Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zoogkind 2
zoogvrouwen 1
zoom 5
zoon 2206
zoons 55
zoonszoon 1
zoontje 1
Frequency    [«  »]
2279 dan
2273 koning
2262 over
2206 zoon
2140 toen
2077 heeren
2044 kinderen

Bijbel

IntraText - Concordances

zoon

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2206

     Book Chapter: Verse
501 1Sa 22:9 | stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende te Nob, 502 1Sa 22:9 | Nob, tot Achimelech, den zoon van Ahitub; ~ 503 1Sa 22:11 | priester Achimelech, den zoon van Ahitub, te roepen, en 504 1Sa 22:12 | Saul zeide: Hoor nu, gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: 505 1Sa 22:13 | mij verbonden, gij en de zoon van Isai, mits dat gij hem 506 1Sa 22:20 | zonen van Achimelech, den zoon van Ahitub, ontkwam, wiens 507 1Sa 23:6 | geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech, tot David 508 1Sa 23:16 | maakte zich Jonathan, de zoon van Saul, op, en hij ging 509 1Sa 24:17 | Saul: Is dit uw stem, mijn zoon David? Toen hief Saul zijn 510 1Sa 25:8 | toch uw knechten, en uw zoon David, hetgeen uw hand vinden 511 1Sa 25:10 | Wie is David, en wie is de zoon van Isai? Er zijn heden 512 1Sa 25:17 | ganse huis; en hij is een zoon Belials, dat men hem niet 513 1Sa 25:44 | gegeven aan Palti, den zoon van Lais, die van Gallim 514 1Sa 26:5 | Saul lag, met Abner, den zoon van Ner, zijn krijgsoverste. 515 1Sa 26:6 | Hethiet, en tot Abisai, den zoon van Zeruja, den broeder 516 1Sa 26:14 | volk, en tot Abner, den zoon van Ner, zeggende: Zult 517 1Sa 26:17 | zeide: Is dit uw stem, mijn zoon David? David zeide: Het 518 1Sa 26:21 | gezondigd; keer weder, mijn zoon David, want ik zal u geen 519 1Sa 26:25 | Gezegend zijt gij, mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk 520 1Sa 27:2 | hem waren, tot Achis, den zoon van Maoch, den koning van 521 1Sa 30:7 | den priester Abjathar, den zoon van Achimelech: Breng mij 522 2Sa 1:4 | waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. ~ 523 2Sa 1:5 | dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~ 524 2Sa 1:12 | Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, 525 2Sa 1:13 | En hij zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van 526 2Sa 1:17 | Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~ 527 2Sa 2:8 | 8 Abner nu, de zoon van Ner, de krijgsoverste, 528 2Sa 2:8 | had, nam Isboseth, Sauls zoon, en voerde hem over naar 529 2Sa 2:10 | jaren was Isboseth, Sauls zoon, oud, als hij koning werd 530 2Sa 2:12 | 12 Toen toog Abner, de zoon van Ner, uit, met de knechten 531 2Sa 2:12 | knechten van Isboseth, den zoon van Saul, van Mahanaim naar 532 2Sa 2:13 | 13 Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten 533 2Sa 2:15 | weten voor Isboseth, Sauls zoon, en twaalf van Davids knechten. ~ 534 2Sa 3:3 | en de derde, Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van 535 2Sa 3:4 | En de vierde, Adonia, de zoon van Haggith; en de vijfde 536 2Sa 3:4 | en de vijfde Sefatja, de zoon van Abital; ~ 537 2Sa 3:14 | boden tot Isboseth, den zoon van Saul, zeggende: Geef 538 2Sa 3:15 | den man, van Paltiel, den zoon van Lais. ~ 539 2Sa 3:23 | kennen, zeggende: Abner, de zoon van Ner, is gekomen tot 540 2Sa 3:25 | 25 Gij kent Abner, den zoon van Ner; dat hij gekomen 541 2Sa 3:28 | het bloed van Abner, den zoon van Ner. ~ 542 2Sa 3:37 | was, dat men Abner, den zoon van Ner, gedood had. ~ 543 2Sa 4:1 | 1 Als nu Sauls zoon hoorde, dat Abner te Hebron 544 2Sa 4:2 | 2 En Sauls zoon had twee mannen, oversten 545 2Sa 4:4 | 4 En Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen 546 2Sa 4:4 | Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen was aan beide 547 2Sa 4:8 | hoofd van Isboseth, den zoon van Saul, uw vijand, die 548 2Sa 7:14 | hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, 549 2Sa 8:3 | sloeg ook Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van 550 2Sa 8:10 | 10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning David, 551 2Sa 8:12 | roof van Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van 552 2Sa 8:16 | 16 Joab nu, de zoon van Zeruja, was over het 553 2Sa 8:16 | over het heir; en Josafat, zoon van Achilud, was kanselier. ~ 554 2Sa 8:17 | 17 En Zadok, zoon van Ahitub, en Achimelech, 555 2Sa 8:17 | van Ahitub, en Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters; 556 2Sa 8:18 | 18 Er was ook Benaja, zoon van Jojada, met de Krethi 557 2Sa 9:3 | den koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen 558 2Sa 9:4 | het huis van Machir, den zoon van Ammiel, te Lodebar. ~ 559 2Sa 9:5 | het huis van Machir, den zoon van Ammiel, van Lodebar. ~ 560 2Sa 9:6 | 6 Als nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, den zoon van 561 2Sa 9:6 | de zoon van Jonathan, den zoon van Saul, tot David inkwam, 562 2Sa 9:9 | zijn ganse huis, heb ik den zoon uws heren gegeven. ~ 563 2Sa 9:10 | vruchten inbrengen, opdat de zoon uws heren brood hebbe, dat 564 2Sa 9:10 | hij ete; en Mefiboseth, de zoon uws heren, zal geduriglijk 565 2Sa 9:12 | Mefiboseth nu had een kleinen zoon, wiens naam was Micha; en 566 2Sa 10:1 | kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in zijn 567 2Sa 10:2 | weldadigheid doen aan Hanun, den zoon van Nahas, gelijk als zijn 568 2Sa 11:21 | Wie sloeg Abimelech, den zoon van Jerubbeseth? Wierp niet 569 2Sa 11:27 | vrouwe, en baarde hem een zoon. Doch deze zaak, die David 570 2Sa 12:14 | doen lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood 571 2Sa 12:24 | haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; 572 2Sa 13:1 | daarna, alzo Absalom, Davids zoon, een schone zuster had, 573 2Sa 13:1 | Thamar, dat Amnon, Davids zoon, haar lief kreeg. ~ 574 2Sa 13:3 | wiens naam was Jonadab, een zoon van Simea, Davids broeder; 575 2Sa 13:25 | tot Absalom: Niet, mijn zoon, laat ons toch niet al te 576 2Sa 13:32 | 32 Maar Jonadab, de zoon van Simea, Davids broeder, 577 2Sa 13:37 | en toog tot Thalmai, den zoon van Ammihur, koning van 578 2Sa 13:37 | hij droeg rouw over zijn zoon, al die dagen. ~ 579 2Sa 14:1 | 1 Als nu Joab, de zoon van Zeruja, merkte, dat 580 2Sa 14:11 | verderven, dat zij mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide 581 2Sa 14:16 | die voorheeft mij en mijn zoon te zamen van Gods erve te 582 2Sa 15:27 | beide zonen, Ahimaaz, uw zoon, en Jonathan, Abjathars 583 2Sa 15:27 | en Jonathan, Abjathars zoon, met u. ~ 584 2Sa 15:36 | en Jonathan, Abjathars zoon; zo zult gijlieden door 585 2Sa 16:3 | de koning: Waar is dan de zoon uws heren? En Ziba zeide 586 2Sa 16:5 | wiens naam was Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds 587 2Sa 16:8 | de hand van Absalom, uw zoon; zie nu, gij zijt in uw 588 2Sa 16:9 | 9 Toen zeide Abisai, de zoon van Zeruja, tot den koning: 589 2Sa 16:11 | zijn knechten: Ziet, mijn zoon, die van mijn lijf is voortgekomen, 590 2Sa 16:11 | hoeveel te meer dan nu deze zoon van Jemini? Laat hem geworden, 591 2Sa 17:25 | Amasa nu was eens mans zoon, wiens naam was Jethra, 592 2Sa 17:27 | gekomen was, dat Sobi, de zoon van Nahas, van Rabba der 593 2Sa 17:27 | kinderen Ammons, en Machir, de zoon van Ammiel, van Lodebar, 594 2Sa 18:2 | de hand van Abisai, den zoon van Zeruja, Joabs broeder, 595 2Sa 18:12 | mijn hand aan des konings zoon niet slaan; want de koning 596 2Sa 18:18 | want hij zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn naam te doen 597 2Sa 18:19 | Toen zeide Ahimaaz, Zadoks zoon: Laat mij toch heenlopen, 598 2Sa 18:20 | daarom dat des konings zoon dood is. ~ 599 2Sa 18:22 | 22 Doch Ahimaaz, Zadoks zoon, voer nog voort en zeide 600 2Sa 18:22 | zoudt gij nu heenlopen, mijn zoon! Zo gij toch geen bekwame 601 2Sa 18:27 | loop van Ahimaaz, Zadoks zoon. Toen zeide de koning: Dat 602 2Sa 18:33 | gaan zeide hij alzo: Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn 603 2Sa 18:33 | Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, 604 2Sa 18:33 | Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, dat ik, ik 605 2Sa 18:33 | gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon! ~ 606 2Sa 18:33 | Absalom, mijn zoon, mijn zoon! ~ 607 2Sa 19:2 | smart den koning over zijn zoon. ~ 608 2Sa 19:4 | riep met luider stem: Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, 609 2Sa 19:4 | zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon! ~ 610 2Sa 19:4 | Absalom, mijn zoon, mijn zoon! ~ 611 2Sa 19:16 | 16 En Simei, de zoon van Gera, een zoon van Jemini, 612 2Sa 19:16 | Simei, de zoon van Gera, een zoon van Jemini, die van Bahurim 613 2Sa 19:18 | ogen, zo viel Simei, de zoon van Gera, neder voor het 614 2Sa 19:21 | Toen antwoordde Abisai, de zoon van Zeruja, en zeide: Zou 615 2Sa 19:24 | 24 Mefiboseth, Sauls zoon, kwam ook af den koning 616 2Sa 20:1 | wiens naam was Seba, een zoon van Bichri, een man van 617 2Sa 20:1 | hebben geen erfenis aan den zoon van Isai, een iegelijk naar 618 2Sa 20:2 | achter David, Seba, den zoon van Bichri, achterna; maar 619 2Sa 20:6 | Abisai: Nu zal ons Seba, de zoon van Bichri, meer kwaads 620 2Sa 20:7 | Jeruzalem, om Seba, den zoon van Bichri, achterna te 621 2Sa 20:10 | broeder Abisai, Seba, den zoon van Bichri, achterna. ~ 622 2Sa 20:13 | voort, Joab na, om Seba, den zoon van Bichri, achterna te 623 2Sa 20:21 | wiens naam is Seba, de zoon van Bichri, heeft zijn hand 624 2Sa 20:22 | en zij hieuwen Seba, den zoon van Bichri, het hoofd af, 625 2Sa 20:23 | van Israel; en Benaja, de zoon van Jojada, over de Krethi 626 2Sa 20:24 | schatting; en Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier; ~ 627 2Sa 21:7 | verschoonde Mefiboseth, den zoon van Jonathan, den zoon van 628 2Sa 21:7 | den zoon van Jonathan, den zoon van Saul, om den eed des 629 2Sa 21:7 | en tussen Jonathan, Sauls zoon. ~ 630 2Sa 21:8 | dochter, die zij Adriel, den zoon van Barzillai, den Meholathiet, 631 2Sa 21:12 | beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van Jabes 632 2Sa 21:13 | beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden zij de 633 2Sa 21:14 | beenderen van Saul en zijn zoon Jonathan in het land van 634 2Sa 21:17 | 17 Maar Abisai, de zoon van Zeruja, hielp hem, en 635 2Sa 21:19 | Filistijnen; en Elhanan, de zoon van Jaare-Oregim, sloeg 636 2Sa 21:21 | Israel; maar Jonathan, de zoon van Simea, Davids broeder, 637 2Sa 23:1 | woorden van David. David, de zoon van Isai zegt, en de man, 638 2Sa 23:8 | Joscheb Baschebeth, de zoon van Tachkemoni, de voornaamste 639 2Sa 23:9 | En na hem was Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van Ahohi, 640 2Sa 23:9 | Eleazar, de zoon van Dodo, zoon van Ahohi, deze was onder 641 2Sa 23:11 | Na hem nu was Samma, de zoon van Age, de Harariet. Toen 642 2Sa 23:18 | Abisai, Joabs broeder, de zoon van Zeruja, die was ook 643 2Sa 23:20 | 20 Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van 644 2Sa 23:20 | de zoon van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot 645 2Sa 23:22 | Die dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij 646 2Sa 23:24 | onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem; ~ 647 2Sa 23:26 | Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van Ikes, de Thekoiet; ~ 648 2Sa 23:29 | 29 Heleb, de zoon van Baena, de Netofathiet; 649 2Sa 23:29 | de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der 650 2Sa 23:33 | de Harariet; Ahiam, de zoon van Sarar, de Harariet; ~ 651 2Sa 23:34 | 34 Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van 652 2Sa 23:34 | de zoon van Ahasbai, de zoon van een Maachathiet; Eliam, 653 2Sa 23:34 | een Maachathiet; Eliam, de zoon van Achitofel, de Giloniet; ~ 654 2Sa 23:36 | 36 Jig-al, de zoon van Nathan, van Zoba; Bani, 655 2Sa 23:37 | wapendrager van Joab, den zoon van Zeruja; ~ 656 1Kon 1:5 | 5 Adonia nu, de zoon van Haggith, verhief zich, 657 1Kon 1:7 | raadslagen waren met Joab, den zoon van Zeruja, en met Abjathar, 658 1Kon 1:8 | priester, en Benaja, de zoon van Jojada, en Nathan, de 659 1Kon 1:11| gehoord, dat Adonia, de zoon van Haggith, koning is? 660 1Kon 1:12| uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo redt. ~ 661 1Kon 1:13| zeggende: Voorzeker, uw zoon Salomo zal na mij koning 662 1Kon 1:17| gezworen: Voorzeker Salomo, uw zoon, zal na mij koning zijn, 663 1Kon 1:21| ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als zondaars zullen 664 1Kon 1:26| priester, en Benaja, den zoon van Jojada, en Salomo, uw 665 1Kon 1:30| zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo na mij koning zijn, 666 1Kon 1:32| profeet, en Benaja, den zoon van Jojada; en zij kwamen 667 1Kon 1:33| uws heren, en doet mijn zoon Salomo rijden op de muilezelin, 668 1Kon 1:36| Toen antwoordde Benaja, de zoon van Jojada, den koning, 669 1Kon 1:38| profeet, en Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi 670 1Kon 1:42| ziet, zo kwam Jonathan, de zoon van Abjathar, den priester; 671 1Kon 1:44| profeet, en Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi 672 1Kon 2:1 | zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: ~ 673 1Kon 2:5 | weet gij ook, wat Joab, de zoon van Zeruja, mij gedaan heeft, 674 1Kon 2:5 | krijgsoversten van Israel, Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon 675 1Kon 2:5 | zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jether, dien hij gedood 676 1Kon 2:8 | zie, bij u is Simei, de zoon van Gera, de zoon van Jemini, 677 1Kon 2:8 | Simei, de zoon van Gera, de zoon van Jemini, uit Bahurim, 678 1Kon 2:13| 13 Toen kwam Adonia, de zoon van Haggith, tot Bathseba, 679 1Kon 2:22| priester, en voor Joab, den zoon van Zeruja. ~ 680 1Kon 2:25| de hand van Benaja, den zoon van Jojada; die viel op 681 1Kon 2:29| zond Salomo Benaja, den zoon van Jojada, zeggende: Ga 682 1Kon 2:32| David niet wist, Abner, den zoon van Ner, den krijgsoverste 683 1Kon 2:32| van Israel, en Amasa, den zoon van Jether, den krijgsoverste 684 1Kon 2:34| 34 En Benaja, de zoon van Jojada, ging op, en 685 1Kon 2:35| koning zette Benaja, den zoon van Jojada, in zijn plaats 686 1Kon 2:39| wegliepen tot Achis, den zoon van Maacha, den koning van 687 1Kon 2:46| koning gebood Benaja, den zoon van Jojada; die ging uit, 688 1Kon 3:6 | Gij hem gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon, 689 1Kon 3:19| 19 En de zoon dezer vrouw is des nachts 690 1Kon 3:20| middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als uw dienstmaagd 691 1Kon 3:20| haar schoot, en haar doden zoon legde zij in mijn schoot. ~ 692 1Kon 3:21| in de morgen op, om mijn zoon te zogen, en zie, hij was 693 1Kon 3:21| hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien ik gebaard had. ~ 694 1Kon 3:22| maar die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon; 695 1Kon 3:22| mijn zoon, en de dode is uw zoon; gene daarentegen zeide: 696 1Kon 3:22| Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon! 697 1Kon 3:22| zoon, en de levende is mijn zoon! Alzo spraken zij voor het 698 1Kon 3:23| Deze zegt: Dit is mijn zoon, die leeft, maar uw zoon 699 1Kon 3:23| zoon, die leeft, maar uw zoon is het, die dood is; en 700 1Kon 3:23| Neen, maar de dode is uw zoon, en de levende mijn zoon. ~ 701 1Kon 3:23| zoon, en de levende mijn zoon. ~ 702 1Kon 3:26| 26 Maar de vrouw, welker zoon de levende was, sprak tot 703 1Kon 3:26| ingewand ontstak over haar zoon), en zeide: Och, mijn heer! 704 1Kon 4:2 | die hij had: Azaria, de zoon van Zadok, was opperambtman. ~ 705 1Kon 4:3 | 3 Elihoref, en Ahia, de zoon van Sisa, waren schrijvers; 706 1Kon 4:3 | schrijvers; Josafat, de zoon van Ahilud, was kanselier. ~ 707 1Kon 4:4 | 4 En Benaja, de zoon van Jojada, was over het 708 1Kon 4:5 | 5 En Azaria, de zoon van Nathan, was over de 709 1Kon 4:5 | bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, 710 1Kon 4:6 | hofmeester; en Adoniram, de zoon van Abda, was over de schatting. ~ 711 1Kon 4:8 | En dit zijn hun namen: de zoon van Hur was in het gebergte 712 1Kon 4:9 | 9 De zoon van Deker in Makaz, en in 713 1Kon 4:10| 10 De zoon van Hesed in Arubboth; hij 714 1Kon 4:11| 11 De zoon van Abinadab had de ganse 715 1Kon 4:12| 12 Baana, de zoon van Ahilud, had Taanach, 716 1Kon 4:13| 13 De zoon van Geber was te Ramoth 717 1Kon 4:13| de dorpen van Jair, den zoon van Manasse, die in Gilead 718 1Kon 4:14| 14 Abinadab, de zoon van Iddo, was te Mahanaim. ~ 719 1Kon 4:16| 16 Baana, de zoon van Husai, was in Aser en 720 1Kon 4:17| 17 Josafath, de zoon van Paruah, in Issaschar. ~ 721 1Kon 4:18| 18 Simei, de zoon van Ela, in Benjamin. ~ 722 1Kon 4:19| 19 Geber, de zoon van Uri, was in het land 723 1Kon 5:5 | vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op 724 1Kon 5:7 | heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft over dit grote 725 1Kon 7:14| 14 Hij was de zoon ener weduwvrouw, uit den 726 1Kon 8:19| huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen 727 1Kon 11:13| afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts 728 1Kon 11:20| Tachpenes baarde hem zijn zoon Genubath, denwelken Tachpenes 729 1Kon 11:23| wederpartijder, Rezon, den zoon van Eljada, die gevloden 730 1Kon 11:26| 26 Daartoe Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet 731 1Kon 11:36| 36 En zijn zoon zal Ik een stam geven; opdat 732 1Kon 11:43| David; en Rehabeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  733 1Kon 12:2 | geschiedde nu, als Jerobeam, de zoon van Nebat, dit hoorde, daar 734 1Kon 12:15| gesproken had tot Jerobeam, den zoon van Nebat. ~ 735 1Kon 12:16| erve hebben wij aan den zoon van Isai; naar uw tenten, 736 1Kon 12:21| weder aan Rehabeam, den zoon van Salomo, bracht. ~ 737 1Kon 12:23| 23 Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo, den koning van 738 1Kon 13:2 | zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids 739 1Kon 13:11| woonde te Beth-El; en zijn zoon kwam, en vertelde hem al 740 1Kon 14:1 | dierzelfder tijd was Abia, de zoon van Jerobeam, krank. ~ 741 1Kon 14:5 | te vragen, aangaande haar zoon, want hij is krank; zo en 742 1Kon 14:20| vaderen, en Nadab, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~ 743 1Kon 14:21| 21 Rehabeam nu, de zoon van Salomo, regeerde in 744 1Kon 14:31| de Ammonietische; en zijn zoon Abiam regeerde in zijn plaats. ~ 745 1Kon 15:1 | den koning Jerobeam, den zoon van Nebat, werd Abiam koning 746 1Kon 15:4 | Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na hem, en bevestigende 747 1Kon 15:8 | stad Davids; en Asa, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~ 748 1Kon 15:18| zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon 749 1Kon 15:18| zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning van 750 1Kon 15:24| zijn vader David; en zijn zoon Josafat werd koning in zijn 751 1Kon 15:25| 25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning 752 1Kon 15:27| 27 En Baesa, de zoon van Ahia, van het huis van 753 1Kon 15:33| van Juda, werd Baesa, de zoon van Ahia, koning over gans 754 1Kon 16:1 | des HEEREN tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa, 755 1Kon 16:3 | het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat. ~ 756 1Kon 16:6 | begraven te Thirza; en zijn zoon Ela regeerde in zijn plaats. ~ 757 1Kon 16:7 | van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa 758 1Kon 16:8 | koning van Juda, werd Ela, de zoon van Baesa, koning over Israel, 759 1Kon 16:13| de zonden van Ela, zijn zoon, waarmede zij gezondigd 760 1Kon 16:21| volks volgde Tibni, den zoon van Ginath, om hem koning 761 1Kon 16:22| het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath, volgde; en Tibni 762 1Kon 16:26| wegen van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonden, 763 1Kon 16:28| begraven te Samaria; en zijn zoon Achab regeerde in zijn plaats. ~ 764 1Kon 16:29| 29 En Achab, de zoon van Omri, werd koning over 765 1Kon 16:29| koning van Juda; en Achab, de zoon van Omri, regeerde over 766 1Kon 16:30| 30 En Achab, den zoon van Omri, deed wat kwaad 767 1Kon 16:31| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat?), dat hij nog 768 1Kon 16:34| Abiram, zijn eerstgeborenen zoon heeft hij haar gegrondvest, 769 1Kon 16:34| op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten 770 1Kon 16:34| den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had. ~  ~  ~  771 1Kon 17:12| het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, 772 1Kon 17:13| hier uit; doch voor u en uw zoon zult gij daarna wat maken. ~ 773 1Kon 17:17| geschiedde na deze dingen, dat de zoon dezer vrouw, der waardin 774 1Kon 17:18| gedachtenis te brengen, en om mijn zoon te doden? ~ 775 1Kon 17:19| zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar 776 1Kon 17:20| kwalijk gedaan, dat Gij haar zoon gedood hebt? ~ 777 1Kon 17:23| en Elia zeide: Zie, uw zoon leeft. ~ 778 1Kon 19:16| Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning 779 1Kon 19:16| over Israel; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, 780 1Kon 19:19| daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve ploegde 781 1Kon 21:22| het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en gelijk het 782 1Kon 21:22| het huis van Baesa, den zoon van Ahia; om de terging, 783 1Kon 22:8 | profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: 784 1Kon 22:9 | Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. ~ 785 1Kon 22:11| 11 En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren 786 1Kon 22:24| 24 Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg 787 1Kon 22:26| der stad, en tot Joas, den zoon des konings; ~ 788 1Kon 22:40| met zijn vaderen; en zijn zoon Ahazia werd koning in zijn 789 1Kon 22:41| 41 Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over 790 1Kon 22:50| 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: 791 1Kon 22:51| zijn vader David; en zijn zoon Joram werd koning in zijn 792 1Kon 22:52| 52 Ahazia, de zoon van Achab, werd koning over 793 1Kon 22:53| den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 794 2Kon 1:17| tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning 795 2Kon 1:17| Juda; want hij had geen zoon. ~ 796 2Kon 3:1 | 1 Joram nu, de zoon van Achab, werd koning over 797 2Kon 3:3 | zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die Israel 798 2Kon 3:11| zeide: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op 799 2Kon 3:27| nam hij zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning 800 2Kon 4:6 | waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij nog een 801 2Kon 4:14| gezegd: Zij heeft toch geen zoon, en haar man is oud. ~ 802 2Kon 4:16| des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij zeide: 803 2Kon 4:17| werd zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd, omtrent 804 2Kon 4:28| En zij zeide: Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide 805 2Kon 4:36| hem; en hij zeide: Neem uw zoon op. ~ 806 2Kon 4:37| ter aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit. ~ 807 2Kon 6:28| tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, 808 2Kon 6:28| en morgen zullen wij mijn zoon eten. ~ 809 2Kon 6:29| 29 Zo hebben wij mijn zoon gezoden, en hebben hem gegeten; 810 2Kon 6:29| tot haar zeide: Geef uw zoon, dat wij hem eten, zo heeft 811 2Kon 6:29| eten, zo heeft zij haar zoon verstoken. ~ 812 2Kon 6:31| het hoofd van Elisa, den zoon van Safat, heden op hem 813 2Kon 6:32| gijlieden gezien, hoe die zoon des moordenaars gezonden 814 2Kon 8:1 | gesproken tot die vrouw, welker zoon hij levend gemaakt had, 815 2Kon 8:5 | zo riep de vrouw, welker zoon hij levend gemaakt had, 816 2Kon 8:5 | de vrouw, en dit is haar zoon, dien Elisa heeft levend 817 2Kon 8:9 | aangezicht, en zeide: Uw zoon Benhadad, de koning van 818 2Kon 8:16| vijfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, den koning van 819 2Kon 8:16| Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, den koning 820 2Kon 8:24| Davids; en Ahazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ 821 2Kon 8:25| twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning van 822 2Kon 8:25| Israel, begon Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning 823 2Kon 8:28| hij toog met Joram, den zoon van Achab, naar den strijd, 824 2Kon 8:29| van Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van 825 2Kon 8:29| kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te 826 2Kon 9:2 | zijn, zo zie, waar Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van 827 2Kon 9:2 | de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, is; en ga in, 828 2Kon 9:9 | het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en als het huis 829 2Kon 9:9 | het huis van Baesa, den zoon van Ahia. ~ 830 2Kon 9:14| 14 Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van 831 2Kon 9:14| de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, een verbintenis 832 2Kon 9:20| het drijven van Jehu, den zoon van Nimsi, want hij drijft 833 2Kon 9:29| elfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, was Ahazia koning 834 2Kon 10:15| zo vond hij Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet; 835 2Kon 10:23| Jehu kwam met Jonadab, den zoon van Rechab, in het huis 836 2Kon 10:29| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 837 2Kon 10:35| hem te Samaria, en zijn zoon Joahaz werd koning in zijn 838 2Kon 11:1 | van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was, zo maakte zij 839 2Kon 11:2 | van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal hem 840 2Kon 11:4 | HEEREN, en hij toonde hun den zoon des konings. ~ 841 2Kon 11:12| Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem de kroon 842 2Kon 12:21| 21 Want Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, 843 2Kon 12:21| Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, zijn knechten, 844 2Kon 12:21| Davids; en Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  845 2Kon 13:21| 21 Want Jozacar, de zoon van Simeath, en Jozabad, 846 2Kon 13:21| Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, zijn knechten, 847 2Kon 13:21| Davids; en Amazia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ 848 2Kon 14:1 | twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den koning van 849 2Kon 14:1 | van Juda, werd Joahaz, de zoon van Jehu, koning over Israel, 850 2Kon 14:2 | zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 851 2Kon 14:3 | de hand van Benhadad, den zoon van Hazael, al die dagen. ~ 852 2Kon 14:9 | te Samaria; en Joas, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~ 853 2Kon 14:10| van Juda, werd Joas, de zoon van Joahaz, koning over 854 2Kon 14:11| zonden van Jerobeam, dien zoon van Nebat, die Israel zondigen 855 2Kon 14:24| van Syrie, stierf, en zijn zoon Benhadad werd koning in 856 2Kon 14:25| 25 Joas nu, de zoon van Joahaz, nam de steden 857 2Kon 14:25| de hand van Benhadad, den zoon van Hazael, die hij uit 858 2Kon 15:1 | tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van 859 2Kon 15:1 | werd Amazia koning, de zoon van Joas, den koning van 860 2Kon 15:8 | Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van 861 2Kon 15:8 | den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van 862 2Kon 15:9 | zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte 863 2Kon 15:13| den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, 864 2Kon 15:13| den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-Semes, 865 2Kon 15:16| koningen van Israel; en zijn zoon Jerobeam werd koning in 866 2Kon 15:17| 17 Amazia nu, de zoon van Joas, koning van Juda, 867 2Kon 15:17| na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning van 868 2Kon 15:23| vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning van 869 2Kon 15:23| Samaria koning, Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israel, 870 2Kon 15:24| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 871 2Kon 15:25| van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, 872 2Kon 15:27| de hand van Jerobeam, den zoon van Joas. ~ 873 2Kon 15:29| koningen van Israel; en zijn zoon Zacharia werd koning in 874 2Kon 16:1 | werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van 875 2Kon 16:5 | afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des konings, was over het 876 2Kon 16:7 | de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd koning in zijn 877 2Kon 16:8 | Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israel 878 2Kon 16:9 | zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 879 2Kon 16:10| 10 En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis 880 2Kon 16:13| 13 Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, 881 2Kon 16:14| 14 Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, 882 2Kon 16:14| Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te Samaria, en 883 2Kon 16:17| Juda, werd Menahem, den zoon van Gadi, koning over Israel, 884 2Kon 16:18| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 885 2Kon 16:22| met zijn vaderen; en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn 886 2Kon 16:23| van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over 887 2Kon 16:24| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 888 2Kon 16:25| 25 En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, 889 2Kon 16:27| van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over 890 2Kon 16:28| zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel zondigen 891 2Kon 16:30| 30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis 892 2Kon 16:30| verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, 893 2Kon 16:30| twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. ~ 894 2Kon 16:32| tweede jaar van Pekah, den zoon van Remalia, den koning 895 2Kon 16:32| werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van 896 2Kon 16:37| van Syrie, en Pekah, den zoon van Remalia. ~ 897 2Kon 16:38| zijn vader David; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn 898 2Kon 17:1 | zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz 899 2Kon 17:1 | Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den koning van 900 2Kon 17:3 | Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar 901 2Kon 17:5 | Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning 902 2Kon 17:7 | Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit 903 2Kon 17:20| Davids; en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  904 2Kon 18:1 | zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz 905 2Kon 18:1 | Remalia, werd Achaz koning, de zoon van Jotham, den koning van 906 2Kon 18:3 | Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar 907 2Kon 18:5 | Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning 908 2Kon 18:7 | Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos mij uit 909 2Kon 18:20| Davids; en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  910 2Kon 19:1 | van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning over Israel 911 2Kon 19:21| zij maakten Jerobeam, den zoon van Nebat, koning; en Jerobeam 912 2Kon 20:1 | derde jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van 913 2Kon 20:1 | dat Hizkia koning werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. ~ 914 2Kon 20:9 | zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van 915 2Kon 20:18| tot hen uit Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester, 916 2Kon 20:18| de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier. ~ 917 2Kon 20:26| 26 Toen zeide Eljakim, de zoon van Hilkia, en Sebna, en 918 2Kon 20:37| 37 Toen kwam Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester, 919 2Kon 20:37| de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier, 920 2Kon 21:2 | Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; ~ 921 2Kon 21:20| 20 Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, zeggende: 922 2Kon 21:37| Ararat; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  923 2Kon 22:1 | en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem, 924 2Kon 22:12| zond Berodach Baladan de zoon van Baladan, de koning van 925 2Kon 22:21| met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning in zijn 926 2Kon 23:6 | 6 Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde 927 2Kon 23:7 | had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit huis, en 928 2Kon 23:18| den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in zijn 929 2Kon 23:24| volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats. ~ 930 2Kon 23:26| den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in zijn 931 2Kon 24:3 | den schrijver Safan, den zoon van Azalia, den zoon van 932 2Kon 24:3 | den zoon van Azalia, den zoon van Mesullam, zond in het 933 2Kon 24:12| priester, en Ahikam, den zoon van Safan, en Achbor, den 934 2Kon 24:12| van Safan, en Achbor, den zoon van Michaja, en Safan, den 935 2Kon 24:14| huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van 936 2Kon 24:14| den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder ( 937 2Kon 25:10| Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den 938 2Kon 25:15| hoogte, die Jerobeam, de zoon van Nebat, dewelke Israel 939 2Kon 25:30| des lands nam Joahaz, den zoon Josia, en zalfden hem, en 940 2Kon 25:34| Farao Necho Eljakim, den zoon van Josia, koning, in de 941 2Kon 26:6 | met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning in 942 2Kon 27:22| stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van 943 2Kon 27:22| den zoon van Ahikam, den zoon van Safan. ~ 944 2Kon 27:23| Mizpa; namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan, 945 2Kon 27:23| Nethanja, en Johanan, de zoon van Kareah, en Seraja, de 946 2Kon 27:23| van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, de Netofathiet, 947 2Kon 27:23| Netofathiet, en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet, zij 948 2Kon 27:25| zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van 949 2Kon 27:25| de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk 950 1Kro 1:43| kinderen Israels: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner 951 1Kro 1:44| regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. ~ 952 1Kro 1:46| Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn 953 1Kro 1:49| stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in 954 1Kro 2:18| 18 Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen 955 1Kro 2:50| kinderen van Kaleb, den zoon van Hur, den eerstgeborene 956 1Kro 3:2 | 2 De derde Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van 957 1Kro 3:2 | Gesur; de vierde Adonia, de zoon van Haggith; ~ 958 1Kro 3:10| 10 Salomo's zoon nu was Rehabeam; zijn zoon 959 1Kro 3:10| zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was 960 1Kro 3:10| zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~ 961 1Kro 3:10| zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~ 962 1Kro 3:11| 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon was 963 1Kro 3:11| Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was 964 1Kro 3:11| zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~ 965 1Kro 3:12| 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was 966 1Kro 3:12| Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was 967 1Kro 3:12| zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~ 968 1Kro 3:13| 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was 969 1Kro 3:13| Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was 970 1Kro 3:13| zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~ 971 1Kro 3:14| 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon was 972 1Kro 3:14| Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~ 973 1Kro 3:16| nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~ 974 1Kro 3:16| zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~ 975 1Kro 3:17| Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~ 976 1Kro 4:2 | 2 En Reaja, de zoon van Sobal, gewon Jahath, 977 1Kro 4:8 | huisgezinnen van Aharlel, den zoon van Harum. ~ 978 1Kro 4:15| kinderen van Kaleb nu, den zoon van Jefunne, waren Iru, 979 1Kro 4:21| De kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader 980 1Kro 4:25| 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma 981 1Kro 4:25| zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~ 982 1Kro 4:25| zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~ 983 1Kro 4:26| waren dezen: Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei 984 1Kro 4:26| Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~ 985 1Kro 4:26| Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~ 986 1Kro 4:34| en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia, ~ 987 1Kro 4:35| 35 En Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van 988 1Kro 4:35| de zoon van Jesibja, den zoon van Saraja, den zoon van 989 1Kro 4:35| den zoon van Saraja, den zoon van Asiel, ~ 990 1Kro 4:37| 37 En Ziza, de zoon van Sifei, den zoon van 991 1Kro 4:37| de zoon van Sifei, den zoon van Allon, den zoon van 992 1Kro 4:37| den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van 993 1Kro 4:37| den zoon van Jedaja, den zoon van Simri, den zoon van 994 1Kro 4:37| den zoon van Simri, den zoon van Semaja; ~ 995 1Kro 5:1 | kinderen van Jozef, den zoon van Israel; doch niet alzo, 996 1Kro 5:4 | kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn 997 1Kro 5:4 | zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~ 998 1Kro 5:4 | Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~ 999 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; 1000 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal; ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2206

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License