1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273
Book Chapter: Verse
1001 2Kon 17:10| Damaskus was, zo zond de koning Achaz aan den priester Uria
1002 2Kon 17:11| altaar, naar alles, wat de koning Achaz van Damaskus ontboden
1003 2Kon 17:11| priester Uria, tegen dat de koning Achaz van Damaskus kwam. ~
1004 2Kon 17:12| 12 Als nu de koning van Damaskus gekomen was,
1005 2Kon 17:12| Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; en de koning
1006 2Kon 17:12| koning het altaar; en de koning naderde tot het altaar,
1007 2Kon 17:15| 15 En de koning Achaz gebood Uria, den priester,
1008 2Kon 17:16| deed naar alles, wat de koning Achaz geboden had. ~
1009 2Kon 17:17| 17 En de koning Achaz sneed de lijsten der
1010 2Kon 17:18| des HEEREN, vanwege den koning van Assyrie. ~
1011 2Kon 17:20| Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
1012 2Kon 18:1 | van Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den
1013 2Kon 18:1 | de zoon van Jotham, den koning van Juda. ~
1014 2Kon 18:2 | was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien
1015 2Kon 18:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van Syrie, op, met Pekah,
1016 2Kon 18:5 | den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar Jeruzalem
1017 2Kon 18:6 | dierzelfder tijd bracht Rezin, de koning van Syrie, Elath weder aan
1018 2Kon 18:7 | tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende: Ik
1019 2Kon 18:7 | mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit de hand
1020 2Kon 18:7 | en uit de hand van den koning van Israel, die zich tegen
1021 2Kon 18:8 | gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
1022 2Kon 18:9 | 9 Zo hoorde de koning van Assyrie naar hem; want
1023 2Kon 18:9 | Assyrie naar hem; want de koning van Assyrie toog op tegen
1024 2Kon 18:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, den
1025 2Kon 18:10| Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet, naar
1026 2Kon 18:10| Damaskus was, zo zond de koning Achaz aan den priester Uria
1027 2Kon 18:11| altaar, naar alles, wat de koning Achaz van Damaskus ontboden
1028 2Kon 18:11| priester Uria, tegen dat de koning Achaz van Damaskus kwam. ~
1029 2Kon 18:12| 12 Als nu de koning van Damaskus gekomen was,
1030 2Kon 18:12| Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; en de koning
1031 2Kon 18:12| koning het altaar; en de koning naderde tot het altaar,
1032 2Kon 18:15| 15 En de koning Achaz gebood Uria, den priester,
1033 2Kon 18:16| deed naar alles, wat de koning Achaz geboden had. ~
1034 2Kon 18:17| 17 En de koning Achaz sneed de lijsten der
1035 2Kon 18:18| des HEEREN, vanwege den koning van Assyrie. ~
1036 2Kon 18:20| Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
1037 2Kon 19:1 | twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hosea, de
1038 2Kon 19:1 | Hosea, de zoon van Ela, koning over Israel te Samaria,
1039 2Kon 19:3 | hem toog op Salmaneser, koning van Assyrie; en Hosea werd
1040 2Kon 19:4 | 4 Maar de koning van Assyrie bevond een verbintenis
1041 2Kon 19:4 | Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden
1042 2Kon 19:4 | en het geschenk aan den koning van Assyrie niet als te
1043 2Kon 19:4 | opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrie, en bond hem
1044 2Kon 19:5 | 5 Want de koning van Assyrie toog op in het
1045 2Kon 19:6 | negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrie Samaria in,
1046 2Kon 19:7 | onder de hand van Farao, den koning van Egypte; en hadden andere
1047 2Kon 19:21| Jerobeam, den zoon van Nebat, koning; en Jerobeam dreef Israel
1048 2Kon 19:24| 24 De koning nu van Assyrie bracht volk
1049 2Kon 19:26| Daarom spraken zij tot den koning van Assyrie, zeggende: De
1050 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van Assyrie, zeggende: Brengt
1051 2Kon 20:1 | Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel, dat Hizkia koning
1052 2Kon 20:1 | koning van Israel, dat Hizkia koning werd, de zoon van Achaz,
1053 2Kon 20:1 | werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. ~
1054 2Kon 20:2 | jaren was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negen
1055 2Kon 20:7 | daartoe viel hij af van den koning van Assyrie, dat hij hem
1056 2Kon 20:9 | het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het
1057 2Kon 20:9 | Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel) dat Salmaneser,
1058 2Kon 20:9 | Israel) dat Salmaneser, de koning van Assyrie, opkwam tegen
1059 2Kon 20:10| negende jaar van Hosea, den koning van Israel, als Samaria
1060 2Kon 20:11| 11 En de koning van Assyrie voerde Israel
1061 2Kon 20:13| veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib, de
1062 2Kon 20:13| Hizkia kwam Sanherib, de koning van Assyrie, op tegen alle
1063 2Kon 20:14| 14 Toen zond Hizkia, de koning van Juda, tot den koning
1064 2Kon 20:14| koning van Juda, tot den koning van Assyrie, naar Lachis,
1065 2Kon 20:14| ik dragen. Toen legde de koning van Assyrie Hizkia, den
1066 2Kon 20:14| van Assyrie Hizkia, den koning van Juda, driehonderd talenten
1067 2Kon 20:16| de posten, die Hizkia, de koning van Juda, had laten overtrekken,
1068 2Kon 20:16| overtrekken, en gaf dat aan de koning van Assyrie. ~
1069 2Kon 20:17| 17 Evenwel zond de koning van Assyrie Tartan, en Rabsaris,
1070 2Kon 20:17| Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een zwaar heir
1071 2Kon 20:18| 18 En zij riepen tot den koning; zo ging tot hen uit Eljakim,
1072 2Kon 20:19| Hizkia: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrie:
1073 2Kon 20:19| zegt de grote koning, de koning van Assyrie: Wat vertrouwen
1074 2Kon 20:21| doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen,
1075 2Kon 20:23| toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u
1076 2Kon 20:29| 29 Zo zegt de koning: Dat Hizkia u niet bedriege:
1077 2Kon 20:30| niet in de hand van den koning van Assyrie gegeven worden. ~
1078 2Kon 20:31| Hizkia niet; want zo zegt de koning van Assyrie: Handelt met
1079 2Kon 20:33| gered uit de hand van den koning van Assyrie? ~
1080 2Kon 21:1 | En het geschiedde, als de koning Hizkia dat hoorde, zo scheurde
1081 2Kon 21:4 | denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, gezonden heeft,
1082 2Kon 21:5 | 5 En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. ~
1083 2Kon 21:6 | Mij de dienaars van den koning van Assyrie gelasterd hebben. ~
1084 2Kon 21:8 | Rabsake weder, en vond den koning van Assyrie, strijdende
1085 2Kon 21:9 | hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Ziet,
1086 2Kon 21:10| spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat
1087 2Kon 21:13| 13 Waar is de koning van Hamath, en de koning
1088 2Kon 21:13| koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning
1089 2Kon 21:13| koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena
1090 2Kon 21:20| hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrie, heb Ik gehoord. ~
1091 2Kon 21:32| zo zegt de HEERE van den koning van Assyrie: Hij zal in
1092 2Kon 21:36| Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrie, en toog henen,
1093 2Kon 21:37| Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
1094 2Kon 22:12| de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een
1095 2Kon 22:14| de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem:
1096 2Kon 22:21| en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. ~ ~
1097 2Kon 23:1 | twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde vijf
1098 2Kon 23:3 | bos, gelijk als Achab, de koning van Israel, gemaakt had,
1099 2Kon 23:11| 11 Dewijl dat Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen
1100 2Kon 23:18| en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. ~
1101 2Kon 23:19| twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee
1102 2Kon 23:23| hem, en zij doodden den koning in zijn huis. ~
1103 2Kon 23:24| versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis gemaakt
1104 2Kon 23:24| lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. ~
1105 2Kon 23:26| en zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
1106 2Kon 24:1 | acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde een en
1107 2Kon 24:3 | achttiende jaar van den koning Josia, dat de koning den
1108 2Kon 24:3 | den koning Josia, dat de koning den schrijver Safan, den
1109 2Kon 24:9 | Safan, de schrijver, tot den koning, en bracht den koning bescheid
1110 2Kon 24:9 | den koning, en bracht den koning bescheid weder, en hij zeide:
1111 2Kon 24:10| Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: De
1112 2Kon 24:11| Het geschiedde nu, als de koning de woorden des wetboeks
1113 2Kon 24:12| 12 En de koning gebood Hilkia, den priester,
1114 2Kon 24:16| woorden des boeks, dat de koning van Juda gelezen heeft. ~
1115 2Kon 24:18| 18 Maar tot den koning van Juda, die u gezonden
1116 2Kon 24:20| zal. En zij brachten den koning het antwoord weder. ~ ~
1117 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen, en tot hem verzamelden
1118 2Kon 25:2 | 2 En de koning ging op in het huis des
1119 2Kon 25:3 | 3 De koning nu stond aan den pilaar,
1120 2Kon 25:4 | 4 En de koning gebood den hogepriester
1121 2Kon 25:12| HEEREN gemaakt had, brak de koning af; en hij verbrijzelde
1122 2Kon 25:13| Mashith, die Salomo, de koning van Israel, voor Astoreth,
1123 2Kon 25:13| gebouwd had, verontreinigde de koning. ~
1124 2Kon 25:21| 21 En de koning gebood het ganse volk, zeggende:
1125 2Kon 25:23| achttiende jaar van den koning Josia, werd dit pascha den
1126 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke, die zich
1127 2Kon 25:29| dagen toog Farao Necho, de koning van Egypte, op tegen den
1128 2Kon 25:29| van Egypte, op tegen den koning van Assyrie, naar de rivier
1129 2Kon 25:29| naar de rivier Frath; en de koning Josia toog hem tegemoet,
1130 2Kon 25:30| zalfden hem, en maakten hem koning in zijns vaders plaats. ~
1131 2Kon 25:31| was Joahaz oud, toen hij koning werd, en hij regeerde drie
1132 2Kon 25:34| Eljakim, den zoon van Josia, koning, in de plaats van zijn vader
1133 2Kon 25:36| was Jojakim oud, toen hij koning werd, en regeerde elf jaren
1134 2Kon 26:1 | dagen toog Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim
1135 2Kon 26:6 | zijn zoon Jojachin werd koning in zijn plaats. ~
1136 2Kon 26:7 | 7 De koning nu van Egypte toog voortaan
1137 2Kon 26:7 | meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van de rivier
1138 2Kon 26:7 | ingenomen al wat van den koning van Egypte was. ~
1139 2Kon 26:8 | achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden
1140 2Kon 26:10| knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem;
1141 2Kon 26:11| Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad,
1142 2Kon 26:12| 12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning
1143 2Kon 26:12| koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn
1144 2Kon 26:12| en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen
1145 2Kon 26:13| vaten af, die Salomo, de koning van Israel, in den tempel
1146 2Kon 26:16| geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar
1147 2Kon 26:17| 17 En de koning van Babel maakte Mattanja,
1148 2Kon 26:17| Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde
1149 2Kon 26:18| twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf
1150 2Kon 26:20| Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~ ~
1151 2Kon 27:1 | maand, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem,
1152 2Kon 27:2 | in het elfde jaar van den koning Zedekia. ~
1153 2Kon 27:4 | tegen de stad rondom), en de koning trok door den weg des vlakken
1154 2Kon 27:5 | der Chaldeen jaagde den koning na, en zij achterhaalden
1155 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts
1156 2Kon 27:6 | voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla; en
1157 2Kon 27:8 | jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan,
1158 2Kon 27:11| afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren,
1159 2Kon 27:20| zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla. ~
1160 2Kon 27:21| 21 En de koning van Babel sloeg hen, en
1161 2Kon 27:22| was, dat Nebukadnezar, de koning van Babel, had laten overblijven,
1162 2Kon 27:23| mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia tot overste
1163 2Kon 27:24| in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het u
1164 2Kon 27:27| wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde
1165 2Kon 27:27| maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar,
1166 2Kon 27:27| Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin,
1167 2Kon 27:27| hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis,
1168 2Kon 27:30| tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks bestemde
1169 1Kro 1:43| land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen
1170 1Kro 3:2 | dochter van Thalmai, de koning te Gesur; de vierde Adonia,
1171 1Kro 4:23| zijn daar gebleven bij den koning in zijn werk. ~
1172 1Kro 4:31| hun steden, totdat David koning werd. ~
1173 1Kro 4:41| de dagen van Hizkia, den koning van Juda, en zij sloegen
1174 1Kro 5:6 | welken Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrie, gevankelijk
1175 1Kro 5:17| de dagen van Jotham, den koning van Juda, en in de dagen
1176 1Kro 5:17| dagen van Jerobeam, den koning van Israel. ~
1177 1Kro 5:26| Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest
1178 1Kro 5:26| van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die voerde
1179 1Kro 11:2 | te voren, toen Saul nog koning was, hebt gij Israel uitgeleid
1180 1Kro 11:3 | oudsten in Israel tot den koning van Hebron, en David maakte
1181 1Kro 11:3 | en zij zalfden David ten koning over Israel, naar het woord
1182 1Kro 11:10| bij geheel Israel, om hem koning te maken, naar het woord
1183 1Kro 12:31| dat zij kwamen, om David koning te maken; ~
1184 1Kro 12:38| hart te Hebron, om David koning te maken over gans Israel.
1185 1Kro 12:38| Israel een hart, om David tot koning te maken. ~
1186 1Kro 14:1 | 1 Toen zond Hiram, de koning van Tyrus, boden tot David,
1187 1Kro 14:2 | merkte, dat hem de HEERE tot koning bevestigd had over Israel;
1188 1Kro 14:8 | Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over het ganse
1189 1Kro 15:29| een venster keek, en den koning David zag, springende en
1190 1Kro 17:16| 16 Toen kwam de koning David in, en bleef voor
1191 1Kro 18:3 | sloeg ook Hadar-ezer, den koning van Zoba, naar Hamath toe,
1192 1Kro 18:5 | kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar
1193 1Kro 18:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, hoorde, dat
1194 1Kro 18:9 | heirkracht van Hadar-ezer, den koning van Zoba, geslagen had; ~
1195 1Kro 18:10| zijn zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn
1196 1Kro 18:11| 11 Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met
1197 1Kro 19:3 | sloeg ook Hadar-ezer, den koning van Zoba, naar Hamath toe,
1198 1Kro 19:5 | kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar
1199 1Kro 19:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, hoorde, dat
1200 1Kro 19:9 | heirkracht van Hadar-ezer, den koning van Zoba, geslagen had; ~
1201 1Kro 19:10| zijn zoon Hadoram tot den koning David, om hem naar zijn
1202 1Kro 19:11| 11 Deze heiligde de koning David ook den HEERE, met
1203 1Kro 20:1 | na dezen, dat Nahas, de koning der kinderen Ammons, stierf,
1204 1Kro 20:1 | stierf, en zijn zoon werd koning in zijn plaats. ~
1205 1Kro 20:5 | waren zeer beschaamd. De koning dan zeide: Blijft te Jericho,
1206 1Kro 20:7 | dertig duizend wagenen; en de koning van Maacha en zijn volk
1207 1Kro 22:3 | niet allen, o mijn heer koning, mijn heer tot knechten?
1208 1Kro 22:23| maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed is in zijn
1209 1Kro 22:24| 24 En de koning David zeide tot Ornan: Neen,
1210 1Kro 24:1 | hij zijn zoon Salomo tot koning over Israel. ~
1211 1Kro 25:31| voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimelech,
1212 1Kro 26:6 | Gods, aan de handen van den koning, van Asaf, Jeduthun, en
1213 1Kro 27:26| der heilige dingen, die de koning David geheiligd had, mitsgaders
1214 1Kro 27:32| hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de
1215 1Kro 28:1 | met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der
1216 1Kro 28:24| rekening der kronieken van den koning David. ~
1217 1Kro 28:31| oversten over de have, die de koning David had. ~
1218 1Kro 29:1 | oversten der verdelingen, den koning dienende, en de oversten
1219 1Kro 29:2 | 2 En de koning David stond op zijn voeten,
1220 1Kro 29:4 | vaders ganse huis, dat ik tot koning over Israel wezen zou in
1221 1Kro 29:4 | mij gehad, dat Hij mij ten koning maakte over gans Israel. ~
1222 1Kro 30:1 | 1 Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente:
1223 1Kro 30:9 | HEERE vrijwillig; en de koning David verblijdde zich ook
1224 1Kro 30:20| voor den HEERE, en voor den koning. ~
1225 1Kro 30:22| van David, ten andere male koning, en zij zalfden hem den
1226 1Kro 30:23| den troon des HEEREN, als koning in zijns vaders Davids plaats,
1227 1Kro 30:24| ook al de zonen van den koning David, gaven de hand, dat
1228 1Kro 30:24| hand, dat zij onder den koning Salomo zijn zouden. ~
1229 1Kro 30:25| majesteit, zodanige aan geen koning van Israel voor hem geweest
1230 1Kro 30:29| geschiedenissen nu van den koning David, de eerste en de laatste,
1231 2Kro 1:8 | gedaan; en Gij hebt mij koning gemaakt in zijn plaats; ~
1232 2Kro 1:9 | David; want Gij hebt mij koning gemaakt over een volk, menigvuldig
1233 2Kro 1:11| mocht richten, waarover Ik u koning gemaakt heb; ~
1234 2Kro 1:14| wagensteden, en bij den koning te Jeruzalem. ~
1235 2Kro 1:15| 15 En de koning maakte het zilver en het
1236 2Kro 2:3 | Salomo zond tot Huram, den koning van Tyrus, zeggende: Gelijk
1237 2Kro 2:11| 11 Huram nu, de koning van Tyrus, antwoordde door
1238 2Kro 2:11| heeft Hij u over hen tot koning gesteld. ~
1239 2Kro 2:12| gemaakt heeft, dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek
1240 2Kro 4:11| te maken, dat hij voor de koning Salomo aan het huis Gods
1241 2Kro 4:16| maakte Huram Abiu voor de koning Salomo, voor het huis des
1242 2Kro 4:17| van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen
1243 2Kro 5:3 | verzamelden zich tot de koning op het feest, hetwelk was
1244 2Kro 5:6 | 6 De koning Salomo nu, en de ganse vergadering
1245 2Kro 6:3 | verzamelden zich tot de koning op het feest, hetwelk was
1246 2Kro 6:6 | 6 De koning Salomo nu, en de ganse vergadering
1247 2Kro 7:3 | 3 Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende
1248 2Kro 8:4 | 4 De koning nu en al het volk offerden
1249 2Kro 8:5 | 5 En de koning Salomo offerde slachtofferen
1250 2Kro 8:5 | duizend. Alzo hebben de koning en het ganse volk het huis
1251 2Kro 8:6 | instrumenten des HEEREN, die de koning David gemaakt had, om den
1252 2Kro 9:10| oversten der bestelden, die de koning Salomo had, tweehonderd
1253 2Kro 9:11| het huis van David, den koning van Israel, niet wonen,
1254 2Kro 9:18| dewelke zij brachten tot den koning Salomo. ~ ~
1255 2Kro 10:5 | 5 En zij zeide tot den koning: Het is een waarachtig woord
1256 2Kro 10:8 | den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits uw God
1257 2Kro 10:8 | zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld, om recht
1258 2Kro 10:9 | 9 En zij gaf de koning honderd en twintig talenten
1259 2Kro 10:9 | koningin van Scheba den koning Salomo gaf, geen geweest. ~
1260 2Kro 10:11| 11 En de koning maakte van dat algummimhout
1261 2Kro 10:12| 12 En de koning Salomo gaf de koningin van
1262 2Kro 10:12| behalve hetgeen zij tot den koning gebracht had; zo keerde
1263 2Kro 10:15| 15 Daartoe maakte de koning Salomo tweehonderd rondassen
1264 2Kro 10:16| opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des
1265 2Kro 10:17| 17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon,
1266 2Kro 10:20| alle drinkvaten van den koning Salomo van goud, en alle
1267 2Kro 10:22| 22 Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen
1268 2Kro 10:25| wagensteden, en bij den koning te Jeruzalem. ~
1269 2Kro 10:27| 27 Ook maakte de koning het zilver in Jeruzalem
1270 2Kro 10:31| zijn zoon Rehabeam werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
1271 2Kro 11:1 | te Sichem gekomen, om hem koning te maken. ~
1272 2Kro 11:2 | van het aangezicht van den koning Salomo gevloden was), dat
1273 2Kro 11:6 | 6 En de koning Rehabeam hield raad met
1274 2Kro 11:12| derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende:
1275 2Kro 11:13| 13 En de koning antwoordde hun hardelijk;
1276 2Kro 11:13| antwoordde hun hardelijk; want de koning Rehabeam verliet den raad
1277 2Kro 11:15| 15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want
1278 2Kro 11:16| volk Israel zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zo
1279 2Kro 11:16| antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat deel hebben
1280 2Kro 11:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam Hadoram, die over
1281 2Kro 11:18| dat hij stierf; maar de koning Rehabeam verkloekte zich,
1282 2Kro 12:3 | den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot het ganse
1283 2Kro 12:22| broederen; want het was om hem koning te maken. ~
1284 2Kro 13:2 | het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de
1285 2Kro 13:2 | Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem
1286 2Kro 13:6 | oversten van Israel en de koning, en zij zeiden: De HEERE
1287 2Kro 13:9 | 9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem;
1288 2Kro 13:10| 10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats
1289 2Kro 13:11| geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging,
1290 2Kro 13:13| 13 Zo versterkte zich de koning Rehabeam in Jeruzalem, en
1291 2Kro 13:13| veertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde zeventien
1292 2Kro 13:16| en zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
1293 2Kro 14:1 | achttiende jaar van den koning Jerobeam, zo werd Abia koning
1294 2Kro 14:1 | koning Jerobeam, zo werd Abia koning over Juda. ~
1295 2Kro 15:1 | Davids, en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn
1296 2Kro 16:16| Maacha, de moeder van den koning Asa, hij zette haar af,
1297 2Kro 17:1 | van Asa, toog Baesa, de koning van Israel, op tegen Juda,
1298 2Kro 17:1 | in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~
1299 2Kro 17:2 | en zond tot Benhadad, den koning van Syrie, die te Damaskus
1300 2Kro 17:3 | verbond te niet met Baesa, den koning van Israel, dat hij van
1301 2Kro 17:4 | Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten
1302 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans Juda, en zij droegen
1303 2Kro 17:7 | ziener Hanani tot Asa, den koning van Juda, en hij zeide tot
1304 2Kro 17:7 | gij gesteund hebt op den koning van Syrie, en niet gesteund
1305 2Kro 18:1 | En zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte
1306 2Kro 18:19| behalve degenen, die de koning in de vaste steden door
1307 2Kro 19:3 | 3 Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat,
1308 2Kro 19:3 | zeide tot Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij
1309 2Kro 19:4 | Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als
1310 2Kro 19:5 | 5 Toen vergaderde de koning van Israel de profeten,
1311 2Kro 19:7 | 7 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
1312 2Kro 19:7 | Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo. ~
1313 2Kro 19:8 | 8 Toen riep de koning van Israel een kamerling,
1314 2Kro 19:9 | 9 De koning van Israel nu en Josafat,
1315 2Kro 19:9 | Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn
1316 2Kro 19:12| uit een mond, goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij,
1317 2Kro 19:14| 14 Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de
1318 2Kro 19:14| gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij
1319 2Kro 19:15| 15 En de koning zeide tot hem: Tot hoevele
1320 2Kro 19:17| 17 Toen zeide de koning van Israel tot Josafat:
1321 2Kro 19:19| zeide: Wie zal Achab, den koning van Israel, overreden, dat
1322 2Kro 19:25| 25 De koning van Israel nu zeide: Neemt
1323 2Kro 19:26| zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis,
1324 2Kro 19:28| 28 Alzo toog de koning van Israel, en Josafat,
1325 2Kro 19:28| van Israel, en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth
1326 2Kro 19:29| 29 En de koning van Israel zeide tot Josafat:
1327 2Kro 19:29| Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen
1328 2Kro 19:30| 30 De koning nu van Syrie had geboden
1329 2Kro 19:30| noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen. ~
1330 2Kro 19:31| dat zij zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen
1331 2Kro 19:32| wagenen zagen, dat het de koning van Israel niet was, dat
1332 2Kro 19:33| eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen de gespen
1333 2Kro 19:34| nam op dien dag toe, en de koning van Israel deed zich met
1334 2Kro 20:1 | 1 En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede
1335 2Kro 20:2 | tegen, en zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze
1336 2Kro 21:15| inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de HEERE
1337 2Kro 21:31| dertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde vijf
1338 2Kro 21:35| vergezelschapte zich Josafat, de koning van Juda, met Ahazia, den
1339 2Kro 21:35| van Juda, met Ahazia, den koning van Israel; die handelde
1340 2Kro 22:1 | en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. ~
1341 2Kro 22:2 | waren zonen van Josafat, den koning van Israel. ~
1342 2Kro 22:5 | was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht
1343 2Kro 22:8 | zij maakten over zich een koning. ~
1344 2Kro 22:12| in de wegen van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld
1345 2Kro 22:20| dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde acht jaren
1346 2Kro 22:21| en zijn zoon Joram werd koning in zijn plaats. ~
1347 2Kro 22:22| waren zonen van Josafat, den koning van Israel. ~
1348 2Kro 22:25| was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht
1349 2Kro 22:28| zij maakten over zich een koning. ~
1350 2Kro 22:32| in de wegen van Asa, den koning van Juda, niet gewandeld
1351 2Kro 22:40| dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde acht jaren
1352 2Kro 23:1 | Ahazia, zijn kleinsten zoon, koning in zijn plaats; want een
1353 2Kro 23:1 | dan, de zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde. ~
1354 2Kro 23:2 | was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij regeerde een
1355 2Kro 23:5 | den zoon van Achab, den koning van Israel, tot den strijd
1356 2Kro 23:5 | strijd tegen Hazael, den koning van Syrie, bij Ramoth in
1357 2Kro 23:6 | streed tegen Hazael, den koning van Syrie; en Azarja, de
1358 2Kro 23:6 | de zoon van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram,
1359 2Kro 23:11| Jozabath, de dochter van den koning Joram, de huisvrouw van
1360 2Kro 23:16| in het huis Gods, met den koning; en hij zeide tot hen: Ziet,
1361 2Kro 23:16| de zoon des konings zal koning zijn, gelijk als de HEERE
1362 2Kro 23:20| De Levieten nu zullen de koning rondom omsingelen, een ieder
1363 2Kro 23:20| weest gijlieden bij den koning, als hij inkomt en uitgaat. ~
1364 2Kro 23:22| de schilden, die van den koning David geweest waren, die
1365 2Kro 23:23| en naar het huis, bij den koning rondom. ~
1366 2Kro 23:24| getuigenis, en zij maakten hem koning; en Jojada en zijn zonen
1367 2Kro 23:24| zalfden hem, en zeiden: De koning leve! ~
1368 2Kro 23:25| volks, dat toeliep en den koning roemde, kwam zij tot het
1369 2Kro 23:26| zij zag toe; en ziet, de koning stond bij zijn pilaar, aan
1370 2Kro 23:26| trompetten waren bij den koning; en al het volk des lands
1371 2Kro 23:29| het volk, en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een
1372 2Kro 23:33| des lands, en bracht den koning van het huis des HEEREN
1373 2Kro 23:33| konings; en zij zetten den koning op den troon des koninkrijks.
1374 2Kro 24:1 | zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde veertig
1375 2Kro 24:6 | 6 En de koning riep Jojada, het hoofd,
1376 2Kro 24:8 | 8 En de koning gebood, en zij maakten een
1377 2Kro 24:12| 12 Hetwelk de koning en Jojada gaven aan dengenen,
1378 2Kro 24:14| hadden, brachten zij voor den koning en Jojada het overige des
1379 2Kro 24:17| bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar
1380 2Kro 24:17| den koning; toen hoorde de koning naar hen. ~
1381 2Kro 24:22| 22 Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid,
1382 2Kro 24:23| zonden al hun roof tot den koning van Damaskus. ~
1383 2Kro 24:27| en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats. ~
1384 2Kro 25:1 | twintig jaren oud zijnde, werd koning, en regeerde negen en twintig
1385 2Kro 25:3 | hij zijn knechten, die den koning, zijn vader, geslagen hadden,
1386 2Kro 25:7 | Gods tot hem, zeggende: O, koning! laat het heir van Israel
1387 2Kro 25:17| 17 En Amazia, de koning van Juda, werd te rade,
1388 2Kro 25:17| den zoon van Jehu, den koning van Israel, om te zeggen:
1389 2Kro 25:18| 18 Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia,
1390 2Kro 25:18| Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, om te zeggen:
1391 2Kro 25:21| 21 Zo toog Joas, de koning van Israel, op, en hij en
1392 2Kro 25:21| op, en hij en Amazia, de koning van Juda, zagen elkanders
1393 2Kro 25:23| 23 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia,
1394 2Kro 25:23| Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas,
1395 2Kro 25:25| nu, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na den
1396 2Kro 25:25| den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. ~
1397 2Kro 26:1 | oud was), en maakte hem koning in de plaats van zijn vader
1398 2Kro 26:2 | weder aan Juda, nadat de koning met zijn vaderen ontslapen
1399 2Kro 26:3 | was Uzzia oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee
1400 2Kro 26:13| oorlog oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen. ~
1401 2Kro 26:18| En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden tot hem:
1402 2Kro 26:21| 21 Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den
1403 2Kro 26:23| en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
1404 2Kro 27:1 | twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien
1405 2Kro 27:5 | 5Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons, en
1406 2Kro 27:8 | twintig jaren oud, toen hij koning werd; en hij regeerde zestien
1407 2Kro 27:9 | en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats. ~ ~
1408 2Kro 28:1 | twintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde zestien
1409 2Kro 28:7 | Elkana, den tweede na den koning. ~
1410 2Kro 28:16| Ter zelfder tijd zond de koning Achaz tot de koningen van
1411 2Kro 28:19| der wille van Achaz, den koning Israels; want hij had Juda
1412 2Kro 28:20| En Tiglath-Pilneser, de koning van Assyrie, kwam tot hem;
1413 2Kro 28:21| vorsten, hetwelk hij den koning van Assyrie gaf; maar hij
1414 2Kro 28:22| HEERE nog meer; dit was de koning Achaz. ~
1415 2Kro 28:27| zijn zoon Jehizkia werd koning in zijn plaats. ~ ~
1416 2Kro 29:1 | 1 Jehizkia werd koning, vijf en twintig jaren oud
1417 2Kro 29:18| kwamen zij binnen tot den koning Hizkia, en zeiden: Wij hebben
1418 2Kro 29:19| gereedschap ook, dat de koning Achaz, onder zijn koninkrijk,
1419 2Kro 29:20| 20 Toen maakte zich de koning Jehizkia vroeg op, en verzamelde
1420 2Kro 29:24| het ganse Israel; want de koning had dat brandoffer en dat
1421 2Kro 29:27| instrumenten van David, den koning van Israel. ~
1422 2Kro 29:29| had te offeren, bukten de koning en allen, die bij hem gevonden
1423 2Kro 29:30| 30 Daarna zeide de koning Jehizkia, en de oversten,
1424 2Kro 30:2 | 2 Want de koning had raad gehouden met zijn
1425 2Kro 30:24| 24 Want Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente
1426 2Kro 30:26| den zoon van David, den koning van Israel, was desgelijks
1427 2Kro 31:13| door het bevel van den koning Jehizkia en van Azaria,
1428 2Kro 32:1 | bevestiging, kwam Sanherib, de koning van Assyrie, en toog in
1429 2Kro 32:8 | woorden van Jehizkia, den koning van Juda. ~
1430 2Kro 32:9 | dezen zond Sanherib, de koning van Assyrie, zijn knechten
1431 2Kro 32:9 | met hem) tot Jehizkia, den koning van Juda, en tot het ganse
1432 2Kro 32:10| 10 Zo zegt Sanherib, de koning van Assyrie: Waarom vertrouwt
1433 2Kro 32:20| 20 Maar de koning Jehizkia en de profeet Jesaja,
1434 2Kro 32:22| de hand van Sanherib, den koning van Assyrie, en uit de hand
1435 2Kro 32:23| kostelijkheden tot Jehizkia, den koning van Juda, zodat hij daarna
1436 2Kro 32:33| en zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats. ~
1437 2Kro 33:1 | twaalf jaren oud, als hij koning werd, en regeerde vijf en
1438 2Kro 33:11| de krijgsoversten, die de koning van Assyrie had, dewelke
1439 2Kro 33:20| en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats. ~
1440 2Kro 33:21| twintig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde twee jaren
1441 2Kro 33:25| de verbintenis tegen den koning Amon gemaakt hadden; en
1442 2Kro 33:25| lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. ~ ~
1443 2Kro 34:1 | acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde een en
1444 2Kro 34:16| Safan droeg dat boek tot den koning; daarbenevens bracht hij
1445 2Kro 34:16| daarbenevens bracht hij nog den koning bescheid weder, zeggende:
1446 2Kro 34:18| Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkia,
1447 2Kro 34:19| Het geschiedde nu, als de koning de woorden der wet hoorde,
1448 2Kro 34:20| 20 En de koning gebood Hilkia, en Ahikam,
1449 2Kro 34:26| 26 Maar tot den koning van Juda, die ulieden gezonden
1450 2Kro 34:28| zal. En zij brachten den koning dit antwoord weder. ~
1451 2Kro 34:29| 29 Toen zond de koning henen, en verzamelde alle
1452 2Kro 34:30| 30 En de koning ging op in het huis des
1453 2Kro 34:31| 31 En de koning stond in zijn standplaats,
1454 2Kro 35:3 | Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd heeft;
1455 2Kro 35:4 | voorschrift van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving
1456 2Kro 35:16| naar het gebod van den koning Josia. ~
1457 2Kro 35:20| toebereid had, toog Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen
1458 2Kro 35:21| heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat,
1459 2Kro 35:23| de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide de koning
1460 2Kro 35:23| koning Josia. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert
1461 2Kro 36:3 | Salomo, de zoon van David, de koning van Israel, gebouwd heeft;
1462 2Kro 36:4 | voorschrift van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving
1463 2Kro 36:16| naar het gebod van den koning Josia. ~
1464 2Kro 36:20| toebereid had, toog Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen
1465 2Kro 36:21| heb ik met u te doen, gij, koning van Juda? Wat u aangaat,
1466 2Kro 36:23| de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide de koning
1467 2Kro 36:23| koning Josia. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert
1468 2Kro 37:1 | Josia, en zij maakten hem koning, in zijns vaders plaats,
1469 2Kro 37:2 | was Joahaz oud, als hij koning werd, en hij regeerde drie
1470 2Kro 37:3 | 3 Want de koning van Egypte zette hem af
1471 2Kro 37:4 | 4 En de koning van Egypte maakte zijn broeder
1472 2Kro 37:4 | maakte zijn broeder Eljakim koning over Juda en Jeruzalem,
1473 2Kro 37:5 | was Jojakim oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren
1474 2Kro 37:6 | 6 Nebukadnezar, de koning van Babel, toog tegen hem
1475 2Kro 37:8 | Jojachin, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~
1476 2Kro 37:9 | was Jojachin oud, als hij koning werd, en regeerde drie maanden
1477 2Kro 37:10| wederkomst des jaars zond de koning Nebukadnezar henen, en liet
1478 2Kro 37:10| maakte zijn broeder Zedekia koning over Juda en Jeruzalem. ~
1479 2Kro 37:11| was Zedekia oud, als hij koning werd, en regeerde elf jaren
1480 2Kro 37:13| hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die hem beedigd
1481 2Kro 37:17| deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeen, die hun jongelingen
1482 2Kro 37:22| het eerste jaar van Kores, koning van Perzie, opdat volbracht
1483 2Kro 37:22| HEERE den geest van Kores, koning van Perzie, dat hij een
1484 2Kro 37:23| 23 Zo zegt Kores, koning van Perzie: De HEERE, de
1485 Ezra 1:1 | eerste jaar nu van Kores, koning van Perzie, opdat volbracht
1486 Ezra 1:1 | HEERE den geest van Kores, koning van Perzie, dat hij een
1487 Ezra 1:2 | 2 Zo zegt Kores, koning van Perzie: De HEERE, de
1488 Ezra 1:7 | 7 Ook bracht de koning Kores uit, de vaten van
1489 Ezra 1:8 | 8 En Kores, de koning van Perzie, bracht ze uit
1490 Ezra 2:1 | weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had
1491 Ezra 3:7 | de vergunning van Kores, koning van Perzie, aan hen. ~
1492 Ezra 3:10| instelling van David, den koning van Israel. ~
1493 Ezra 4:2 | dagen van Esar-Haddon, den koning van Assur, die ons herwaarts
1494 Ezra 4:3 | Israels, bouwen, gelijk als de koning Kores, koning van Perzie,
1495 Ezra 4:3 | gelijk als de koning Kores, koning van Perzie, ons geboden
1496 Ezra 4:5 | al de dagen van Kores, koning van Perzie, tot aan het
1497 Ezra 4:5 | koninkrijk van Darius, den koning van Perzie. ~
1498 Ezra 4:7 | gezelschap, aan Arthahsasta, koning van Perzie; en de schrift
1499 Ezra 4:8 | tegen Jeruzalem, aan den koning Arthahsasta, op deze manier: ~
1500 Ezra 4:11| dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta, zonden: Uw
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273 |