar, als Josafat, de koning van Juda, tot den koning
755 1Kon 22:2 | koning van Juda, tot den koning van Israel afgekomen was, ~
756 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot zijn knechten
757 1Kon 22:3 | nemen uit de hand van den koning van Syrie. ~
758 1Kon 22:4 | En Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo zal ik zijn
759 1Kon 22:5 | Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als
760 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van Israel de profeten,
761 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
762 1Kon 22:8 | Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo! ~
763 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een kamerling,
764 1Kon 22:10| 10 De koning van Israel nu, en Josafat,
765 1Kon 22:10| Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn
766 1Kon 22:13| uit een mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij,
767 1Kon 22:15| 15 Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de
768 1Kon 22:15| gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij
769 1Kon 22:16| 16 En de koning zeide tot hem: Tot hoe vele
770 1Kon 22:18| 18 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
771 1Kon 22:26| 26 De koning van Israel nu zeide: Neem
772 1Kon 22:27| zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis,
773 1Kon 22:29| 29 Alzo toog de koning van Israel en Josafat, de
774 1Kon 22:29| van Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth
775 1Kon 22:30| 30 En de koning van Israel zeide tot Josafat:
776 1Kon 22:30| Alzo verstelde zich de koning van Israel, en kwam in den
777 1Kon 22:31| 31 De koning nu van Syrie had geboden
778 1Kon 22:31| groten bestrijden, maar den koning van Israel alleen. ~
779 1Kon 22:32| Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij keerden
780 1Kon 22:33| wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet was, dat
781 1Kon 22:34| eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen
782 1Kon 22:35| denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen staande
783 1Kon 22:37| 37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria gebracht;
784 1Kon 22:37| gebracht; en zij begroeven den koning te Samaria. ~
785 1Kon 22:40| en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats. ~
786 1Kon 22:41| nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het vierde
787 1Kon 22:41| vierde jaar van Achab, den koning van Israel. ~
788 1Kon 22:42| dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en
789 1Kon 22:45| Josafat maakte vrede met den koning van Israel. ~
790 1Kon 22:48| 48 Toen was er geen koning in Edom, maar een stadhouder
791 1Kon 22:51| en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. ~
792 1Kon 22:52| de zoon van Achab, werd koning over Israel te Samaria,
793 1Kon 22:52| zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee
794 2Kon 1:6 | heen, keert weder tot den koning die u gezonden heeft, en
795 2Kon 1:9 | tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. ~
796 2Kon 1:11| Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af. ~
797 2Kon 1:15| ging met hem af tot den koning. ~
798 2Kon 1:17| gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede
799 2Kon 1:17| den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen
800 2Kon 3:1 | de zoon van Achab, werd koning over Israel te Samaria,
801 2Kon 3:1 | achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde
802 2Kon 3:4 | 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was een veehandelaar,
803 2Kon 3:4 | veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israel honderd duizend
804 2Kon 3:5 | Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van den koning
805 2Kon 3:5 | koning der Moabieten van den koning van Israel afviel. ~
806 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder tijd uit
807 2Kon 3:7 | en zond tot Josafat, den koning van Juda, zeggende: De koning
808 2Kon 3:7 | koning van Juda, zeggende: De koning der Moabieten is van mij
809 2Kon 3:9 | 9 Alzo toog de koning van Israel heen, en de koning
810 2Kon 3:9 | koning van Israel heen, en de koning van Juda, en de koning van
811 2Kon 3:9 | de koning van Juda, en de koning van Edom; en als zij zeven
812 2Kon 3:10| 10 Toen zeide de koning van Israel: Ach, dat de
813 2Kon 3:12| Zo togen tot hem af de koning van Israel, en Josafat,
814 2Kon 3:12| Israel, en Josafat, en de koning van Edom. ~
815 2Kon 3:13| Maar Elisa zeide tot den koning van Israel: Wat heb ik met
816 2Kon 3:13| profeten uwer moeder. Doch de koning van Israel zeide tot hem:
817 2Kon 3:14| aangezicht van Josafat, den koning van Juda, opnam, ik zou
818 2Kon 3:26| 26 Doch als de koning der Moabieten zag, dat hem
819 2Kon 3:26| door te breken tegen den koning van Edom; maar zij konden
820 2Kon 3:27| zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem
821 2Kon 4:13| voor u te spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste?
822 2Kon 5:1 | de krijgsoverste van den koning van Syrie, was een groot
823 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: Ga heen, kom,
824 2Kon 5:5 | ik zal een brief aan den koning van Israel zenden. En hij
825 2Kon 5:6 | bracht den brief tot den koning van Israel, zeggende: Zo
826 2Kon 5:7 | En het geschiedde, als de koning van Israel den brief gelezen
827 2Kon 5:8 | Gods, gehoord had, dat de koning van Israel zijn klederen
828 2Kon 5:8 | gescheurd had, dat hij tot den koning zond, om te zeggen: Waarom
829 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde krijg tegen
830 2Kon 6:9 | Gods zond henen tot den koning van Israel, zeggende: Wacht
831 2Kon 6:10| 10 Daarom zond de koning van Israel henen aan die
832 2Kon 6:11| van de onzen zij voor den koning van Israel? ~
833 2Kon 6:12| knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar Elisa, de profeet,
834 2Kon 6:12| in Israel is, geeft den koning van Israel te kennen de
835 2Kon 6:21| 21 En de koning van Israel zeide tot Elisa,
836 2Kon 6:24| daarna, dat Benhadad, de koning van Syrie, zijn gehele leger
837 2Kon 6:26| En het geschiedde, als de koning op den muur voorbijging,
838 2Kon 6:26| zeggende: Help mij, heer koning! ~
839 2Kon 6:28| 28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij
840 2Kon 6:30| En het geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord
841 2Kon 7:2 | hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man
842 2Kon 7:6 | een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons
843 2Kon 7:12| 12 En de koning stond op in den nacht, en
844 2Kon 7:14| twee wagenpaarden. En de koning zond het leger der Syriers
845 2Kon 7:15| en boodschapten het den koning. ~
846 2Kon 7:17| 17 De koning nu had den hoofdman, op
847 2Kon 7:17| had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen was. ~
848 2Kon 7:18| Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen omtrent
849 2Kon 8:3 | ging uit, dat zij tot den koning riep, om haar huis en om
850 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, den
851 2Kon 8:5 | geschiedde, als hij den koning vertelde, hoe hij een dode
852 2Kon 8:5 | levend gemaakt had, tot den koning, om haar huis en om haar
853 2Kon 8:5 | zeide Gehazi: Mijn heer koning! Dit is de vrouw, en dit
854 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde de vrouw, en
855 2Kon 8:6 | vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, zeggende:
856 2Kon 8:7 | Damaskus, als Benhadad, de koning van Syrie, krank was; en
857 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem een geschenk
858 2Kon 8:9 | zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft mij tot
859 2Kon 8:13| heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrie. ~
860 2Kon 8:15| hij stierf; en Hazael werd koning in zijn plaats. ~
861 2Kon 8:16| den zoon van Achab, den koning van Israel, toen Josafat
862 2Kon 8:16| van Israel, toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram,
863 2Kon 8:16| de zoon van Josafat, den koning van Juda, te regeren. ~
864 2Kon 8:17| dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht
865 2Kon 8:20| Juda af, en maakten een koning over zich. ~
866 2Kon 8:24| Ahazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~
867 2Kon 8:25| den zoon van Achab, den koning van Israel, begon Ahazia,
868 2Kon 8:25| de zoon van Jeroham, den koning van Juda, te regeren. ~
869 2Kon 8:26| was Ahazia oud, als hij koning werd, en regeerde een jaar
870 2Kon 8:26| de dochter van Omri, den koning van Israel. ~
871 2Kon 8:28| Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie; en de Syriers
872 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij zich
873 2Kon 8:29| streed tegen Hazael den koning van Syrie; en Ahazia, de
874 2Kon 8:29| de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram,
875 2Kon 9:3 | zegt de HEERE: Ik heb u tot koning gezalfd over Israel. Doe
876 2Kon 9:6 | Israels: Ik heb u gezalfd tot koning over het volk des HEEREN,
877 2Kon 9:12| HEERE: Ik heb u gezalfd tot koning over Israel. ~
878 2Kon 9:13| bazuin, en zeiden: Jehu is koning geworden! ~
879 2Kon 9:14| oorzake van Hazael, den koning van Syrie; ~
880 2Kon 9:15| 15 Maar de koning Joram was wedergekeerd,
881 2Kon 9:15| streed tegen Hazael, den koning van Syrie.) En Jehu zeide:
882 2Kon 9:16| lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen,
883 2Kon 9:18| tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide:
884 2Kon 9:19| was, zeide hij: Zo zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide:
885 2Kon 9:21| wagen aan. Zo toog Joram, de koning van Israel, uit, en Ahazia,
886 2Kon 9:21| Israel, uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn
887 2Kon 9:27| 27 Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag, zo vlood
888 2Kon 9:29| zoon van Achab, was Ahazia koning geworden over Juda. ~
889 2Kon 10:5 | doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat goed is in
890 2Kon 10:13| broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide:
891 2Kon 10:35| en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. ~
892 2Kon 11:2 | Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia,
893 2Kon 11:7 | HEEREN waarnemen bij den koning. ~
894 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen, een ieder
895 2Kon 11:8 | worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat, en als
896 2Kon 11:10| de schilden, die van den koning David geweest waren, die
897 2Kon 11:11| naar het huis toe, bij den koning rondom. ~
898 2Kon 11:12| getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe
899 2Kon 11:12| de handen, en zeiden: De koning leve! ~
900 2Kon 11:14| zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den pilaar, naar
901 2Kon 11:14| en de trompetten bij den koning; en al het volk des lands
902 2Kon 11:17| den HEERE en tussen den koning, en tussen het volk, dat
903 2Kon 11:17| zijn; mitsgaders tussen de koning en tussen het volk. ~
904 2Kon 11:19| lands; en zij brachten den koning af uit het huis des HEEREN,
905 2Kon 11:21| zeven jaren oud, toen hij koning werd. ~ ~
906 2Kon 12:1 | jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren
907 2Kon 12:6 | twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de
908 2Kon 12:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester Jojada
909 2Kon 12:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde
910 2Kon 12:18| 18 Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde
911 2Kon 12:18| zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij
912 2Kon 12:21| Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
913 2Kon 13:1 | jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren
914 2Kon 13:6 | twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de
915 2Kon 13:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester Jojada
916 2Kon 13:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde
917 2Kon 13:18| 18 Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde
918 2Kon 13:18| zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij
919 2Kon 13:21| Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~
920 2Kon 14:1 | den zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz, de
921 2Kon 14:1 | Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israel, te Samaria,
922 2Kon 14:3 | de hand van Hazael, den koning van Syrie, en in de hand
923 2Kon 14:4 | verdrukking van Israel, dat de koning van Syrie hen verdrukte. ~
924 2Kon 14:7 | duizend voetvolks; want de koning van Syrie had hen omgebracht,
925 2Kon 14:10| dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de
926 2Kon 14:10| Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israel, te Samaria,
927 2Kon 14:12| heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet
928 2Kon 14:14| hij stierf; en Joas, de koning van Israel, was tot hem
929 2Kon 14:16| 16 En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw hand
930 2Kon 14:18| Toen zeide hij tot den koning van Israel: Sla tegen de
931 2Kon 14:22| 22 Hazael nu, de koning van Syrie, verdrukte Israel,
932 2Kon 14:24| 24 En Hazael, de koning van Syrie, stierf, en zijn
933 2Kon 14:24| zijn zoon Benhadad werd koning in zijn plaats. ~
934 2Kon 15:1 | den zoon van Joahaz, den koning van Israel, werd Amazia
935 2Kon 15:1 | van Israel, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning
936 2Kon 15:1 | koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. ~
937 2Kon 15:2 | jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen
938 2Kon 15:5 | knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, ~
939 2Kon 15:8 | den zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Kom,
940 2Kon 15:9 | 9 Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia,
941 2Kon 15:9 | Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel,
942 2Kon 15:11| niet; daarom toog Joas, de koning van Israel, op, zodat hij
943 2Kon 15:11| zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht
944 2Kon 15:13| 13 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia,
945 2Kon 15:13| Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas,
946 2Kon 15:15| heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet
947 2Kon 15:16| zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn plaats. ~
948 2Kon 15:17| Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den
949 2Kon 15:17| den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. ~
950 2Kon 15:21| oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader
951 2Kon 15:22| weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen
952 2Kon 15:23| den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria
953 2Kon 15:23| van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas,
954 2Kon 15:23| Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, en regeerde
955 2Kon 15:29| zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats. ~
956 2Kon 16:1 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd koning
957 2Kon 16:1 | koning van Israel, werd koning Azaria, de zoon van Amazia,
958 2Kon 16:1 | de zoon van Amazia, den koning van Juda. ~
959 2Kon 16:2 | zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee
960 2Kon 16:5 | En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot
961 2Kon 16:7 | en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats. ~
962 2Kon 16:8 | dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia,
963 2Kon 16:10| doodde hem; en hij werd koning in zijn plaats. ~
964 2Kon 16:13| de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en dertigste
965 2Kon 16:13| dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde
966 2Kon 16:14| en doodde hem, en werd koning in zijn plaats. ~
967 2Kon 16:17| dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem,
968 2Kon 16:17| Menahem, den zoon van Gadi, koning over Israel, en regeerde
969 2Kon 16:19| 19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrie, tegen het land;
970 2Kon 16:20| geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrie te geven, voor
971 2Kon 16:20| sikkels; alzo keerde de koning van Assyrie weder, en bleef
972 2Kon 16:22| en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats. ~
973 2Kon 16:23| vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia,
974 2Kon 16:23| Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israel, en regeerde
975 2Kon 16:25| doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. ~
976 2Kon 16:27| vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de
977 2Kon 16:27| Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israel, en regeerde
978 2Kon 16:29| 29 In de dagen Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-Pilezer,
979 2Kon 16:29| kwam Tiglath-Pilezer, de koning van Assyrie, en nam Ijon
980 2Kon 16:30| en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste
981 2Kon 16:32| den zoon van Remalia, den koning van Israel, werd Jotham
982 2Kon 16:32| van Israel, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den
983 2Kon 16:32| de zoon van Uzzia, den koning van Juda. ~
984 2Kon 16:33| jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien
985 2Kon 16:37| Juda te zenden Rezin, den koning van Syrie, en Pekah, den
986 2Kon 16:38| en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats. ~ ~
987 2Kon 17:1 | van Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den
988 2Kon 17:1 | de zoon van Jotham, den koning van Juda. ~
989 2Kon 17:2 | was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien
990 2Kon 17:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah,
991 2Kon 17:5 | den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar Jeruzalem
992 2Kon 17:6 | dierzelfder tijd bracht Rezin, de koning van Syrie, Elath weder aan
993 2Kon 17:7 | tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende: Ik
994 2Kon 17:7 | mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit de hand
995 2Kon 17:7 | en uit de hand van den koning van Israel, die zich tegen
996 2Kon 17:8 | gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
997 2Kon 17:9 | 9 Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want
998 2Kon 17:9 | Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen
999 2Kon 17:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, den
1000 2Kon 17:10| Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet, naar
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273 |