1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273
Book Chapter: Verse
1501 Ezra 4:12| 12 Den koning zij bekend, dat de Joden,
1502 Ezra 4:13| 13 Zo zij nu den koning bekend, indien dezelve stad
1503 Ezra 4:14| wij gezonden, en dit den koning bekend gemaakt; ~
1504 Ezra 4:16| 16 Wij maken dan de koning bekend, dat, zo dezelve
1505 Ezra 4:17| 17 De koning zond antwoord aan Rehum,
1506 Ezra 4:23| afschrift des briefs van den koning Arthahsasta voor Rehum,
1507 Ezra 4:24| koninkrijk van Darius, den koning van Perzie. ~ ~
1508 Ezra 5:6 | der rivier waren, aan den koning Darius zond. ~
1509 Ezra 5:7 | was aldus geschreven: Den koning Darius zij alle vrede. ~
1510 Ezra 5:8 | 8 Den koning zij bekend, dat wij getogen
1511 Ezra 5:11| geweest; want een groot koning van Israel had het gebouwd
1512 Ezra 5:12| hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, den Chaldeeer;
1513 Ezra 5:13| het eerste jaar van Kores, koning van Babel, heeft de koning
1514 Ezra 5:13| koning van Babel, heeft de koning Kores bevel gegeven dit
1515 Ezra 5:14| van Babel, die heeft de koning Kores uitgehaald uit den
1516 Ezra 5:17| 17 Zo het dan nu den koning goeddunkt, laat er gezocht
1517 Ezra 5:17| zij, dat een bevel van den koning Kores gegeven zij, om dit
1518 Ezra 6:1 | 1 Toen gaf de koning Darius bevel; en zij zochten
1519 Ezra 6:3 | het eerste jaar van den koning Kores, gaf de koning Kores
1520 Ezra 6:3 | den koning Kores, gaf de koning Kores dit bevel: Het huis
1521 Ezra 6:13| spoediglijk alzo, naar hetgeen de koning Darius gezonden had. ~
1522 Ezra 6:14| Darius, en Arthahsasta, koning van Perzie. ~
1523 Ezra 6:15| van het koninkrijk van den koning Darius. ~
1524 Ezra 7:1 | koninkrijk van Arthahsasta, koning van Perzie: Ezra, de zoon
1525 Ezra 7:6 | Israels, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des
1526 Ezra 7:7 | het zevende jaar van den koning Arthahsasta. ~
1527 Ezra 7:11| afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra,
1528 Ezra 7:12| 12 Arthahsasta koning der koningen, aan Ezra,
1529 Ezra 7:14| Dewijl gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren
1530 Ezra 7:15| het zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk
1531 Ezra 7:21| 21 En van mij, mij, koning Arthahsasta, wordt bevel
1532 Ezra 8:1 | onder het koninkrijk van den koning Arthahsasta. ~
1533 Ezra 8:22| ik schaamde mij van den koning een heir en ruiters te begeren,
1534 Ezra 8:22| den weg; omdat wij tot den koning hadden gesproken, zeggende:
1535 Ezra 8:25| het huis onzes Gods die de koning en zijn raadsheren, en zijn
1536 Neh 2:1 | twintigste jaar van den koning Arthahsasta, als er wijn
1537 Neh 2:1 | wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was ik nooit treurig
1538 Neh 2:2 | 2 Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht
1539 Neh 2:3 | 3 En ik zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid!
1540 Neh 2:3 | zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid! Hoe
1541 Neh 2:4 | 4 En de koning zeide tot mij: Wat verzoekt
1542 Neh 2:5 | 5 En ik zeide tot den koning: Zo het den koning goeddunkt,
1543 Neh 2:5 | tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, en zo uw knecht
1544 Neh 2:6 | 6 Toen zeide de koning tot mij, daar de koningin
1545 Neh 2:6 | wederkomen? En het behaagde den koning, dat hij mij zond, als ik
1546 Neh 2:7 | Voorts zeide ik tot den koning: Zo het den koning goeddunkt,
1547 Neh 2:7 | tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, dat men mij brieven
1548 Neh 2:8 | den lusthof, denwelken de koning heeft, dat hij mij hout
1549 Neh 2:8 | ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede
1550 Neh 2:9 | brieven des konings. En de koning had oversten des heirs en
1551 Neh 2:19 | Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~
1552 Neh 5:14 | en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf
1553 Neh 6:6 | muur, en gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken
1554 Neh 6:7 | roepen, zeggende: Hij is koning in Juda. Nu zal het van
1555 Neh 6:7 | Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, naar dat
1556 Neh 7:6 | weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had,
1557 Neh 9:22 | Hesbon, en het land van Og, koning van Basan. ~
1558 Neh 13:6 | dertigste jaar van Arthahsasta, koning van Babel, kwam ik tot den
1559 Neh 13:6 | van Babel, kwam ik tot den koning; maar ten einde van sommige
1560 Neh 13:6 | ik weder verlof van den koning. ~
1561 Neh 13:26 | 26 Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd,
1562 Neh 13:26 | onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij
1563 Neh 13:26 | lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld
1564 Est 1:2 | 2 In die dagen, als de koning Ahasveros op den troon zijns
1565 Est 1:5 | vervuld waren, maakte de koning een maaltijd al den volke,
1566 Est 1:8 | dwong; want alzo had de koning vastelijk bevolen aan alle
1567 Est 1:9 | koninklijk huis, hetwelk de koning Ahasveros had. ~
1568 Est 1:10 | voor het aangezicht van den koning Ahasveros, ~
1569 Est 1:12 | aangezegd was. Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn
1570 Est 1:13 | 13 Toen zeide de koning tot de wijzen, die de tijden
1571 Est 1:15 | gedaan had het woord van den koning Ahasveros, door den dienst
1572 Est 1:16 | heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar ook tegen
1573 Est 1:16 | de landschappen van den koning Ahasveros zijn. ~
1574 Est 1:17 | als men zeggen zal: De koning Ahasveros zeide, dat men
1575 Est 1:19 | 19 Indien het den koning goeddunkt, dat een koninklijk
1576 Est 1:19 | voor het aangezicht van den koning Ahasveros, en de koning
1577 Est 1:19 | koning Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk aan
1578 Est 1:21 | konings en der vorsten; en de koning deed naar het woord van
1579 Est 2:1 | toen de grimmigheid van den koning Ahasveros gestild was, gedacht
1580 Est 2:2 | dienden: Men zoeke voor den koning jonge dochters, maagden,
1581 Est 2:3 | 3 En de koning bestelle toezieners in al
1582 Est 2:6 | waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken Nebukadnezar,
1583 Est 2:6 | denwelken Nebukadnezar, de koning van Babel, had weggevoerd. ~
1584 Est 6:1 | dochter naakte, om tot den koning Ahasveros te komen, nadat
1585 Est 6:2 | de jonge dochter tot den koning; al wat zij zeide, werd
1586 Est 6:3 | kwam niet weder tot den koning, ten ware de koning lust
1587 Est 6:3 | den koning, ten ware de koning lust tot haar had, en zij
1588 Est 7 | naakte, dat zij tot den koning komen zou, begeerde zij
1589 Est 9 | den koning Ahasveros, tot zijn koninklijk
1590 Est 9:1 | 17 En de koning beminde ~
1591 Est 10:1 | 18 Toen maakte de koning een groten maaltijd al zijn
1592 Est 13:1 | de hand te slaan aan den koning Ahasveros. ~
1593 Est 15 | koning in Mordechai's naam. ~
1594 Est 16:1 | geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den
1595 Est 16:2 | neder voor Haman; want de koning had alzo van hem bevolen;
1596 Est 16:7 | het twaalfde jaar van den koning Ahasveros, wierp men het
1597 Est 16:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd: Er is
1598 Est 16:8 | niet; daarom is het den koning niet oorbaar hen te laten
1599 Est 16:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat er geschreven
1600 Est 16:10 | 10 Toen trok de koning zijn ring van zijn hand,
1601 Est 16:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: Dat zilver
1602 Est 16:12 | geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het werd met
1603 Est 16:15 | in den burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken,
1604 Est 17:1 | geschiedenissen maakte de koning Ahasveros Haman groot, den
1605 Est 17:2 | neder voor Haman; want de koning had alzo van hem bevolen;
1606 Est 17:7 | het twaalfde jaar van den koning Ahasveros, wierp men het
1607 Est 17:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd: Er is
1608 Est 17:8 | niet; daarom is het den koning niet oorbaar hen te laten
1609 Est 17:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat er geschreven
1610 Est 17:10 | 10 Toen trok de koning zijn ring van zijn hand,
1611 Est 17:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: Dat zilver
1612 Est 17:12 | geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het werd met
1613 Est 17:15 | in den burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken,
1614 Est 19 | het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken
1615 Est 19:1 | het geschiedde, toen de koning de koningin ~
1616 Est 20 | genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die
1617 Est 22:1 | 3 Toen zeide de koning tot haar: Wat is u, koningin ~
1618 Est 24 | Indien het den koning goeddunkt, zo kome de koning
1619 Est 24 | koning goeddunkt, zo kome de koning met Haman heden tot den
1620 Est 24:1 | 5 Toen zeide de koning: Doet Haman spoeden, dat
1621 Est 25 | Als nu de koning met Haman tot den maaltijd,
1622 Est 26:1 | 6 Zo zeide de koning tot ~
1623 Est 28:1 | konings, en indien het den koning goeddunkt, mij te geven
1624 Est 28:1 | verzoek te doen, zo kome de koning met Haman tot den maaltijd,
1625 Est 28:4 | zonen, en alles, waarin de koning hem groot gemaakt had, en
1626 Est 29 | den koning doen komen tot den maaltijd,
1627 Est 29 | morgen van haar met den koning genodigd. ~
1628 Est 29:2 | hoog, en zeg morgen aan den koning, dat men Mordechai daaraan
1629 Est 29:2 | ga dan vrolijk met den koning tot dien maaltijd. Deze
1630 Est 30:1 | nacht was de slaap van den koning geweken, en hij zeide, dat
1631 Est 30:2 | zochten te leggen aan den koning Ahasveros. ~
1632 Est 30:3 | 3 Toen zeide de koning: Wat eer en verhoging is
1633 Est 30:4 | 4 Toen zeide de koning: Wie is in het voorhof? (
1634 Est 30:4 | huis des konings, om den koning te zeggen, dat men Mordechai
1635 Est 30:5 | het voorhof. Toen zeide de koning: Dat hij inkome. ~
1636 Est 30:6 | ingekomen was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met
1637 Est 30:6 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft? Toen
1638 Est 30:6 | hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om hem eer
1639 Est 30:7 | Daarom zeide Haman tot den koning: Den man, tot wiens eer
1640 Est 30:7 | Den man, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft, ~
1641 Est 30:8 | koninklijke kleed brengen, dat de koning pleegt aan te trekken, en
1642 Est 30:8 | en het paard, waarop de koning pleegt te rijden; en dat
1643 Est 30:9 | aantrekken, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft; en
1644 Est 30:9 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! ~
1645 Est 30:10 | 10 Toen zeide de koning tot Haman: Haast u, neem
1646 Est 30:11 | man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft! ~
1647 Est 32:1 | 1 Toen de koning met Haman gekomen was, om
1648 Est 33:1 | 2 Zo zeide de koning tot ~
1649 Est 36 | en zeide: Indien ik, o koning, genade in uw ogen gevonden
1650 Est 36 | gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve mij
1651 Est 36:2 | 5 Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide tot
1652 Est 38:1 | 7 En de koning stond op in zijn grimmigheid
1653 Est 39 | zag, dat het kwaad van de koning over hem ten volle besloten
1654 Est 39:1 | 8 Toen de koning wederkwam uit den hof van
1655 Est 40 | Toen zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin
1656 Est 40:1 | Mordechai, die goed voor den koning gesproken heeft, staat bij
1657 Est 40:1 | ellen hoog. Toen zeide de koning: Hang hem daaraan. ~
1658 Est 41:1 | dienzelfden dage gaf de koning Ahasveros aan de koningin ~
1659 Est 43:1 | 2 En de koning toog zijn ring af, dien
1660 Est 45:1 | 4 De koning nu reikte den gouden scepter ~
1661 Est 47:1 | zij zeide: Indien het den koning goeddunkt, en indien ik
1662 Est 47:1 | heb en deze zaak voor den koning recht is, en ik in zijn
1663 Est 47:3 | 7 Toen zeide de koning Ahasveros tot de koningin ~
1664 Est 49:3 | schreef in den naam van den koning Ahasveros, en men verzegelde
1665 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet, die in
1666 Est 49:5 | de landschappen van den koning Ahasveros, op den dertienden
1667 Est 50:2 | de landschappen van den koning Ahasveros, om de hand te
1668 Est 50:11 | zelfden dage kwam voor den koning het getal der gedoden op
1669 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~
1670 Est 52 | Dunkt het den koning goed, men late ook morgen
1671 Est 52:1 | 14 Toen zeide de koning, dat men alzo doen zou;
1672 Est 52:7 | de landschappen van den koning Ahasveros waren, dien, die
1673 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning gekomen was, heeft hij door
1674 Est 56:1 | 1Daarna legde de koning Ahasveros schatting op het
1675 Est 56:2 | Mordechai, denwelken de koning groot gemaakt heeft, zijn
1676 Est 56:3 | Mordechai was de tweede bij den koning Ahasveros, en groot bij
1677 Job 15:24 | overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten strijde. ~
1678 Job 18:14 | hem doen treden tot den koning der verschrikkingen. ~
1679 Job 29:25 | bovenaan, en woonde als een koning onder de benden, als een,
1680 Job 34:18 | 18 Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot
1681 Job 40:25 | wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige
1682 Psa 2:6 | 6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg
1683 Psa 5:3 | stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U
1684 Psa 10:16 | 16 De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de
1685 Psa 20:10 | 10 O HEERE! behoud; die Koning verhore ons ten dage van
1686 Psa 21:2 | 2 O HEERE! de koning is verblijd over Uw sterkte;
1687 Psa 21:8 | 8 Want de koning vertrouwt op den HEERE,
1688 Psa 24:7 | eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga! ~
1689 Psa 24:8 | 8 Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk
1690 Psa 24:9 | eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga! ~
1691 Psa 24:10 | 10 Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen,
1692 Psa 24:10 | der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela. ~
1693 Psa 29:10 | watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid. ~
1694 Psa 33:16 | 16 Een koning wordt niet behouden door
1695 Psa 34:16 | 16 Een koning wordt niet behouden door
1696 Psa 44:5 | 5 Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen
1697 Psa 45:2 | mijn gedichten uit van een Koning; mijn tong is een pen eens
1698 Psa 45:12 | 12 Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid;
1699 Psa 45:15 | klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jonge
1700 Psa 47:3 | is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde. ~
1701 Psa 47:7 | psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt! ~
1702 Psa 47:8 | 8 Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt
1703 Psa 63:12 | 12 Maar de koning zal zich in God verblijden;
1704 Psa 72:1 | Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid
1705 Psa 74:12 | 12 Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen
1706 Psa 84:4 | HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God! ~
1707 Psa 89:19 | is van den HEERE, en onze koning is van den Heilige Israels. ~
1708 Psa 95:3 | groot God; ja, een groot Koning boven alle goden; ~
1709 Psa 105:20 | 20 De koning zond, en deed hem ontslaan;
1710 Psa 135:11 | 11 Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den
1711 Psa 135:11 | der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken
1712 Psa 136:19 | Sihon, de Amorietischen koning; want Zijn goedertierenheid
1713 Psa 136:20 | 20 En Og, den koning van Basan; want Zijn goedertierenheid
1714 Psa 145:1 | Aleph. O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen, en Uw
1715 Psa 149:2 | zich verheugen over hun Koning. ~
1716 Spre 1:1 | den zoon van David, den koning van Israel, ~
1717 Spre 20:8 | 8 Een koning, zittende op den troon des
1718 Spre 20:26| 26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen,
1719 Spre 20:28| en waarheid bewaren den koning; en door weldadigheid ondersteunt
1720 Spre 22:11| zijn, diens vriend is de koning. ~
1721 Spre 24:21| vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen,
1722 Spre 25:1 | de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven
1723 Spre 29:4 | 4 Een koning houdt het land staande door
1724 Spre 29:14| 14 Een koning, die de armen in trouw recht
1725 Spre 30:27| sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen
1726 Spre 30:31| lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan
1727 Spre 31:1 | 1 De woorden van de koning Lemuel; de last, maarmede
1728 Pred 1:1 | den zoon van David, den koning te Jeruzalem. ~
1729 Pred 1:12| 12 Ik, prediker, was koning over Israel te Jeruzalem. ~
1730 Pred 2:12| hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, doen hetgeen
1731 Pred 4:13| jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer
1732 Pred 4:14| uit het gevangenhuis, om koning te zijn; daar ook een, die
1733 Pred 5:8 | aardrijks is voor allen: de koning zelfs wordt van het veld
1734 Pred 9:14| waren daarin; en een groot koning kwam tegen haar, en hij
1735 Pred 10:16| Wee u, land! welks koning een kind is, en welks vorsten
1736 Pred 10:17| Welgelukzalig zijt gij, land! welks koning een zoon der edelen is,
1737 Pred 10:20| 20 Vloek den koning niet, zelfs in uw gedachten,
1738 Hoo 1:4 | wij zullen U nalopen! De Koning heeft mij gebracht in Zijn
1739 Hoo 1:12 | 12 Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is,
1740 Hoo 3:9 | 9 De koning Salomo heeft zich een koets
1741 Hoo 3:11 | dochteren van Sion! den koning Salomo, met de kroon, waarmede
1742 Hoo 7:5 | uws hoofds als purper; de koning is als gebonden op de galerijen.
1743 Jes 6:1 | In het jaar, toen de koning Uzzia stierf, zo zag ik
1744 Jes 6:5 | mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen
1745 Jes 7:1 | den zoon van Uzzia, den koning van Juda, dat Rezin, de
1746 Jes 7:1 | van Juda, dat Rezin, de koning van Syrie, en Pekah, de
1747 Jes 7:1 | zoon van Remalia, de koning van Israel, optoog naar
1748 Jes 7:6 | en den zoon van Tabeal koning maken in het midden van
1749 Jes 7:17 | afgeweken, door den koning van Assyrie. ~
1750 Jes 7:20 | der rivier is, door den koning van Assyrie, afscheren het
1751 Jes 8:4 | voor het aangezicht van den koning van Assur. ~
1752 Jes 8:7 | wateren der rivier, den koning van Assyrie en al zijn heerlijkheid;
1753 Jes 8:21 | zal hij vloeken op zijn koning en op zijn God, als
1754 Jes 10:12 | des harten van den koning van Assyrie, en de pracht
1755 Jes 14:4 | spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en zeggen: Hoe
1756 Jes 14:28 | In het jaar, toen de koning Achaz stierf, geschiedde
1757 Jes 19:4 | harde heren, en een strenge koning zal over hen heersen, spreekt
1758 Jes 20:1 | kwam, als hem Sargon, de koning van Assyrie gezonden had,
1759 Jes 20:4 | 4 Alzo zal de koning van Assyrie voortdrijven
1760 Jes 30:33 | ja, hij is ook voor den koning bereid; Hij heeft hem diep
1761 Jes 32:1 | 1 Ziet, een koning zal regeren in gerechtigheid,
1762 Jes 33:17 | Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid;
1763 Jes 33:22 | Wetgever, de HEERE is onze Koning. Hij zal ons behouden. ~
1764 Jes 36:1 | veertiende jaar van den koning Hizkia, dat Sanherib, de
1765 Jes 36:1 | Hizkia, dat Sanherib, de koning van Assyrie, optoog tegen
1766 Jes 36:2 | 2 En de koning van Assyrie zond Rabsake
1767 Jes 36:2 | Lachis naar Jeruzalem tot den koning Hizkia, met een zwaar heir;
1768 Jes 36:4 | Hizkia: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrie:
1769 Jes 36:4 | zegt de grote koning, de koning van Assyrie: Wat vertrouwen
1770 Jes 36:6 | doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen,
1771 Jes 36:8 | toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u
1772 Jes 36:14 | 14 Alzo zegt de koning: Dat Hizkia u niet bedriege,
1773 Jes 36:16 | niet; want alzo zegt de koning van Assyrie: Handelt met
1774 Jes 37:1 | En het geschiedde, als de koning Hizkia dat hoorde, zo scheurde
1775 Jes 37:4 | denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, gezonden heeft,
1776 Jes 37:5 | En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. ~
1777 Jes 37:8 | Rabsake weder, en hij vond den koning van Assyrie strijdende tegen
1778 Jes 37:9 | hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Hij is
1779 Jes 37:10 | spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende: Laat
1780 Jes 37:13 | 13 Waar is de koning van Hamath, en de koning
1781 Jes 37:13 | koning van Hamath, en de koning van Arpad, en de koning
1782 Jes 37:13 | koning van Arpad, en de koning der stad Sefarvaim, Hena
1783 Jes 37:21 | hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrie, heb Ik
1784 Jes 37:33 | zo zegt de HEERE van den koning van Assyrie: Hij zal in
1785 Jes 37:37 | Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrie, en toog henen,
1786 Jes 37:38 | Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~ ~ ~
1787 Jes 38:9 | het schrift van Hizkia, koning van Juda, toen hij ziek
1788 Jes 39:1 | de zoon van Baladan, de koning van Babel, brieven en een
1789 Jes 39:3 | de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide tot hem:
1790 Jes 41:21 | bewijsredenen bij, zegt de Koning van Jakob. ~
1791 Jes 43:15 | Schepper van Israel, ulieder Koning. ~
1792 Jes 44:6 | Zo zegt de HEERE, de Koning van Israel, en zijn Verlosser,
1793 Jes 52:7 | tot Sion zegt: Uw God is Koning. ~
1794 Jes 58:9 | gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt
1795 Jer 1:2 | van Josia, zoon van Amon, koning van Juda, in het dertiende
1796 Jer 1:3 | Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, totdat voleind
1797 Jer 1:3 | Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda; totdat Jeruzalem
1798 Jer 3:6 | mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien,
1799 Jer 8:19 | HEERE niet te Sion, is haar koning niet bij haar? Waarom hebben
1800 Jer 10:7 | Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt
1801 Jer 10:10 | levende God, en een eeuwig Koning; van Zijn verbolgenheid
1802 Jer 13:18 | 18 Zeg tot den koning en tot de koningin: Vernedert
1803 Jer 15:4 | Manasse, zoon van Jehizkia, koning van Juda, om hetgeen hij
1804 Jer 21:1 | geschied is tot Jeremia, als koning Zekekia tot hem zond Pashur,
1805 Jer 21:2 | ons, want Nebukadrezar, de koning van Babel, strijdt tegen
1806 Jer 21:4 | dewelke gij strijdt tegen den koning van Babel en tegen de Chaldeen,
1807 Jer 21:7 | HEERE, zal Ik Zedekia, den koning van Juda, en zijn knechten,
1808 Jer 21:7 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand
1809 Jer 22:2 | het woord des HEEREN, gij koning van Juda, gij, die zit op
1810 Jer 22:11 | Sallum, den zoon van Josia, koning van Juda, die in de plaats
1811 Jer 22:18 | Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda: Zij zullen hem
1812 Jer 22:24 | de zoon van Jojakim, den koning van Juda, een zegelring
1813 Jer 22:25 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de
1814 Jer 23:5 | Spruit zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig
1815 Jer 24:1 | HEEREN; nadat Nebukadrezar, koning van Babel, gevankelijk had
1816 Jer 24:1 | den zoon van Jojakim, den koning van Juda, mitsgaders de
1817 Jer 24:8 | zal Ik maken Zedekia, den koning van Juda, mitsgaders zijn
1818 Jer 25:1 | Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (dit was het eerste
1819 Jer 25:1 | jaar van Nebukadrezar, koning van Babel); ~
1820 Jer 25:3 | den zoon van Amon, den koning van Juda, tot op dezen dag
1821 Jer 25:9 | en tot Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht;
1822 Jer 25:11 | en deze volken zullen den koning van Babel dienen zeventig
1823 Jer 25:12 | zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk,
1824 Jer 25:19 | 19 Farao, den koning van Egypte, en zijn knechten,
1825 Jer 25:26 | den aardbodem zijn. En de koning van Sesach zal na hen
1826 Jer 26:1 | Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit
1827 Jer 26:18 | in de dagen van Hizkia, koning van Juda, geprofeteerd,
1828 Jer 26:19 | Hebben ook Hizkia, de koning van Juda, en gans Juda hem
1829 Jer 26:21 | 21 En als de koning Jojakim, mitsgaders al zijn
1830 Jer 26:21 | woorden hoorden, zocht de koning hem te doden; als Uria dat
1831 Jer 26:22 | 22 Maar de koning Jojakim zond mannen naar
1832 Jer 26:23 | en brachten hem tot den koning Jojakim, en hij sloeg hem
1833 Jer 27:1 | Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit
1834 Jer 27:3 | En zend ze tot den koning van Edom, en tot den koning
1835 Jer 27:3 | koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning
1836 Jer 27:3 | koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en
1837 Jer 27:3 | kinderen Ammons, en tot den koning van Tyrus, en tot den koning
1838 Jer 27:3 | koning van Tyrus, en tot den koning van Sidon; door de
1839 Jer 27:3 | Jeruzalem tot Zedekia, den koning van Juda, komen. ~
1840 Jer 27:6 | hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht;
1841 Jer 27:8 | dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen,
1842 Jer 27:9 | zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen. ~
1843 Jer 27:12 | sprak ik tot Zedekia, den koning van Juda, naar al deze woorden,
1844 Jer 27:13 | heeft van het volk, dat den koning van Babel niet zal
1845 Jer 27:14 | zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen; want
1846 Jer 27:17 | naar hen, maar dient den koning van Babel, zo zult gijlieden
1847 Jer 27:20 | Die Nebukadnezar, de koning van Babel, niet heeft weggenomen,
1848 Jer 27:20 | Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, van Jeruzalem,
1849 Jer 28:1 | koninkrijks van Zedekia, koning van Juda, in het vierde
1850 Jer 28:3 | HEEREN, die Nebukadnezar, de koning van Babel, uit deze plaats
1851 Jer 28:4 | Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, en allen, die
1852 Jer 28:11 | juk van Nebukadnezar, den koning van Babel, in nog twee volle
1853 Jer 28:14 | volken, om Nebukadnezar, den koning van Babel, te dienen, en
1854 Jer 29:2 | 2 (Nadat de koning Jechonia, en de koningin,
1855 Jer 29:3 | Hilkia, die Zedekia, de koning van Juda, naar Babel zond,
1856 Jer 29:3 | zond, tot Nebukadnezar, den koning van Babel, zeggende: ~
1857 Jer 29:16 | zegt de HEERE alzo van den koning, die op Davids troon zit,
1858 Jer 29:21 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en hij zal ze
1859 Jer 29:22 | en als Achab, die de koning van Babel aan het vuur braadde; ~
1860 Jer 30:9 | den HEERE, hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken
1861 Jer 32:1 | tiende jaar van Zedekia, koning van Juda; dit jaar was het
1862 Jer 32:3 | 3 Want Zedekia, de koning van Juda, had hem besloten,
1863 Jer 32:4 | 4 En Zedekia, de koning van Juda, zal van de hand
1864 Jer 32:28 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en hij zal ze
1865 Jer 34:1 | HEERE (als Nebukadrezar, koning van Babel, en zijn ganse
1866 Jer 34:2 | spreek tot Zedekia, den koning van Juda, en zeg tot hem:
1867 Jer 34:4 | HEEREN woord, o Zedekia, koning van Juda! zo zegt de HEERE
1868 Jer 34:6 | woorden tot Zedekia, den koning van Juda, te Jeruzalem. ~
1869 Jer 34:8 | van den HEERE, nadat de koning Zedekia een verbond gemaakt
1870 Jer 34:21 | Zelfs Zedekia, den koning van Juda, en zijn vorsten,
1871 Jer 35:1 | den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende: ~
1872 Jer 35:11 | geschied, als Nebukadrezar, de koning van Babel, naar dit land
1873 Jer 36:1 | den zoon van Josia, den koning van Juda, dat dit woord
1874 Jer 36:9 | den zoon van Josia, den koning van Juda, in de negende
1875 Jer 36:16 | wij al deze woorden den koning bekend maken. ~
1876 Jer 36:20 | Zij dan gingen in tot den koning in het voorhof; maar de
1877 Jer 36:21 | 21 Toen zond de koning Jehudi, om de rol te halen;
1878 Jer 36:21 | vorsten, die omtrent den koning stonden. ~
1879 Jer 36:22 | 22 (De koning nu zat in het winterhuis
1880 Jer 36:24 | scheurden hun klederen niet, de koning noch al zijn knechten, die
1881 Jer 36:25 | Delaja, en Gemarja bij den koning daarvoor spraken, dat hij
1882 Jer 36:26 | 26 Daartoe gebood de koning aan Jerahmeel, den zoon
1883 Jer 36:27 | woord tot Jeremia, nadat de koning de rol en de woorden, die
1884 Jer 36:28 | eerste rol, die Jojakim, de koning van Juda, verbrand heeft. ~
1885 Jer 36:29 | En tot Jojakim, den koning van Juda, zult gij zeggen:
1886 Jer 36:29 | geschreven, zeggende: De koning van Babel zal zekerlijk
1887 Jer 36:30 | HEERE alzo van Jojakim, den koning van Juda: Hij zal geen hebben,
1888 Jer 36:32 | boeks, dat Jojakim, de koning van Juda, met vuur verbrand
1889 Jer 37:1 | zoon van Josia, regeerde, koning zijnde, in plaats van Chonja,
1890 Jer 37:1 | Zedekia Nebukadrezar, de koning van Babel, koning gemaakt
1891 Jer 37:1 | Nebukadrezar, de koning van Babel, koning gemaakt had in het land
1892 Jer 37:3 | 3 Nochtans zond de koning Zedekia Juchal, den zoon
1893 Jer 37:7 | gijlieden zeggen tot den koning van Juda, die u tot Mij
1894 Jer 37:17 | 17 Zo zond de koning Zedekia henen, en liet hem
1895 Jer 37:17 | en liet hem halen; en de koning vraagde hem in zijn huis,
1896 Jer 37:18 | Voorts zeide Jeremia tot den koning Zedekia: Wat heb ik tegen
1897 Jer 37:19 | geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen
1898 Jer 37:20 | hoor toch, o mijn heer koning! laat toch mijn smeking
1899 Jer 37:21 | 21 Toen gaf de koning Zedekia bevel; en zij bestelden
1900 Jer 38:4 | zeiden de vorsten tot den koning: Laat toch dezen man gedood
1901 Jer 38:5 | 5 En de koning Zedekia zeide: Ziet, hij
1902 Jer 38:5 | hij is in uw hand; want de koning zou geen ding tegen u vermogen. ~
1903 Jer 38:7 | den kuil gedaan hadden (de koning nu zat in de poort van
1904 Jer 38:8 | uit, en hij sprak tot den koning, zeggende: ~
1905 Jer 38:9 | 9 Mijn heer koning! deze mannen hebben kwalijk
1906 Jer 38:10 | 10 Toen gebood de koning den Moorman Ebed-melech,
1907 Jer 38:14 | 14 Toen zond de koning Zedekia henen, en liet den
1908 Jer 38:14 | des HEEREN huis was; en de koning zeide tot Jeremia: Ik zal
1909 Jer 38:16 | 16 Toen zwoer de koning Zedekia aan Jeremia in het
1910 Jer 38:17 | gewilliglijk tot de vorsten des koning van Babel zult uitgaan,
1911 Jer 38:19 | 19 En de koning Zedekia zeide tot Jeremia:
1912 Jer 38:25 | nu, wat hebt gij tot den koning gesproken? verheel het niet
1913 Jer 38:25 | niet doden; en wat heeft de koning tot u gesproken? ~
1914 Jer 38:27 | al deze woorden, die de koning geboden had; en zij lieten
1915 Jer 39:1 | negende jaar van Zedekia, koning van Juda, in de tiende maand,
1916 Jer 39:1 | maand, kwam Nebukadrezar, de koning van Babel, en al zijn heir,
1917 Jer 39:4 | geschiedde, als Zedekia, de koning van Juda, en al de krijgslieden
1918 Jer 39:5 | tot Nebukadrezar, den koning van Babel, naar Ribla, in
1919 Jer 39:6 | 6 En de koning van Babel slachtte de zonen
1920 Jer 39:6 | zijn ogen; ook slachtte de koning van Babel alle edelen van
1921 Jer 39:11 | Jeremia had Nebukadrezar, de koning van Babel, bevel gegeven
1922 Jer 40:5 | zoon van Safan, dien de koning van Babel over de steden
1923 Jer 40:7 | mannen, hoorden, dat de koning van Babel Gedalia, den zoon
1924 Jer 40:9 | in het land, en dient den koning van Babel, zo zal het
1925 Jer 40:11 | landen waren, hoorden, dat de koning van Babel in Juda een overblijfsel
1926 Jer 40:14 | gij wel, dat Baalis, de koning der kinderen Ammons, Ismael,
1927 Jer 41:2 | doodde hij hem, dien de koning van Babel over het land
1928 Jer 41:9 | henenwierp, is dezelfde, dien de koning Asa maakte vanwege Baesa,
1929 Jer 41:9 | vanwege Baesa, den koning Israels; dezen vulde Ismael,
1930 Jer 41:18 | geslagen had, dien de koning van Babel over het land
1931 Jer 43:10 | henenzenden, en Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht,
1932 Jer 44:30 | Ik zal Farao Hofra, den koning van Egypte, geven in de
1933 Jer 44:30 | als Ik Zedekia, den koning van Juda, gegeven heb in
1934 Jer 44:30 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, zijn vijand,
1935 Jer 45:1 | den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende: ~
1936 Jer 46:2 | het heir van Farao Necho, koning van Egypte, dat aan de rivier
1937 Jer 46:2 | was, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, in het
1938 Jer 46:2 | den zoon van Josia, den koning van Juda. ~
1939 Jer 46:13 | aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland
1940 Jer 46:17 | Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een
1941 Jer 46:18 | als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der
1942 Jer 46:26 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand
1943 Jer 48:15 | slachting afgegaan, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der
1944 Jer 49:28 | Hazor, die Nebukadrezar, de koning van Babel, sloeg, zegt de
1945 Jer 49:30 | HEERE; want Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft een raadslag
1946 Jer 49:34 | koninkrijks van Zedekia, den koning van Juda, zeggende: ~
1947 Jer 49:38 | Elam stellen; en zal den koning en de vorsten van daar vernielen,
1948 Jer 50:17 | heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste,
1949 Jer 50:17 | laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem
1950 Jer 50:18 | bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land,
1951 Jer 50:18 | gedaan heb over den koning van Assur. ~
1952 Jer 50:43 | 43 De koning van Babel heeft hunlieder
1953 Jer 51:31 | kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken,
1954 Jer 51:34 | 34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten,
1955 Jer 51:57 | opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der
1956 Jer 51:59 | als hij van Zedekia, den koning van Juda, naar Babel toog,
1957 Jer 52:1 | twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf
1958 Jer 52:3 | Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~
1959 Jer 52:4 | maand, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem,
1960 Jer 52:5 | in het elfde jaar van den koning Zedekia. ~
1961 Jer 52:8 | der Chaldeen jaagde den koning na, en zij achterhaalden
1962 Jer 52:9 | Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts
1963 Jer 52:9 | voerden hem opwaarts tot den koning van Babel naar Ribla, in
1964 Jer 52:10 | 10 En de koning van Babel slachtte de zonen
1965 Jer 52:11 | ketenen; alzo bracht hem de koning van Babel naar Babel, en
1966 Jer 52:12 | negentiende jaar van den koning Nebukadrezar, den koning
1967 Jer 52:12 | koning Nebukadrezar, den koning van Babel), als Nebuzaradan,
1968 Jer 52:15 | afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren,
1969 Jer 52:20 | stellingen waren, die de koning Salomo voor het huis des
1970 Jer 52:26 | zo bracht hij hen tot den koning van Babel naar Ribla. ~
1971 Jer 52:27 | 27 En de koning van Babel sloeg hen en doodde
1972 Jer 52:31 | wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde
1973 Jer 52:31 | maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het eerste
1974 Jer 52:31 | hoofd van Jojachin, den koning van Juda, verhief, en hem
1975 Jer 52:34 | tering werd hem van den koning van Babel gegeven, elk dagelijks
1976 Klaa 1:28| gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk
1977 Klaa 1:31| verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder
1978 Eze 1:2 | van de wegvoering van den koning Jojachin), ~
1979 Eze 7:27 | 27 De koning zal rouw bedrijven, en de
1980 Eze 17:12 | dingen zijn? Zeg: Ziet, de koning van Babel is tot Jeruzalem
1981 Eze 17:12 | Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen, en haar vorsten,
1982 Eze 17:16 | plaats des konings, die hem koning gemaakt heeft, wiens eed
1983 Eze 19:9 | zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten
1984 Eze 21:21 | 21 Want de koning van Babel zal aan de wegscheiding
1985 Eze 24:2 | van dezen zelfden dag; de koning van Babel legt zich voor
1986 Eze 26:7 | Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, den koning der
1987 Eze 26:7 | den koning van Babel, den koning der koningen, van het noorden,
1988 Eze 28:12 | een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem:
1989 Eze 29:2 | aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer
1990 Eze 29:3 | Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte! dien groten
1991 Eze 29:18 | Mensenkind! Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft zijn heir
1992 Eze 29:19 | Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, Egypteland geven;
1993 Eze 30:10 | hand van Nebukadrezar, den koning van Babel. ~
1994 Eze 30:21 | heb den arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en
1995 Eze 30:22 | Ziet, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn
1996 Eze 31:2 | Mensenkind! zeg tot Farao, den koning van Egypte, en tot zijn
1997 Eze 32:2 | klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg tot hem:
1998 Eze 37:22 | allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij
1999 Eze 37:22 | zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet
2000 Eze 37:24 | En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2273 |