Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
konijn 1
konijnen 2
konijntje 1
koning 2273
koningen 376
koningin 49
koninginnen 2
Frequency    [«  »]
2336 worden
2288 nu
2279 dan
2273 koning
2262 over
2206 zoon
2140 toen

Bijbel

IntraText - Concordances

koning

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273

     Book Chapter: Verse
501 2Sa 21:14 | en deden alles, wat de koning geboden had. Alzo werd God 502 2Sa 24:2 | 2 De koning dan zeide tot Joab, den 503 2Sa 24:3 | Toen zeide Joab tot den koning: Nu doe de HEERE, uw God, 504 2Sa 24:3 | de ogen van mijn heer den koning het aanzien; maar waarom 505 2Sa 24:3 | waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze zaak? ~ 506 2Sa 24:9 | het getelde volk aan den koning; en in Israel waren achthonderd 507 2Sa 24:20 | Arauna zag toe, en zag den koning en zijn knechten tot zich 508 2Sa 24:20 | uit, en boog zich voor den koning met zijn aangezicht ter 509 2Sa 24:21 | Waarom komt mijn heer de koning tot zijn knecht? En David 510 2Sa 24:22 | tot David: Mijn heer de koning neme en offere, wat goed 511 2Sa 24:23 | Dit alles gaf Arauna, de koning, aan den koning. Voorts 512 2Sa 24:23 | Arauna, de koning, aan den koning. Voorts zeide Arauna tot 513 2Sa 24:23 | Voorts zeide Arauna tot den koning: De HEERE uw God neme een 514 2Sa 24:24 | 24 Doch de koning zeide tot Arauna: Neen, 515 1Kon 1:1 | 1 De koning David nu was oud, wel bedaagd; 516 1Kon 1:2 | hem: Laat ze mijn heer den koning een jonge dochter, een maagd 517 1Kon 1:2 | schoot, dat mijn heer de koning warm worde. ~ 518 1Kon 1:3 | en brachten ze tot den koning. ~ 519 1Kon 1:4 | schoon, en koesterde de koning, en diende hem; doch de 520 1Kon 1:4 | en diende hem; doch de koning bekende ze niet. ~ 521 1Kon 1:5 | verhief zich, zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich 522 1Kon 1:11| Adonia, de zoon van Haggith, koning is? En onze heer David weet 523 1Kon 1:13| heen, en treed in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt 524 1Kon 1:13| Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, 525 1Kon 1:13| uw zoon Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn 526 1Kon 1:13| zitten! Waarom dan is Adonia koning? ~ 527 1Kon 1:14| als gij daar nog met den koning spreken zult, zo zal ik 528 1Kon 1:15| Bathseba ging in tot den koning in de binnenkamer; doch 529 1Kon 1:15| de binnenkamer; doch de koning was zeer oud, en Abisag, 530 1Kon 1:15| Sunamietische, diende den koning. ~ 531 1Kon 1:16| boog zich neder voor den koning; en de koning zeide: Wat 532 1Kon 1:16| neder voor den koning; en de koning zeide: Wat is u? ~ 533 1Kon 1:17| Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn 534 1Kon 1:18| 18 En nu zie, Adonia is koning; en nu, mijn heer koning, 535 1Kon 1:18| koning; en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~ 536 1Kon 1:20| 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen van het ganse Israel 537 1Kon 1:20| troon van mijn heer den koning na hem zitten zal. ~ 538 1Kon 1:21| geschieden, als mijn heer de koning met zijn vaderen zal ontslapen 539 1Kon 1:22| ziet, zij sprak nog met den koning, als de profeet Nathan inkwam. ~ 540 1Kon 1:23| 23 En zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, 541 1Kon 1:23| konings, en boog zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde. ~ 542 1Kon 1:24| Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: Adonia 543 1Kon 1:24| gezegd: Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn 544 1Kon 1:25| aangezicht, en zeggen: De koning Adonia leve! ~ 545 1Kon 1:27| deze zaak van mijn heer den koning geschied? En hebt gij uw 546 1Kon 1:27| troon van mijn heer den koning na hem zitten zou? ~ 547 1Kon 1:28| 28 En de koning David antwoordde en zeide: 548 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en zeide: Zo waarachtig 549 1Kon 1:30| zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon 550 1Kon 1:31| boog zich neder voor den koning, en zeide: Mijn heer de 551 1Kon 1:31| en zeide: Mijn heer de koning David leve in eeuwigheid! ~ 552 1Kon 1:32| 32 En de koning David zeide: Roep mij Zadok, 553 1Kon 1:33| 33 En de koning zeide tot hen: Neemt met 554 1Kon 1:34| profeet, hem aldaar tot koning over Israel zalven. Daarna 555 1Kon 1:34| bazuin blazen, en zeggen: De koning Salomo leve! ~ 556 1Kon 1:35| troon zitten, en hij zal koning zijn in mijn plaats; want 557 1Kon 1:36| de zoon van Jojada, den koning, en zeide: Amen; alzo zegge 558 1Kon 1:36| de God van mijn heer den koning! ~ 559 1Kon 1:37| HEERE met mijn heer den koning geweest is, alzo zij Hij 560 1Kon 1:37| troon van mijn heer den koning David! ~ 561 1Kon 1:38| op de muilezelin van den koning David, en geleidden hem 562 1Kon 1:39| en al het volk zeide: De koning Salomo leve! ~ 563 1Kon 1:43| Ja, maar onze heer, de koning David, heeft Salomo tot 564 1Kon 1:43| David, heeft Salomo tot koning gemaakt. ~ 565 1Kon 1:44| 44 En de koning heeft met hem gezonden Zadok, 566 1Kon 1:45| de profeet, in Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar 567 1Kon 1:47| gekomen, om onzen heer, den koning David, te zegenen, zeggende: 568 1Kon 1:47| groter dan uw troon; en de koning heeft aangebeden op de slaapstede. ~ 569 1Kon 1:48| 48 Ja, ook heeft de koning aldus gezegd: Geloofd zij 570 1Kon 1:51| Zie, Adonia vreest den koning Salomo, want zie, hij heeft 571 1Kon 1:51| gevat, zeggende: Dat de koning Salomo mij als heden zwere, 572 1Kon 1:53| 53 En de koning Salomo zond heen, en zij 573 1Kon 1:53| boog zich neder voor den koning Salomo. En Salomo zeide 574 1Kon 2:15| op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel het koninkrijk 575 1Kon 2:17| zeide: Spreek toch tot den koning Salomo, want hij zal uw 576 1Kon 2:18| Het is goed, ik zal den koning voor u aanspreken. ~ 577 1Kon 2:19| Zo kwam Bathseba tot den koning Salomo, om hem voor Adonia 578 1Kon 2:19| Adonia aan te spreken. En de koning stond op, haar tegemoet, 579 1Kon 2:20| aangezicht niet af. En de koning zeide tot haar: Begeer, 580 1Kon 2:22| 22 Toen antwoordde de koning Salomo, en zeide tot zijn 581 1Kon 2:23| 23 En de koning Salomo zwoer bij den HEERE, 582 1Kon 2:25| 25 En de koning Salomo zond door de hand 583 1Kon 2:26| den priester, zeide de koning: Ga naar Anathoth, op uw 584 1Kon 2:29| 29 En het werd den koning Salomo aangezegd, dat Joab 585 1Kon 2:30| zeide tot hem: Zo zegt de koning: Kom uit. En hij zeide: 586 1Kon 2:30| het antwoord weder aan den koning, zeggende: Zo heeft Joab 587 1Kon 2:31| 31 En de koning zeide tot hem: Doe gelijk 588 1Kon 2:35| 35 En de koning zette Benaja, den zoon van 589 1Kon 2:35| den priester, zette de koning in de plaats van Abjathar. ~ 590 1Kon 2:36| 36 Daarna zond de koning, en riep Simei, en zeide 591 1Kon 2:38| 38 En Simei zeide tot den koning: Dat woord is goed; gelijk 592 1Kon 2:38| gelijk als mijn heer de koning gesproken heeft, alzo zal 593 1Kon 2:39| den zoon van Maacha, den koning van Gath; en men gaf het 594 1Kon 2:42| 42 Toen zond de koning, en riep Simei, en zeide 595 1Kon 2:44| 44 Verder zeide de koning tot Simei: Gij weet al de 596 1Kon 2:45| 45 Maar de koning Salomo is gezegend; en de 597 1Kon 2:46| 46 En de koning gebood Benaja, den zoon 598 1Kon 3:1 | verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte; en nam de dochter 599 1Kon 3:4 | 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar 600 1Kon 3:7 | God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats van 601 1Kon 3:16| die hoeren waren, tot den koning; en zij stonden voor zijn 602 1Kon 3:23| 23 Toen zeide de koning: Deze zegt: Dit is mijn 603 1Kon 3:24| 24 Verder zeide de koning: Haalt mij een zwaard; en 604 1Kon 3:25| 25 En de koning zeide: Doorsnijdt dat levende 605 1Kon 3:26| levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand ontstak 606 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, en zeide: Geeft aan die 607 1Kon 3:28| hoorde dat oordeel, dat de koning geoordeeld had, en vreesde 608 1Kon 4:1 | 1 Alzo was de koning Salomo koning over gans 609 1Kon 4:1 | Alzo was de koning Salomo koning over gans Israel. ~ 610 1Kon 4:7 | over gans Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; 611 1Kon 4:19| het land van Sihon, den koning der Amorieten, en van Og, 612 1Kon 4:19| Amorieten, en van Og, den koning van Basan, en hij was de 613 1Kon 4:27| zijn maand, verzorgden den koning Salomo, en al degenen, die 614 1Kon 4:27| die tot de tafel van den koning Salomo naderden; zij lieten 615 1Kon 5:1 | 1 En Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten 616 1Kon 5:1 | gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns 617 1Kon 5:13| 13 En de koning Salomo deed een uitschot 618 1Kon 5:17| 17 Als de koning het nu gebood, zo voerden 619 1Kon 6:2 | En dat huis, hetwelk de koning Salomo den HEERE bouwde, 620 1Kon 7:13| 13 En de koning Salomo zond heen, en liet 621 1Kon 7:14| maken; deze kwam tot den koning Salomo, en maakte al zijn 622 1Kon 7:40| maken, dat hij voor den koning Salomo maakte voor het huis 623 1Kon 7:45| vaten, die Hiram voor den koning Salomo tot het huis des 624 1Kon 7:46| van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen 625 1Kon 7:51| het werk volbracht, dat de koning Salomo aan het huis des 626 1Kon 8:1 | kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om 627 1Kon 8:2 | verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim 628 1Kon 8:5 | 5 De koning Salomo nu en de ganse vergadering 629 1Kon 8:14| 14 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende 630 1Kon 8:62| 62 En de koning, en gans Israel met hem, 631 1Kon 8:63| des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israels. ~ 632 1Kon 8:64| zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs, 633 1Kon 8:66| gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar 634 1Kon 9:11| 11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Salomo van cederbomen, 635 1Kon 9:11| opgebracht had), dat alstoen de koning Salomo aan Hiram twintig 636 1Kon 9:14| 14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig 637 1Kon 9:15| van het uitschot, dat de koning Salomo deed opkomen, om 638 1Kon 9:16| 16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen, 639 1Kon 9:26| 26 De koning Salomo maakte ook schepen 640 1Kon 9:28| en brachten het tot den koning Salomo. ~  ~  ~  641 1Kon 10:3 | was er verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~ 642 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid geweest, 643 1Kon 10:9 | daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid 644 1Kon 10:10| 10 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten 645 1Kon 10:10| koningin van Scheba den koning Salomo gaf, is er nooit 646 1Kon 10:12| 12 En de koning maakte van dit almuggimhout 647 1Kon 10:13| 13 En de koning Salomo gaf de koningin van 648 1Kon 10:13| naar het vermogen van den koning Salomo; zo keerde zij en 649 1Kon 10:16| 16 Ook maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen 650 1Kon 10:17| opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des 651 1Kon 10:18| 18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, 652 1Kon 10:21| alle drinkvaten van den koning Salomo van goud, en alle 653 1Kon 10:22| 22 Want de koning had in zee schepen van Tharsis, 654 1Kon 10:23| 23 Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen 655 1Kon 10:26| de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. ~ 656 1Kon 10:27| 27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem 657 1Kon 11:1 | 1 En de koning Salomo had veel vreemde 658 1Kon 11:18| in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, die hem een 659 1Kon 11:23| zijn heer Hadad-ezer, den koning van Zoba, ~ 660 1Kon 11:26| ook de hand op tegen den koning. ~ 661 1Kon 11:27| waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde Millo, 662 1Kon 11:37| zal begeren; en gij zult koning zijn over Israel. ~ 663 1Kon 11:40| in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was in Egypte, 664 1Kon 11:43| Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  665 1Kon 12:1 | te Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~ 666 1Kon 12:2 | van het aangezicht van den koning Salomo gevloden; en Jerobeam 667 1Kon 12:6 | 6 En de koning Rehabeam hield raad met 668 1Kon 12:12| derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: 669 1Kon 12:13| 13 En de koning antwoordde het volk hardelijk; 670 1Kon 12:15| 15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want 671 1Kon 12:16| gans Israel zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo 672 1Kon 12:16| hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: 673 1Kon 12:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam Adoram, die over 674 1Kon 12:18| dat hij stierf; maar de koning Rehabeam vervloekte zich 675 1Kon 12:20| en hem over gans Israel koning maakten; niemand volgde 676 1Kon 12:23| den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse 677 1Kon 12:27| heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; ja, 678 1Kon 12:27| doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. ~ 679 1Kon 12:28| 28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee 680 1Kon 13:4 | Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods 681 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods: 682 1Kon 13:7 | 7 En de koning sprak tot den man Gods: 683 1Kon 13:8 | de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij mij de helft 684 1Kon 13:11| woorden, die hij tot den koning gesproken had; deze vertelden 685 1Kon 14:2 | gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk. ~ 686 1Kon 14:14| Doch de HEERE zal Zich een koning verwekken over Israel, die 687 1Kon 14:21| was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien 688 1Kon 14:25| het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de 689 1Kon 14:25| Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen 690 1Kon 14:27| 27 En de koning Rehabeam maakte, in plaats 691 1Kon 14:28| geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, 692 1Kon 15:1 | achttiende jaar nu van den koning Jerobeam, den zoon van Nebat, 693 1Kon 15:1 | zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda. ~ 694 1Kon 15:9 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd Asa koning 695 1Kon 15:9 | koning van Israel, werd Asa koning over Juda. ~ 696 1Kon 15:16| Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen. ~ 697 1Kon 15:17| 17 Want Baesa, de koning van Israel, toog op tegen 698 1Kon 15:17| in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~ 699 1Kon 15:18| hand zijner knechten; en de koning Asa zond ze tot Benhadad, 700 1Kon 15:18| den zoon van Hezion, den koning van Syrie, die te Damaskus 701 1Kon 15:19| verbond te niet met Baesa, den koning van Israel, dat hij aftrekke 702 1Kon 15:20| Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten 703 1Kon 15:22| 22 Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen ( 704 1Kon 15:22| Baesa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-Benjamins, 705 1Kon 15:24| en zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats. ~ 706 1Kon 15:25| zoon van Jerobeam, werd koning over Israel, in het tweede 707 1Kon 15:25| tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde 708 1Kon 15:28| derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning 709 1Kon 15:28| koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. ~ 710 1Kon 15:32| Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen. ~ 711 1Kon 15:33| het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Baesa, de 712 1Kon 15:33| Baesa, de zoon van Ahia, koning over gans Israel, te Thirza, 713 1Kon 16:8 | twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, de zoon 714 1Kon 16:8 | Ela, de zoon van Baesa, koning over Israel, te Thirza, 715 1Kon 16:10| twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij werd koning 716 1Kon 16:10| koning van Juda; en hij werd koning in zijn plaats. ~ 717 1Kon 16:15| twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde Zimri 718 1Kon 16:16| gemaakt, ja, heeft ook den koning verslagen; daarom maakte 719 1Kon 16:16| Omri, den krijgsoverste, koning over Israel, in het leger. ~ 720 1Kon 16:21| zoon van Ginath, om hem koning te maken; en de helft volgde 721 1Kon 16:23| dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri koning 722 1Kon 16:23| koning van Juda, werd Omri koning over Israel, en regeerde 723 1Kon 16:29| de zoon van Omri, werd koning over Israel, in het acht 724 1Kon 16:29| dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, de zoon 725 1Kon 16:31| dochter van Eth-Baal, den koning der Sidoniers, en heenging, 726 1Kon 19:15| daar in, en zalf Hazael ten koning over Syrie. ~ 727 1Kon 19:16| zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israel; en Elisa, den 728 1Kon 20:1 | 1 En Benhadad, de koning van Syrie, vergaderde al 729 1Kon 20:2 | zond boden tot Achab, den koning van Israel, in de stad. ~ 730 1Kon 20:4 | 4 En de koning van Israel antwoordde en 731 1Kon 20:4 | Naar uw woord, mijn heer de koning, ik ben uwe, en al wat ik 732 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel alle oudsten 733 1Kon 20:9 | Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles, waarom gij in het 734 1Kon 20:11| 11 Maar de koning van Israel antwoordde en 735 1Kon 20:13| profeet trad tot Achab, den koning van Israel, en zeide: Zo 736 1Kon 20:20| hen na. Doch Benhadad, de koning van Syrie, ontkwam op een 737 1Kon 20:21| 21 En de koning van Israel toog uit, en 738 1Kon 20:22| trad die profeet tot den koning van Israel, en zeide tot 739 1Kon 20:22| wederkomst des jaars zal de koning van Syrie tegen u optrekken. ~ 740 1Kon 20:23| Want de knechten van den koning van Syrie hadden tot hem 741 1Kon 20:28| trad toe, en sprak tot den koning van Israel, en zeide: Zo 742 1Kon 20:31| hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal 743 1Kon 20:32| hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: Uw 744 1Kon 20:38| heen, en stond voor den koning op den weg; en hij verstelde 745 1Kon 20:39| En het geschiedde, als de koning voorbijging, dat hij tot 746 1Kon 20:39| voorbijging, dat hij tot den koning riep, en zeide: Uw knecht 747 1Kon 20:40| niet was. Toen zeide de koning van Israel tot hem: Zo is 748 1Kon 20:41| af van zijn ogen; en de koning van Israel kende hem, dat 749 1Kon 20:43| 43 En de koning van Israel toog henen, gemelijk 750 1Kon 21:1 | het paleis van Achab, den koning van Samaria. ~ 751 1Kon 21:10| zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert hem uit, 752 1Kon 21:13| Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij voerden 753 1Kon 21:18| ga henen af, Achab, den koning van Israel, tegemoet, die 754 1Kon 22:2 | derde jaar, als Josafat, de koning van Juda, tot den koning 755 1Kon 22:2 | koning van Juda, tot den koning van Israel afgekomen was, ~ 756 1Kon 22:3 | 3 Dat de koning van Israel tot zijn knechten 757 1Kon 22:3 | nemen uit de hand van den koning van Syrie. ~ 758 1Kon 22:4 | En Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo zal ik zijn 759 1Kon 22:5 | Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als 760 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van Israel de profeten, 761 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: 762 1Kon 22:8 | Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo! ~ 763 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een kamerling, 764 1Kon 22:10| 10 De koning van Israel nu, en Josafat, 765 1Kon 22:10| Israel nu, en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn 766 1Kon 22:13| uit een mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij, 767 1Kon 22:15| 15 Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de 768 1Kon 22:15| gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij 769 1Kon 22:16| 16 En de koning zeide tot hem: Tot hoe vele 770 1Kon 22:18| 18 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: 771 1Kon 22:26| 26 De koning van Israel nu zeide: Neem 772 1Kon 22:27| zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis, 773 1Kon 22:29| 29 Alzo toog de koning van Israel en Josafat, de 774 1Kon 22:29| van Israel en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth 775 1Kon 22:30| 30 En de koning van Israel zeide tot Josafat: 776 1Kon 22:30| Alzo verstelde zich de koning van Israel, en kwam in den 777 1Kon 22:31| 31 De koning nu van Syrie had geboden 778 1Kon 22:31| groten bestrijden, maar den koning van Israel alleen. ~ 779 1Kon 22:32| Gewisselijk, die is de koning van Israel, en zij keerden 780 1Kon 22:33| wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet was, dat 781 1Kon 22:34| eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen 782 1Kon 22:35| denzelven dag toe, en de koning werd met den wagen staande 783 1Kon 22:37| 37 Alzo stierf de koning, en werd naar Samaria gebracht; 784 1Kon 22:37| gebracht; en zij begroeven den koning te Samaria. ~ 785 1Kon 22:40| en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn plaats. ~ 786 1Kon 22:41| nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda, in het vierde 787 1Kon 22:41| vierde jaar van Achab, den koning van Israel. ~ 788 1Kon 22:42| dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en 789 1Kon 22:45| Josafat maakte vrede met den koning van Israel. ~ 790 1Kon 22:48| 48 Toen was er geen koning in Edom, maar een stadhouder 791 1Kon 22:51| en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. ~ 792 1Kon 22:52| de zoon van Achab, werd koning over Israel te Samaria, 793 1Kon 22:52| zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde twee 794 2Kon 1:6 | heen, keert weder tot den koning die u gezonden heeft, en 795 2Kon 1:9 | tot hem: Gij man Gods! de koning zegt: Kom af. ~ 796 2Kon 1:11| Gij, man Gods! zo zegt de koning: Kom haastelijk af. ~ 797 2Kon 1:15| ging met hem af tot den koning. ~ 798 2Kon 1:17| gesproken had; en Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede 799 2Kon 1:17| den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij had geen 800 2Kon 3:1 | de zoon van Achab, werd koning over Israel te Samaria, 801 2Kon 3:1 | achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij regeerde 802 2Kon 3:4 | 4 Mesa nu, de koning der Moabieten, was een veehandelaar, 803 2Kon 3:4 | veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israel honderd duizend 804 2Kon 3:5 | Achab gestorven was, dat de koning der Moabieten van den koning 805 2Kon 3:5 | koning der Moabieten van den koning van Israel afviel. ~ 806 2Kon 3:6 | 6 Zo toog de koning Joram ter zelfder tijd uit 807 2Kon 3:7 | en zond tot Josafat, den koning van Juda, zeggende: De koning 808 2Kon 3:7 | koning van Juda, zeggende: De koning der Moabieten is van mij 809 2Kon 3:9 | 9 Alzo toog de koning van Israel heen, en de koning 810 2Kon 3:9 | koning van Israel heen, en de koning van Juda, en de koning van 811 2Kon 3:9 | de koning van Juda, en de koning van Edom; en als zij zeven 812 2Kon 3:10| 10 Toen zeide de koning van Israel: Ach, dat de 813 2Kon 3:12| Zo togen tot hem af de koning van Israel, en Josafat, 814 2Kon 3:12| Israel, en Josafat, en de koning van Edom. ~ 815 2Kon 3:13| Maar Elisa zeide tot den koning van Israel: Wat heb ik met 816 2Kon 3:13| profeten uwer moeder. Doch de koning van Israel zeide tot hem: 817 2Kon 3:14| aangezicht van Josafat, den koning van Juda, opnam, ik zou 818 2Kon 3:26| 26 Doch als de koning der Moabieten zag, dat hem 819 2Kon 3:26| door te breken tegen den koning van Edom; maar zij konden 820 2Kon 3:27| zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem 821 2Kon 4:13| voor u te spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? 822 2Kon 5:1 | de krijgsoverste van den koning van Syrie, was een groot 823 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: Ga heen, kom, 824 2Kon 5:5 | ik zal een brief aan den koning van Israel zenden. En hij 825 2Kon 5:6 | bracht den brief tot den koning van Israel, zeggende: Zo 826 2Kon 5:7 | En het geschiedde, als de koning van Israel den brief gelezen 827 2Kon 5:8 | Gods, gehoord had, dat de koning van Israel zijn klederen 828 2Kon 5:8 | gescheurd had, dat hij tot den koning zond, om te zeggen: Waarom 829 2Kon 6:8 | 8 En de koning van Syrie voerde krijg tegen 830 2Kon 6:9 | Gods zond henen tot den koning van Israel, zeggende: Wacht 831 2Kon 6:10| 10 Daarom zond de koning van Israel henen aan die 832 2Kon 6:11| van de onzen zij voor den koning van Israel? ~ 833 2Kon 6:12| knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar Elisa, de profeet, 834 2Kon 6:12| in Israel is, geeft den koning van Israel te kennen de 835 2Kon 6:21| 21 En de koning van Israel zeide tot Elisa, 836 2Kon 6:24| daarna, dat Benhadad, de koning van Syrie, zijn gehele leger 837 2Kon 6:26| En het geschiedde, als de koning op den muur voorbijging, 838 2Kon 6:26| zeggende: Help mij, heer koning! ~ 839 2Kon 6:28| 28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij 840 2Kon 6:30| En het geschiedde, als de koning de woorden dezer vrouw gehoord 841 2Kon 7:2 | hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man 842 2Kon 7:6 | een tot den ander: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons 843 2Kon 7:12| 12 En de koning stond op in den nacht, en 844 2Kon 7:14| twee wagenpaarden. En de koning zond het leger der Syriers 845 2Kon 7:15| en boodschapten het den koning. ~ 846 2Kon 7:17| 17 De koning nu had den hoofdman, op 847 2Kon 7:17| had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen was. ~ 848 2Kon 7:18| Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen omtrent 849 2Kon 8:3 | ging uit, dat zij tot den koning riep, om haar huis en om 850 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, den 851 2Kon 8:5 | geschiedde, als hij den koning vertelde, hoe hij een dode 852 2Kon 8:5 | levend gemaakt had, tot den koning, om haar huis en om haar 853 2Kon 8:5 | zeide Gehazi: Mijn heer koning! Dit is de vrouw, en dit 854 2Kon 8:6 | 6 En de koning ondervraagde de vrouw, en 855 2Kon 8:6 | vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, zeggende: 856 2Kon 8:7 | Damaskus, als Benhadad, de koning van Syrie, krank was; en 857 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem een geschenk 858 2Kon 8:9 | zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrie, heeft mij tot 859 2Kon 8:13| heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrie. ~ 860 2Kon 8:15| hij stierf; en Hazael werd koning in zijn plaats. ~ 861 2Kon 8:16| den zoon van Achab, den koning van Israel, toen Josafat 862 2Kon 8:16| van Israel, toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, 863 2Kon 8:16| de zoon van Josafat, den koning van Juda, te regeren. ~ 864 2Kon 8:17| dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht 865 2Kon 8:20| Juda af, en maakten een koning over zich. ~ 866 2Kon 8:24| Ahazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ 867 2Kon 8:25| den zoon van Achab, den koning van Israel, begon Ahazia, 868 2Kon 8:25| de zoon van Jeroham, den koning van Juda, te regeren. ~ 869 2Kon 8:26| was Ahazia oud, als hij koning werd, en regeerde een jaar 870 2Kon 8:26| de dochter van Omri, den koning van Israel. ~ 871 2Kon 8:28| Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie; en de Syriers 872 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij zich 873 2Kon 8:29| streed tegen Hazael den koning van Syrie; en Ahazia, de 874 2Kon 8:29| de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram, 875 2Kon 9:3 | zegt de HEERE: Ik heb u tot koning gezalfd over Israel. Doe 876 2Kon 9:6 | Israels: Ik heb u gezalfd tot koning over het volk des HEEREN, 877 2Kon 9:12| HEERE: Ik heb u gezalfd tot koning over Israel. ~ 878 2Kon 9:13| bazuin, en zeiden: Jehu is koning geworden! ~ 879 2Kon 9:14| oorzake van Hazael, den koning van Syrie; ~ 880 2Kon 9:15| 15 Maar de koning Joram was wedergekeerd, 881 2Kon 9:15| streed tegen Hazael, den koning van Syrie.) En Jehu zeide: 882 2Kon 9:16| lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, 883 2Kon 9:18| tegemoet, en zeide: Zo zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide: 884 2Kon 9:19| was, zeide hij: Zo zegt de koning: Is het vrede? En Jehu zeide: 885 2Kon 9:21| wagen aan. Zo toog Joram, de koning van Israel, uit, en Ahazia, 886 2Kon 9:21| Israel, uit, en Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn 887 2Kon 9:27| 27 Als Ahazia, de koning van Juda, dat zag, zo vlood 888 2Kon 9:29| zoon van Achab, was Ahazia koning geworden over Juda. ~ 889 2Kon 10:5 | doen; wij zullen niemand koning maken; doe wat goed is in 890 2Kon 10:13| broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: 891 2Kon 10:35| en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn plaats. ~ 892 2Kon 11:2 | Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster van Ahazia, 893 2Kon 11:7 | HEEREN waarnemen bij den koning. ~ 894 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen, een ieder 895 2Kon 11:8 | worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat, en als 896 2Kon 11:10| de schilden, die van den koning David geweest waren, die 897 2Kon 11:11| naar het huis toe, bij den koning rondom. ~ 898 2Kon 11:12| getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden hem; daartoe 899 2Kon 11:12| de handen, en zeiden: De koning leve! ~ 900 2Kon 11:14| zij zag toe, en ziet, de koning stond bij den pilaar, naar 901 2Kon 11:14| en de trompetten bij den koning; en al het volk des lands 902 2Kon 11:17| den HEERE en tussen den koning, en tussen het volk, dat 903 2Kon 11:17| zijn; mitsgaders tussen de koning en tussen het volk. ~ 904 2Kon 11:19| lands; en zij brachten den koning af uit het huis des HEEREN, 905 2Kon 11:21| zeven jaren oud, toen hij koning werd. ~  ~  906 2Kon 12:1 | jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren 907 2Kon 12:6 | twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de 908 2Kon 12:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester Jojada 909 2Kon 12:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde 910 2Kon 12:18| 18 Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde 911 2Kon 12:18| zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij 912 2Kon 12:21| Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  913 2Kon 13:1 | jaar van Jehu werd Joas koning, en regeerde veertig jaren 914 2Kon 13:6 | twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de 915 2Kon 13:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester Jojada 916 2Kon 13:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van Syrie op, en krijgde 917 2Kon 13:18| 18 Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde 918 2Kon 13:18| zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij 919 2Kon 13:21| Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ 920 2Kon 14:1 | den zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz, de 921 2Kon 14:1 | Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israel, te Samaria, 922 2Kon 14:3 | de hand van Hazael, den koning van Syrie, en in de hand 923 2Kon 14:4 | verdrukking van Israel, dat de koning van Syrie hen verdrukte. ~ 924 2Kon 14:7 | duizend voetvolks; want de koning van Syrie had hen omgebracht, 925 2Kon 14:10| dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas, de 926 2Kon 14:10| Joas, de zoon van Joahaz, koning over Israel, te Samaria, 927 2Kon 14:12| heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet 928 2Kon 14:14| hij stierf; en Joas, de koning van Israel, was tot hem 929 2Kon 14:16| 16 En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw hand 930 2Kon 14:18| Toen zeide hij tot den koning van Israel: Sla tegen de 931 2Kon 14:22| 22 Hazael nu, de koning van Syrie, verdrukte Israel, 932 2Kon 14:24| 24 En Hazael, de koning van Syrie, stierf, en zijn 933 2Kon 14:24| zijn zoon Benhadad werd koning in zijn plaats. ~ 934 2Kon 15:1 | den zoon van Joahaz, den koning van Israel, werd Amazia 935 2Kon 15:1 | van Israel, werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning 936 2Kon 15:1 | koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. ~ 937 2Kon 15:2 | jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde negen 938 2Kon 15:5 | knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen hadden, ~ 939 2Kon 15:8 | den zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende: Kom, 940 2Kon 15:9 | 9 Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, 941 2Kon 15:9 | Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende: De distel, 942 2Kon 15:11| niet; daarom toog Joas, de koning van Israel, op, zodat hij 943 2Kon 15:11| zodat hij en Amazia, de koning van Juda, elkanders aangezicht 944 2Kon 15:13| 13 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, 945 2Kon 15:13| Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, 946 2Kon 15:15| heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die niet 947 2Kon 15:16| zijn zoon Jerobeam werd koning in zijn plaats. ~ 948 2Kon 15:17| Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, leefde na den 949 2Kon 15:17| den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. ~ 950 2Kon 15:21| oud was), en maakten hem koning in plaats van zijn vader 951 2Kon 15:22| weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen 952 2Kon 15:23| den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te Samaria 953 2Kon 15:23| van Juda, werd te Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, 954 2Kon 15:23| Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, en regeerde 955 2Kon 15:29| zijn zoon Zacharia werd koning in zijn plaats. ~ 956 2Kon 16:1 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd koning 957 2Kon 16:1 | koning van Israel, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, 958 2Kon 16:1 | de zoon van Amazia, den koning van Juda. ~ 959 2Kon 16:2 | zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee 960 2Kon 16:5 | En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot 961 2Kon 16:7 | en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats. ~ 962 2Kon 16:8 | dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, 963 2Kon 16:10| doodde hem; en hij werd koning in zijn plaats. ~ 964 2Kon 16:13| de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en dertigste 965 2Kon 16:13| dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde 966 2Kon 16:14| en doodde hem, en werd koning in zijn plaats. ~ 967 2Kon 16:17| dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, 968 2Kon 16:17| Menahem, den zoon van Gadi, koning over Israel, en regeerde 969 2Kon 16:19| 19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrie, tegen het land; 970 2Kon 16:20| geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrie te geven, voor 971 2Kon 16:20| sikkels; alzo keerde de koning van Assyrie weder, en bleef 972 2Kon 16:22| en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats. ~ 973 2Kon 16:23| vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, 974 2Kon 16:23| Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israel, en regeerde 975 2Kon 16:25| doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats. ~ 976 2Kon 16:27| vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de 977 2Kon 16:27| Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israel, en regeerde 978 2Kon 16:29| 29 In de dagen Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-Pilezer, 979 2Kon 16:29| kwam Tiglath-Pilezer, de koning van Assyrie, en nam Ijon 980 2Kon 16:30| en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste 981 2Kon 16:32| den zoon van Remalia, den koning van Israel, werd Jotham 982 2Kon 16:32| van Israel, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den 983 2Kon 16:32| de zoon van Uzzia, den koning van Juda. ~ 984 2Kon 16:33| jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien 985 2Kon 16:37| Juda te zenden Rezin, den koning van Syrie, en Pekah, den 986 2Kon 16:38| en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats. ~  ~  987 2Kon 17:1 | van Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den 988 2Kon 17:1 | de zoon van Jotham, den koning van Juda. ~ 989 2Kon 17:2 | was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien 990 2Kon 17:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah, 991 2Kon 17:5 | den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar Jeruzalem 992 2Kon 17:6 | dierzelfder tijd bracht Rezin, de koning van Syrie, Elath weder aan 993 2Kon 17:7 | tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende: Ik 994 2Kon 17:7 | mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit de hand 995 2Kon 17:7 | en uit de hand van den koning van Israel, die zich tegen 996 2Kon 17:8 | gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk. ~ 997 2Kon 17:9 | 9 Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want 998 2Kon 17:9 | Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen 999 2Kon 17:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, den 1000 2Kon 17:10| Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet, naar


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License