1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2206
Book Chapter: Verse
1501 Neh 11:11 | den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van
1502 Neh 11:11 | den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon van
1503 Neh 11:11 | den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, was voorganger
1504 Neh 11:12 | en twintig. En Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van
1505 Neh 11:12 | de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van
1506 Neh 11:12 | den zoon van Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon van Zacharja,
1507 Neh 11:12 | den zoon van Amzi, den zoon van Zacharja, den zoon van
1508 Neh 11:12 | den zoon van Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon van
1509 Neh 11:12 | den zoon van Pashur, den zoon van Malchia; ~
1510 Neh 11:13 | veertig. En Amassai, de zoon van Azareel, den zoon van
1511 Neh 11:13 | de zoon van Azareel, den zoon van Achzai, den zoon van
1512 Neh 11:13 | den zoon van Achzai, den zoon van Mesillemoth, den zoon
1513 Neh 11:13 | zoon van Mesillemoth, den zoon van Immer; ~
1514 Neh 11:14 | over hen was Zabdiel, de zoon van Gedolim. ~
1515 Neh 11:15 | de Levieten: Semaja, de zoon van Hassub, den zoon van
1516 Neh 11:15 | de zoon van Hassub, den zoon van Azrikam, den zoon van
1517 Neh 11:15 | den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, den zoon van
1518 Neh 11:15 | den zoon van Hasabja, den zoon van Buni. ~
1519 Neh 11:17 | 17 En Matthanja, de zoon van Micha, den zoon van
1520 Neh 11:17 | de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van
1521 Neh 11:17 | den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, was het hoofd,
1522 Neh 11:17 | zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammua, den zoon van
1523 Neh 11:17 | de zoon van Sammua, den zoon van Galal, den zoon van
1524 Neh 11:17 | den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun. ~
1525 Neh 11:22 | te Jeruzalem was Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja,
1526 Neh 11:22 | Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja, den zoon van
1527 Neh 11:22 | den zoon van Hasabja, den zoon van Matthanja, den zoon
1528 Neh 11:22 | zoon van Matthanja, den zoon van Micha; van de kinderen
1529 Neh 11:24 | 24 En Petahja, de zoon van Mesezabeel, van de kinderen
1530 Neh 11:24 | kinderen van Zerah, den zoon van Juda, was aan des konings
1531 Neh 12:1 | die met Zerubbabel, den zoon van Sealthiel, en Jesua,
1532 Neh 12:23 | de dagen van Johanan, den zoon van Eljasib, toe. ~
1533 Neh 12:24 | Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiel, en hun broederen
1534 Neh 12:26 | de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van
1535 Neh 12:26 | den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in de dagen
1536 Neh 12:35 | trompetten: Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van
1537 Neh 12:35 | de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van
1538 Neh 12:35 | den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den zoon
1539 Neh 12:35 | zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van
1540 Neh 12:35 | den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van
1541 Neh 12:35 | den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf; ~
1542 Neh 12:45 | gebod van David en zijn zoon Salomo. ~
1543 Neh 13:13 | aan hun hand Hanan, den zoon van Zakkur, den zoon van
1544 Neh 13:13 | den zoon van Zakkur, den zoon van Matthanja; want zij
1545 Neh 13:28 | kinderen van Jojada, den zoon van Eljasib, den hogepriester,
1546 Est 2:5 | naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei,
1547 Est 2:5 | een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van
1548 Est 2:5 | den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini; ~
1549 Est 16:1 | Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1550 Est 16:10 | hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1551 Est 17:1 | Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1552 Est 17:10 | hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1553 Est 47:1 | gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1554 Est 50:10 | tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den vijand
1555 Est 52:11 | 24 Omdat Haman, de zoon van Hammedatha, den Agagiet,
1556 Job 18:19 | 19 Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder
1557 Job 32:2 | de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet,
1558 Job 32:6 | Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet,
1559 Psa 2:7 | Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. ~
1560 Psa 2:12 | 12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne,
1561 Psa 3:1 | het aangezicht van zijn zoon Absalom. ~
1562 Psa 7:1 | de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. ~
1563 Psa 8:5 | Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem
1564 Psa 50:20 | tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering
1565 Psa 72:1 | en Uw gerechtigheid den zoon des konings. ~
1566 Psa 72:20 | De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende een einde. ~ ~ ~
1567 Psa 80:16 | geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt! ~
1568 Psa 80:18 | rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt. ~
1569 Psa 86:16 | Uw sterkte, en verlos den zoon Uwer dienstmaagd. ~
1570 Psa 89:23 | hem niet dringen, en de zoon der ongerechtigheid zal
1571 Psa 89:28 | Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over
1572 Psa 116:16 | knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt
1573 Spre 1:1 | spreuken van Salomo, den zoon van David, den koning van
1574 Spre 1:8 | 8 Mijn zoon! hoor de tucht uws vaders,
1575 Spre 1:10| 10 Mijn zoon! indien de zondaars u aanlokken,
1576 Spre 1:15| 15 Mijn zoon! wandel niet met hen op
1577 Spre 2:1 | 1 Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt,
1578 Spre 3:1 | 1 Mijn zoon! vergeet mijn wet niet,
1579 Spre 3:11| 11 Mijn zoon! verwerp de tucht des HEEREN
1580 Spre 3:12| ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen
1581 Spre 3:21| 21 Mijn zoon! laat ze niet afwijken van
1582 Spre 4:3 | Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor
1583 Spre 4:10| 10 Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan,
1584 Spre 4:20| 20 Mijn zoon! merk op mijn woorden, neig
1585 Spre 5:1 | 1 Mijn zoon! merk op mijn wijsheid,
1586 Spre 5:20| En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en
1587 Spre 6:1 | 1 Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg
1588 Spre 6:3 | 3 Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in
1589 Spre 6:20| 20 Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders,
1590 Spre 7:1 | 1 Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en
1591 Spre 10:1 | spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar
1592 Spre 10:1 | den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. ~
1593 Spre 10:5 | vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast
1594 Spre 10:5 | oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt. ~
1595 Spre 13:1 | 1 Een wijs zoon hoort de tucht des vaders;
1596 Spre 13:24| roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft,
1597 Spre 15:20| 20 Een wijs zoon zal den vader verblijden;
1598 Spre 17:2 | knecht zal heersen over een zoon, die beschaamd maakt, en
1599 Spre 17:25| 25 Een zotte zoon is een verdriet voor zijn
1600 Spre 19:13| 13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende;
1601 Spre 19:18| 18 Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar
1602 Spre 19:26| moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en
1603 Spre 19:27| 27 Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te
1604 Spre 23:15| 15 Mijn zoon! zo uw hart wijs is, mijn
1605 Spre 23:19| 19 Hoor gij, mijn zoon! en word wijs, en richt
1606 Spre 23:24| verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem
1607 Spre 23:26| 26 Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat
1608 Spre 24:13| 13 Eet honig, mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem
1609 Spre 24:21| 21 Mijn zoon! vrees den HEERE en den
1610 Spre 27:11| 11 Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart;
1611 Spre 28:7 | bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel
1612 Spre 29:17| 17 Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid
1613 Spre 29:21| zal in zijn laatste een zoon willen zijn. ~
1614 Spre 30:1 | De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man
1615 Spre 31:2 | 2 Wat, o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks?
1616 Spre 31:2 | o mijn zoon, en wat, o zoon mijns buiks? ja, wat, o
1617 Spre 31:2 | mijns buiks? ja, wat, o zoon mijner geloften? ~
1618 Pred 1:1 | woorden van den prediker, den zoon van David, den koning te
1619 Pred 5:13| bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in
1620 Pred 10:17| land! welks koning een zoon der edelen is, en welks
1621 Pred 12:12| wat boven dezelve is, mijn zoon! wees gewaarschuwd; van
1622 Jes 1:1 | gezicht van Jesaja, den zoon van Amoz, hetwelk hij zag
1623 Jes 2:1 | Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft over
1624 Jes 7:1 | de dagen van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van
1625 Jes 7:1 | den zoon van Jotham, den zoon van Uzzia, den koning van
1626 Jes 7:1 | van Syrie, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning
1627 Jes 7:3 | Achaz tegemoet, gij en uw zoon, Schear-Jaschub, aan het
1628 Jes 7:4 | der Syriers, en van den zoon van Remalia; ~
1629 Jes 7:5 | heeft, met Efraim en den zoon van Remalia, zeggende: ~
1630 Jes 7:6 | onder ons delen, en den zoon van Tabeal koning maken
1631 Jes 7:9 | Efraims hoofd zijn, en de zoon van Remalia het hoofd van
1632 Jes 7:14 | zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL
1633 Jes 8:2 | priester, en Zacharia, den zoon van Jeberechja. ~
1634 Jes 8:3 | werd zwanger, en baarde een zoon; en de HEERE zeide tot mij:
1635 Jes 8:6 | vreugde is bij Rezin en den zoon van Remalia; ~
1636 Jes 9:5 | Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij
1637 Jes 13:1 | van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft. ~
1638 Jes 14:12 | gevallen, o morgenster, gij zoon des dageraads! hoe zijt
1639 Jes 14:22 | het overblijfsel, en den zoon en den zoonszoon, spreekt
1640 Jes 19:11 | zeggen tot Farao; Ik ben een zoon der wijzen, een zoon
1641 Jes 19:11 | zoon der wijzen, een zoon der oude koningen? ~
1642 Jes 20:2 | den dienst van Jesaja, den zoon van Amoz, zeggende: Ga heen,
1643 Jes 22:20 | Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia, roepen zal. ~
1644 Jes 36:3 | tot hem uit Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester,
1645 Jes 36:3 | de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier. ~
1646 Jes 36:22 | Toen kwam Eljakim, de zoon van Hilkia, de hofmeester,
1647 Jes 36:22 | de schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, de kanselier,
1648 Jes 37:2 | Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; ~
1649 Jes 37:21 | Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, om
1650 Jes 37:38 | Ararat; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~ ~ ~
1651 Jes 38:1 | en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, kwam tot hem,
1652 Jes 39:1 | zond Merodach Baladan, de zoon van Baladan, de koning van
1653 Jes 49:15 | zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon deze
1654 Jer 1:1 | woorden van Jeremia, den zoon van Hilkia, uit de priesteren,
1655 Jer 1:2 | in de dagen van Josia, zoon van Amon, koning van Juda,
1656 Jer 1:3 | in de dagen van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda,
1657 Jer 1:3 | elfde jaar van Zedekia, zoon van Josia, koning van Juda;
1658 Jer 15:4 | aarde, vanwege Manasse, zoon van Jehizkia, koning van
1659 Jer 20:1 | 1 Als Pashur, de zoon van Immer, de priester (
1660 Jer 20:15 | zeggende: U is een jonge zoon geboren, verblijdende hem
1661 Jer 21:1 | tot hem zond Pashur, den zoon van Malchia, en Zefanja,
1662 Jer 21:1 | Malchia, en Zefanja, den zoon van Maaseja, den priester,
1663 Jer 22:11 | de HEERE van Sallum, den zoon van Josia, koning van Juda,
1664 Jer 22:18 | HEERE alzo van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda:
1665 Jer 22:24 | HEERE, ofschoon Chonia, de zoon van Jojakim, den koning
1666 Jer 24:1 | weggevoerd Jechonia, den zoon van Jojakim, den koning
1667 Jer 25:1 | vierde jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (
1668 Jer 25:3 | dertiende jaar van Josia, den zoon van Amon, den koning van
1669 Jer 26:1 | koninkrijks van Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda,
1670 Jer 26:20 | HEEREN profeteerde, Uria, de zoon van Semaja, van Kirjath-Jearim;
1671 Jer 26:22 | naar Egypte, Elnathan, den zoon van Achbor, en andere mannen
1672 Jer 26:24 | de hand van Ahikam, den zoon van Safan, was met Jeremia,
1673 Jer 27:1 | koninkrijks van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda,
1674 Jer 27:7 | volken zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen,
1675 Jer 27:7 | zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd
1676 Jer 27:20 | weggenomen, als hij Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van
1677 Jer 28:1 | vijfde maand, dat Hananja, zoon van Azur, de profeet,
1678 Jer 28:4 | Ook zal Ik Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van
1679 Jer 29:3 | Door de hand van Elasa, den zoon van Safan, en Gemarja, den
1680 Jer 29:3 | van Safan, en Gemarja, den zoon van Hilkia, die Zedekia,
1681 Jer 29:21 | God Israels, van Achab, zoon van Kolaja, en van Zedekia,
1682 Jer 29:21 | Kolaja, en van Zedekia, zoon van Maaseja, die ulieden
1683 Jer 29:25 | is, en tot Zefanja, den zoon van Maaseja, den priester,
1684 Jer 31:20 | Efraim Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind?
1685 Jer 32:7 | 7 Zie, Hanameel, de zoon van Sallum, uw oom, zal
1686 Jer 32:8 | kwam Hanameel, mijns ooms zoon, naar des HEEREN woord,
1687 Jer 32:9 | van Hanameel, mijns ooms zoon, het veld, dat bij Anathoth
1688 Jer 32:12 | koopbrief aan Baruch, den zoon van Nerija, den zoon van
1689 Jer 32:12 | den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, voor de ogen
1690 Jer 32:12 | van Hanameel, mijns ooms zoon, en voor de ogen der getuigen
1691 Jer 32:16 | koopbrief aan Baruch, den zoon van Nerija, gegeven had,
1692 Jer 33:21 | knecht David, dat hij geen zoon hebbe, die op zijn troon
1693 Jer 35:1 | de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
1694 Jer 35:3 | Toen nam ik Jaazanja, den zoon van Jeremia, den zoon van
1695 Jer 35:3 | den zoon van Jeremia, den zoon van Habazzinja, mitsgaders
1696 Jer 35:4 | der zonen van Hanan, den zoon van Jigdalia, den man Gods;
1697 Jer 35:4 | kamer van Maaseja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder. ~
1698 Jer 35:6 | drinken; want Jonadab, de zoon van Rechab, onze vader,
1699 Jer 35:8 | stemme van Jonadab, den zoon van Rechab, onzen vader,
1700 Jer 35:14 | woorden van Jonadab, den zoon van Rechab, die hij zijn
1701 Jer 35:16 | kinderen van Jonadab, den zoon van Rechab, het gebod huns
1702 Jer 35:19 | Israels: Er zal Jonadab, den zoon van Rechab, niet worden
1703 Jer 36:1 | vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
1704 Jer 36:4 | riep Jeremia Baruch, den zoon van Nerija; en Baruch schreef
1705 Jer 36:8 | 8 En Baruch, de zoon van Nerija, deed naar alles,
1706 Jer 36:9 | vijfde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
1707 Jer 36:10 | de kamer van Gemarja, den zoon van Safan, den schrijver,
1708 Jer 36:11 | Als nu Michaja, de zoon van Gemarja, den zoon van
1709 Jer 36:11 | de zoon van Gemarja, den zoon van Safan, al de woorden
1710 Jer 36:12 | schrijver, en Delaja, de zoon van Semaja, en Elnathan,
1711 Jer 36:12 | Semaja, en Elnathan, de zoon van Achbor, en Gemarja,
1712 Jer 36:12 | van Achbor, en Gemarja, de zoon van Safan, en Zedekia, de
1713 Jer 36:12 | van Safan, en Zedekia, de zoon van Hananja, en al de vorsten. ~
1714 Jer 36:14 | al de vorsten Jehudi, den zoon van Nethanja, den zoon van
1715 Jer 36:14 | den zoon van Nethanja, den zoon van Selemja, den zoon van
1716 Jer 36:14 | den zoon van Selemja, den zoon van Cuschi, tot Baruch,
1717 Jer 36:14 | kom. Alzo nam Baruch, de zoon van Nerija, de rol in zijn
1718 Jer 36:26 | koning aan Jerahmeel, den zoon van Hammelech, en Zeraja,
1719 Jer 36:26 | Hammelech, en Zeraja, den zoon van Azriel, en Selemja,
1720 Jer 36:26 | Azriel, en Selemja, den zoon van Abdeel, om den schrijver
1721 Jer 36:32 | den schrijver Baruch, den zoon van Nerija; die schreef
1722 Jer 37:1 | 1 En Zedekia, zoon van Josia, regeerde, koning
1723 Jer 37:1 | plaats van Chonja, Jojakims zoon, welken Zedekia Nebukadrezar,
1724 Jer 37:3 | koning Zedekia Juchal, den zoon van Selemja, en Sefanja,
1725 Jer 37:3 | Selemja, en Sefanja, den zoon van Maaseja, den priester,
1726 Jer 37:13 | wiens naam was Jerija, de zoon van Selemja, den zoon van
1727 Jer 37:13 | de zoon van Selemja, den zoon van Hananja; die greep den
1728 Jer 38:1 | 1 Als Sefatja, de zoon van Matthan, en Gedalia,
1729 Jer 38:1 | Matthan, en Gedalia, de zoon van Pashur, en Juchal, de
1730 Jer 38:1 | van Pashur, en Juchal, de zoon van Selemja, en Pashur,
1731 Jer 38:1 | van Selemja, en Pashur, de zoon van Malchia, de woorden
1732 Jer 38:6 | den kuil van Malchia, den zoon van Hammelech, die in het
1733 Jer 39:14 | hem over aan Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van
1734 Jer 39:14 | den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dat hij hem henen
1735 Jer 40:5 | keer gij tot Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van
1736 Jer 40:5 | den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dien de koning
1737 Jer 40:6 | Jeremia tot Gedalia, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en
1738 Jer 40:7 | koning van Babel Gedalia, den zoon van Ahikam, over het land
1739 Jer 40:8 | Mizpa, namelijk, Ismael, de zoon van Nethanja, en Johanan
1740 Jer 40:8 | van Kareah, en Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen
1741 Jer 40:8 | Netofathiet, en Jezanja, de zoon eens Maachathiets, zij en
1742 Jer 40:9 | 9 En Gedalia, de zoon van Ahikam, den zoon van
1743 Jer 40:9 | de zoon van Ahikam, den zoon van Safan, zwoer hun en
1744 Jer 40:11 | en dat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van
1745 Jer 40:11 | den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, over hen gesteld
1746 Jer 40:13 | 13 Doch Johanan, de zoon van Kareah, en alle oversten
1747 Jer 40:14 | kinderen Ammons, Ismael, den zoon van Nethanja, uitgezonden
1748 Jer 40:14 | slaan? Maar Gedalia, de zoon van Ahikam, geloofde hen
1749 Jer 40:15 | Johanan nochtans, de zoon van Kareah, sprak tot Gedalia,
1750 Jer 40:15 | henengaan, en Ismael, den zoon van Nethanja, slaan, en
1751 Jer 40:16 | 16 Maar Gedalia, de zoon van Ahikam, zeide tot Johanan,
1752 Jer 40:16 | zeide tot Johanan, den zoon van Kareah: Doe deze zaak
1753 Jer 41:1 | zevende maand, dat Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van
1754 Jer 41:1 | de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijken
1755 Jer 41:1 | kwamen tot Gedalia, den zoon van Ahikam, te Mizpa; en
1756 Jer 41:2 | 2 En Ismael, de zoon van Nethanja, maakte zich
1757 Jer 41:2 | zij sloegen Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van
1758 Jer 41:2 | den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, met het
1759 Jer 41:6 | 6 En Ismael, de zoon van Nethanja, ging uit van
1760 Jer 41:6 | zeide: Komt tot Gedalia, den zoon van Ahikam! ~
1761 Jer 41:7 | gekomen waren, dat Ismael, de zoon van Nethanja, hen keelde,
1762 Jer 41:9 | dezen vulde Ismael, de zoon van Nethanja, met de verslagenen. ~
1763 Jer 41:10 | trawanten, aan Gedalia, den zoon van Ahikam, bevolen had;
1764 Jer 41:10 | bevolen had; Ismael dan, den zoon van Nethanja, voerde ze
1765 Jer 41:11 | Toen nu Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten
1766 Jer 41:11 | hoorden, dat Ismael, de zoon van Nethanja, gedaan had; ~
1767 Jer 41:12 | henen, om met Ismael, den zoon van Nethanja, te strijden;
1768 Jer 41:13 | Ismael was, Johanan zag, den zoon van Kareah, en al de oversten
1769 Jer 41:14 | gingen over tot Johanan, den zoon van Kareah. ~
1770 Jer 41:15 | 15 Doch Ismael, de zoon van Nethanja, ontkwam van
1771 Jer 41:16 | Toen nam Johanan, de zoon van Kareah, mitsgaders al
1772 Jer 41:16 | had van Ismael, den zoon van Nethanja, van Mizpa, (
1773 Jer 41:16 | nadat hij Gedalia, den zoon van Ahikam, geslagen had)
1774 Jer 41:18 | aangezicht, omdat Ismael, de zoon van Nethanja, Gedalia, den
1775 Jer 41:18 | van Nethanja, Gedalia, den zoon van Ahikam, geslagen had,
1776 Jer 42:1 | der heiren, Johanan, de zoon van Kareah, en Jezanja,
1777 Jer 42:1 | van Kareah, en Jezanja, de zoon van Hosaja, en al het volk,
1778 Jer 42:8 | Toen riep hij Johanan, den zoon van Kareah, en alle oversten
1779 Jer 43:2 | Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja, en Johanan,
1780 Jer 43:2 | van Hosaja, en Johanan, de zoon van Kareah, en al de trotse
1781 Jer 43:3 | 3 Maar Baruch, de zoon van Nerija, hitst u tegen
1782 Jer 43:4 | gehoorzaamde Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten
1783 Jer 43:5 | 5 Maar Johanan, de zoon van Kareah, en al de oversten
1784 Jer 43:6 | trawanten, bij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon
1785 Jer 43:6 | den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, gelaten
1786 Jer 43:6 | Jeremia, en Baruch, den zoon van Nerija; ~
1787 Jer 45:1 | gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die
1788 Jer 45:1 | jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
1789 Jer 46:2 | jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van
1790 Jer 51:59 | Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nerija, den zoon van
1791 Jer 51:59 | den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, als hij van
1792 Eze 1:3 | uitdrukkelijk tot Ezechiel, den zoon van Buzi, den priester,
1793 Eze 8:11 | Israels, met Jaazanja, den zoon van Safan, staande in het
1794 Eze 11:1 | hen zag ik Jaazanja, den zoon van Azzur, en Pelatja, den
1795 Eze 11:1 | van Azzur, en Pelatja, den zoon van Benaja, vorsten des
1796 Eze 11:13 | profeteerde, dat Pelatja, de zoon van Benaja, stierf. Toen
1797 Eze 14:20 | Heere HEERE, zo zij een zoon, of zo zij een dochter zouden
1798 Eze 18:10 | 10 Heeft hij nu een zoon gewonnen, die een inbreker
1799 Eze 18:14 | Ziet nu, heeft hij een zoon gewonnen, die al de zonden
1800 Eze 18:19 | gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon niet de ongerechtigheid
1801 Eze 18:19 | des vaders? Immers zal de zoon, die recht en gerechtigheid
1802 Eze 18:20 | zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid
1803 Eze 44:25 | om een moeder, of om een zoon, of om een dochter, om een
1804 Dan 5:22 | En gij, Belsazar, zijn zoon! hebt uw hart niet vernederd,
1805 Dan 7:13 | hemels, als eens mensen zoon, en Hij kwam tot den Oude
1806 Dan 9:1 | eerste jaar van Darius, den zoon van Ahasveros, uit het zaad
1807 Hos 1:1 | geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in de dagen van
1808 Hos 1:1 | in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van
1809 Hos 1:3 | ontving; en baarde hem een zoon. ~
1810 Hos 1:8 | ontving zij, en baarde een zoon. ~
1811 Hos 11:1 | liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte uitgeroepen. ~
1812 Joe 1:1 | geschied is tot Joel, den zoon van Pethuel: ~
1813 Amos 1:1 | dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israel;
1814 Amos 8:10| is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een
1815 Jona 1:1 | geschiedde tot Jona, den zoon van Amitthai, zeggende: ~
1816 Mic 6:5 | beraadslaagde, en wat hem Bileam, de zoon van Beor, antwoordde; en
1817 Mic 7:6 | 6 Want de zoon veracht den vader, de dochter
1818 Zep 1:1 | geschied is tot Zefanja, den zoon van Cuschi, den zoon van
1819 Zep 1:1 | den zoon van Cuschi, den zoon van Gedalja, den zoon van
1820 Zep 1:1 | den zoon van Gedalja, den zoon van Amarja, den zoon van
1821 Zep 1:1 | den zoon van Amarja, den zoon van Hizkia; in de dagen
1822 Zep 1:1 | dagen van Josia, den zoon van Amon, den koning van
1823 Zac 1:1 | HEEREN tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van
1824 Zac 1:1 | den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende: ~
1825 Zac 1:7 | HEEREN tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon
1826 Zac 1:7 | zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende: ~
1827 Zac 6:10 | ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, dewelke uit
1828 Zac 6:11 | het hoofd van Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester. ~
1829 Zac 6:14 | Jedaja, en voor Chen, den zoon van Zefanja, tot een gedachtenis
1830 Zac 12:10 | rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem
1831 Mal 1:6 | 6 Een zoon zal den vader eren, en een
1832 Mal 3:17 | gelijk als een man zijn zoon verschoont, die hem
1833 Matt 1:1 | van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den zoon van
1834 Matt 1:1 | den Zoon van David, den zoon van Abraham. ~
1835 Matt 1:21| 21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn
1836 Matt 1:23| zal zwanger worden, en een Zoon baren, en gij zult Zijn
1837 Matt 1:25| dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en heette Zijn
1838 Matt 2:15| Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen. ~
1839 Matt 2:40| zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken
1840 Matt 4:3 | zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen
1841 Matt 4:6 | tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts;
1842 Matt 4:21| broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes,
1843 Matt 7:9 | mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood,
1844 Matt 8:20| des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar
1845 Matt 9:2 | zeide tot den geraakte: Zoon! wees welgemoed; uw zonden
1846 Matt 9:6 | gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op
1847 Matt 10:2 | zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeus, en Johannes,
1848 Matt 10:3 | de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeus, en Lebbeus,
1849 Matt 10:23| geeindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn. ~
1850 Matt 10:37| Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven
1851 Matt 11:19| 19 De Zoon des mensen is gekomen, etende
1852 Matt 11:27| Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand
1853 Matt 11:27| iemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil
1854 Matt 11:27| de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren. ~
1855 Matt 12:8 | 8 Want de Zoon des mensen is een Heere
1856 Matt 12:23| zeiden: Is niet Deze de Zoon van David? ~
1857 Matt 12:32| gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem
1858 Matt 12:40| den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en
1859 Matt 13:37| goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; ~
1860 Matt 13:41| 41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen
1861 Matt 13:55| 55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? en is Zijn
1862 Matt 14:33| Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon! ~
1863 Matt 16:13| zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen, ben? ~
1864 Matt 16:16| Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. ~
1865 Matt 16:27| 27 Want de Zoon des mensen zal komen in
1866 Matt 16:28| smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben
1867 Matt 17:5 | zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen
1868 Matt 17:9 | niemand dit gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan
1869 Matt 17:12| gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden. ~
1870 Matt 17:15| Heere! ontferm U over mijn zoon; want hij is maanziek, en
1871 Matt 17:22| zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd
1872 Matt 18:11| 11 Want de Zoon des mensen is gekomen om
1873 Matt 19:28| wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn
1874 Matt 20:18| op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesteren
1875 Matt 20:28| 28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen
1876 Matt 21:28| tot den eersten, zeide: Zoon! ga heen, werk heden in
1877 Matt 21:37| laatste zond hij tot hen zijn zoon, zeggende: Zij zullen mijn
1878 Matt 21:37| zeggende: Zij zullen mijn zoon ontzien. ~
1879 Matt 21:38| Maar de landlieden, den zoon ziende, zeiden onder elkander:
1880 Matt 22:2 | een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; ~
1881 Matt 22:42| van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem:
1882 Matt 22:42| Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. ~
1883 Matt 22:45| zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon? ~
1884 Matt 23:35| bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij
1885 Matt 24:27| ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. ~
1886 Matt 24:30| verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen
1887 Matt 24:30| aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende
1888 Matt 24:37| zijn de toekomst van den Zoon des mensen. ~
1889 Matt 24:39| zijn de toekomst van de Zoon des mensen. ~
1890 Matt 24:44| gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen. ~
1891 Matt 25:13| noch de ure, in welke de Zoon des mensen komen zal. ~
1892 Matt 25:31| 31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in
1893 Matt 26:2 | dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd
1894 Matt 26:24| 24 De Zoon des mensen gaat wel heen,
1895 Matt 26:24| dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt;
1896 Matt 26:45| is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd
1897 Matt 26:63| Gij zijt de Christus, de Zoon van God? ~
1898 Matt 26:64| nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter
1899 Matt 27:43| heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. ~
1900 Matt 27:54| Waarlijk, Deze was Gods Zoon! ~
1901 Mark 1:11| Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen
1902 Mark 1:19| zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes,
1903 Mark 2:5 | zeide tot den geraakte: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. ~
1904 Mark 2:10| gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft,
1905 Mark 2:14| voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alfeus, zitten in het
1906 Mark 2:28| 28 Zo is dan de Zoon des mensen een Heere ook
1907 Mark 3:17| 17 En Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes,
1908 Mark 3:18| Thomas, en Jakobus, den zoon van Alfeus, en Thaddeus,
1909 Mark 6:3 | deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder
1910 Mark 8:31| begon hun te leren, dat de Zoon des mensen veel moest lijden,
1911 Mark 8:38| geslacht, diens zal Zich de Zoon des mensen ook schamen,
1912 Mark 9:7 | zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem! ~
1913 Mark 9:9 | gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden
1914 Mark 9:12| gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel
1915 Mark 9:17| zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een
1916 Mark 9:31| discipelen, en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd
1917 Mark 10:33| op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesteren,
1918 Mark 10:45| 45 Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen,
1919 Mark 10:46| Jericho uitging, zat de zoon van Timeus, Bar-timeus,
1920 Mark 12:6 | 6 Als hij dan nog een zoon had, die hem lief was, zo
1921 Mark 12:6 | Zij zullen immers mijn zoon ontzien. ~
1922 Mark 12:35| Schriftgeleerden, dat de Christus een Zoon van David is? ~
1923 Mark 12:37| Heere, en hoe is Hij zijn Zoon? En de menigte der schare
1924 Mark 13:26| En alsdan zullen zij den Zoon des mensen zien, komende
1925 Mark 13:32| in de hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader. ~
1926 Mark 14:21| 21 De Zoon des mensen gaat wel heen,
1927 Mark 14:21| dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt!
1928 Mark 14:41| ure is gekomen; ziet, de Zoon des mensen wordt overgeleverd
1929 Mark 14:61| Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods? ~
1930 Mark 14:62| het. En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter
1931 Mark 15:39| Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon! ~
1932 Luk 1:13 | vrouw Elizabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn
1933 Luk 1:31 | bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam
1934 Luk 1:32 | Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd
1935 Luk 1:35 | geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. ~
1936 Luk 1:36 | zelve bevrucht, met een zoon, in haar ouderdom; en deze
1937 Luk 1:57 | zoude, en zij baarde een zoon. ~
1938 Luk 2:7 | baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken,
1939 Luk 3:2 | woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharias, in de woestijn. ~
1940 Luk 3:22 | Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen! ~
1941 Luk 3:23 | zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef, den zoon van
1942 Luk 3:23 | de zoon van Jozef, den zoon van Heli, ~
1943 Luk 3:24 | 24 Den zoon van Matthat, den zoon van
1944 Luk 3:24 | Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi,
1945 Luk 3:24 | den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van
1946 Luk 3:24 | den zoon van Melchi, den zoon van Janna, den zoon van
1947 Luk 3:24 | den zoon van Janna, den zoon van Jozef, ~
1948 Luk 3:25 | 25 Den zoon van Mattathias, den zoon
1949 Luk 3:25 | zoon van Mattathias, den zoon van Amos, den zoon van Naum,
1950 Luk 3:25 | den zoon van Amos, den zoon van Naum, den zoon van Esli,
1951 Luk 3:25 | den zoon van Naum, den zoon van Esli, den zoon van Naggai, ~
1952 Luk 3:25 | den zoon van Esli, den zoon van Naggai, ~
1953 Luk 3:26 | 26 Den zoon van Maath, den zoon van
1954 Luk 3:26 | Den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon
1955 Luk 3:26 | zoon van Mattathias, den zoon van Semei, den zoon van
1956 Luk 3:26 | den zoon van Semei, den zoon van Jozef, den zoon van
1957 Luk 3:26 | den zoon van Jozef, den zoon van Juda, ~
1958 Luk 3:27 | 27 Den zoon van Johannes, den zoon van
1959 Luk 3:27 | Den zoon van Johannes, den zoon van Rhesa, den zoon van
1960 Luk 3:27 | den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobabel, den zoon
1961 Luk 3:27 | zoon van Zorobabel, den zoon van Salathiel, den zoon
1962 Luk 3:27 | zoon van Salathiel, den zoon van Neri, ~
1963 Luk 3:28 | 28 Den zoon van Melchi, den zoon van
1964 Luk 3:28 | Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam,
1965 Luk 3:28 | den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van
1966 Luk 3:28 | den zoon van Kosam, den zoon van Elmodam, den zoon van
1967 Luk 3:28 | den zoon van Elmodam, den zoon van Er, ~
1968 Luk 3:29 | 29 Den zoon van Joses, den zoon van
1969 Luk 3:29 | Den zoon van Joses, den zoon van Eliezer, den zoon van
1970 Luk 3:29 | den zoon van Eliezer, den zoon van Jorim, den zoon van
1971 Luk 3:29 | den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van
1972 Luk 3:29 | den zoon van Matthat, den zoon van Levi, ~
1973 Luk 3:30 | 30 Den zoon van Simeon, den zoon van
1974 Luk 3:30 | Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef,
1975 Luk 3:30 | den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van
1976 Luk 3:30 | den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van
1977 Luk 3:30 | den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim, ~
1978 Luk 3:31 | 31 Den zoon van Meleas, den zoon van
1979 Luk 3:31 | Den zoon van Meleas, den zoon van Mainan, den zoon van
1980 Luk 3:31 | den zoon van Mainan, den zoon van Mattatha, den zoon van
1981 Luk 3:31 | den zoon van Mattatha, den zoon van Nathan, den zoon van
1982 Luk 3:31 | den zoon van Nathan, den zoon van David, ~
1983 Luk 3:32 | 32 Den zoon van Jesse, den zoon van
1984 Luk 3:32 | Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Booz,
1985 Luk 3:32 | den zoon van Obed, den zoon van Booz, den zoon van Salmon,
1986 Luk 3:32 | den zoon van Booz, den zoon van Salmon, den zoon van
1987 Luk 3:32 | den zoon van Salmon, den zoon van Nahasson, ~
1988 Luk 3:33 | 33 Den zoon van Aminadab, den zoon van
1989 Luk 3:33 | Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom,
1990 Luk 3:33 | den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van
1991 Luk 3:33 | den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van
1992 Luk 3:33 | den zoon van Fares, den zoon van Juda, ~
1993 Luk 3:34 | 34 Den zoon van Jakob, den zoon van
1994 Luk 3:34 | Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham,
1995 Luk 3:34 | den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van
1996 Luk 3:34 | den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van
1997 Luk 3:34 | den zoon van Thara, den zoon van Nachor, ~
1998 Luk 3:35 | 35 Den zoon van Saruch, den zoon van
1999 Luk 3:35 | Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van
2000 Luk 3:35 | den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2206 |