1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:5 | duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en
2 Gen 1:13 | 13 Toen was het avond geweest, en
3 Gen 1:19 | 19 Toen was het avond geweest, en
4 Gen 1:23 | 23 Toen was het avond geweest, en
5 Gen 1:31 | ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en
6 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen
7 Gen 2:23 | 23 Toen zeide Adam: Deze is ditmaal
8 Gen 3:4 | 4 Toen zeide de slang tot de vrouw:
9 Gen 3:7 | 7 Toen werden hun beider ogen geopend,
10 Gen 3:8 | aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn
11 Gen 3:12 | 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die
12 Gen 3:14 | 14 Toen zeide de HEERE God tot die
13 Gen 3:22 | 22 Toen zeide de HEERE God: Ziet,
14 Gen 4:5 | offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn
15 Gen 4:26 | hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN
16 Gen 6:3 | 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest
17 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE, dat
18 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet,
19 Gen 8:10 | nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif wederom
20 Gen 8:12 | 12 Toen vertoefde hij nog zeven
21 Gen 8:13 | droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der
22 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach, zeggende: ~
23 Gen 8:18 | 18 Toen ging Noach uit, en zijn
24 Gen 9:23 | 23 Toen namen Sem en Jafeth een
25 Gen 11:5 | 5 Toen kwam de HEERE neder, om
26 Gen 12:4 | vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. ~
27 Gen 12:6 | en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. ~
28 Gen 12:7 | zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar
29 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en zeide:
30 Gen 13:7 | van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten
31 Gen 14:8 | 8 Toen toog de koning van Sodom
32 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen
33 Gen 14:26 | 2 Toen zeide Abram: Heere, HEERE!
34 Gen 14:29 | 5 Toen leidde Hij hem uit naar
35 Gen 14:37 | 13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet
36 Gen 15:5 | 5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn
37 Gen 15:9 | 9 Toen zeide de Engel des HEEREN
38 Gen 15:16 | zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde. ~ ~
39 Gen 16:3 | 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht,
40 Gen 16:17 | 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht,
41 Gen 16:23 | 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismael,
42 Gen 17:1 | in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. ~
43 Gen 17:9 | 9 Toen zeiden zij tot hem: Waar
44 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen op van
45 Gen 17:22 | 22 Toen keerden die mannen het aangezicht
46 Gen 17:26 | 26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te
47 Gen 17:33 | 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij
48 Gen 18:6 | 6 Toen ging Lot uit tot hen aan
49 Gen 18:9 | 9 Toen zeiden zij: Kom verder aan!
50 Gen 18:12 | 12 Toen zeiden die mannen tot Lot:
51 Gen 18:14 | 14 Toen ging Lot uit, en sprak tot
52 Gen 18:24 | 24 Toen deed de HEERE zwavel en
53 Gen 18:29 | 29 En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte
54 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene tot
55 Gen 19:8 | 8 Toen stond Abimelech des morgens
56 Gen 19:14 | 14 Toen nam Abimelech schapen en
57 Gen 20:8 | groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten
58 Gen 20:14 | 14 Toen stond Abraham des morgens
59 Gen 20:26 | 26 Toen zeide Abimelech: Ik heb
60 Gen 21:3 | 3 Toen stond Abraham des morgens
61 Gen 21:4 | 4 Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op,
62 Gen 21:7 | 7 Toen sprak Izak tot Abraham,
63 Gen 21:12 | 12 Toen zeide Hij: Strek uw hand
64 Gen 21:13 | 13 Toen hief Abraham zijn ogen op,
65 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN
66 Gen 21:19 | 19 Toen keerde Abraham weder tot
67 Gen 22:7 | 7 Toen stond Abraham op, en boog
68 Gen 22:12 | 12 Toen boog zich Abraham neder
69 Gen 23:9 | 9 Toen legde de knecht zijn hand
70 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar tegemoet,
71 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn hoofd,
72 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis
73 Gen 23:34 | 34 Toen zeide hij: Ik ben een knecht
74 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer:
75 Gen 23:47 | 47 Toen vraagde ik haar, en zeide:
76 Gen 23:50 | 50 Toen antwoordde Laban en Bethuel,
77 Gen 23:54 | 54 Toen aten en dronken zij, hij
78 Gen 23:55 | 55 Toen zeide haar broeder, en haar
79 Gen 23:57 | 57 Toen zeiden zij: Laat ons de
80 Gen 23:59 | 59 Toen lieten zij Rebekka, hun
81 Gen 23:65 | zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier, en bedekte
82 Gen 23:89 | zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom
83 Gen 23:98 | 31 Toen zeide Jakob: Verkoop mij
84 Gen 23:100| 33 Toen zeide Jakob: Zweer mij op
85 Gen 24:9 | 9 Toen riep Abimelech Izak, en
86 Gen 24:17 | 17 Toen toog Izak van daar, en hij
87 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere put,
88 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een altaar,
89 Gen 24:30 | 30 Toen maakte hij hun een maaltijd,
90 Gen 25:1 | waren, en hij niet zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten
91 Gen 25:6 | 6 Toen sprak Rebekka tot Jakob,
92 Gen 25:11 | 11 Toen zeide Jakob tot Rebekka,
93 Gen 25:14 | 14 Toen ging hij, en hij haalde
94 Gen 25:20 | 20 Toen zeide Izak tot zijn zoon:
95 Gen 25:22 | 22 Toen kwam Jakob bij, tot zijn
96 Gen 25:25 | 25 Toen zeide hij: Stel het nabij
97 Gen 25:27 | kwam bij, en hij kuste hem; toen rook hij de reuk zijner
98 Gen 25:30 | zegenen, zo geschiedde het, toen Jakob maar even van het
99 Gen 25:33 | 33 Toen verschrikte Izak met zeer
100 Gen 25:36 | 36 Toen zeide hij: Is het niet omdat
101 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en zeide
102 Gen 25:39 | 39 Toen antwoordde zijn vader Izak
103 Gen 25:42 | 42 Toen aan Rebekka deze woorden
104 Gen 26:16 | 16 Toen nu Jakob van zijn slaap
105 Gen 26:18 | 18 Toen stond Jakob des morgens
106 Gen 27:1 | 1 Toen hief Jakob zijn voeten op,
107 Gen 27:4 | 4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn
108 Gen 27:8 | 8 Toen zeiden zij: Wij kunnen niet,
109 Gen 27:12 | de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en gaf het
110 Gen 27:14 | 14 Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar,
111 Gen 27:19 | 19 Toen zeide Laban: Het is beter,
112 Gen 27:21 | 21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef
113 Gen 27:28 | vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn
114 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea
115 Gen 27:37 | 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen
116 Gen 27:41 | 6 Toen zeide Rachel: God heeft
117 Gen 27:43 | 8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen
118 Gen 27:44 | 9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield
119 Gen 27:46 | 11 Toen zeide Lea: Er komt een hoop!
120 Gen 27:48 | 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk!
121 Gen 27:49 | die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef
122 Gen 27:50 | zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal
123 Gen 27:53 | 18 Toen zeide Lea: God heeft mijn
124 Gen 27:62 | 27 Toen zeide Laban tot hem: Zo
125 Gen 27:64 | 29 Toen zeide hij tot hem: Gij weet,
126 Gen 27:66 | zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij
127 Gen 27:69 | 34 Toen zeide Laban: Zie, och ja,
128 Gen 27:72 | 37 Toen nam zich Jakob roeden van
129 Gen 27:75 | 40 Toen scheidde Jakob de lammeren,
130 Gen 28:1 | 1 Toen hoorde hij de woorden der
131 Gen 28:4 | 4 Toen zond Jakob heen, en riep
132 Gen 28:14 | 14 Toen antwoordden Rachel en Lea,
133 Gen 28:17 | 17 Toen maakte zich Jakob op, en
134 Gen 28:23 | 23 Toen nam hij zijn broeders met
135 Gen 28:26 | 26 Toen zeide Laban tot Jakob: Wat
136 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en zeide
137 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van
138 Gen 28:36 | 36 Toen ontstak Jakob, en twistte
139 Gen 28:43 | 43 Toen antwoordde Laban en zeide
140 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en
141 Gen 28:48 | 48 Toen zeide Laban: Deze hoop zij
142 Gen 28:54 | 54 Toen slachtte Jakob een slachting
143 Gen 29:7 | 7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem
144 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet
145 Gen 29:28 | 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan
146 Gen 30:1 | vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde hij de kinderen
147 Gen 30:4 | 4 Toen liep Ezau hem tegemoet,
148 Gen 30:6 | 6 Toen traden de dienstmaagden
149 Gen 30:10 | 10 Toen zeide Jakob: Och neen! indien
150 Gen 31:5 | 5 Toen Jakob hoorde, dat hij zijn
151 Gen 31:8 | 8 Toen sprak Hemor met hen, zeggende:
152 Gen 31:13 | 13 Toen antwoordden Jakobs zonen
153 Gen 31:25 | geschiedde ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo
154 Gen 31:30 | 30 Toen zeide Jakob tot Simeon en
155 Gen 32:1 | dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht
156 Gen 32:2 | 2 Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin,
157 Gen 32:4 | 4 Toen gaven zij Jakob al die vreemde
158 Gen 32:13 | 13 Toen voer God van hem op in die
159 Gen 32:21 | 21 Toen verreisde Israel, en hij
160 Gen 33:24 | woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader
161 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders tot
162 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn broederen:
163 Gen 34:29 | Jozef niet in den kuil; toen scheurde hij zijn klederen. ~
164 Gen 34:31 | 31 Toen namen zij Jozefs rok, en
165 Gen 34:34 | 34 Toen scheurde Jakob zijn klederen,
166 Gen 35:5 | doch hij was te Chezib, toen zij hem baarde. ~
167 Gen 35:8 | 8 Toen zeide Juda tot Onan: Ga
168 Gen 35:11 | 11 Toen zeide Juda tot Thamar, zijn
169 Gen 35:14 | 14 Toen legde zij de klederen van
170 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand is het,
171 Gen 35:23 | 23 Toen zeide Juda: Zij neme het
172 Gen 35:24 | is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor,
173 Gen 36:5 | 5 En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn
174 Gen 36:17 | 17 Toen sprak zij tot hem naar diezelfde
175 Gen 36:30 | 7 Toen vraagde hij de hovelingen
176 Gen 36:32 | 9 Toen vertelde de overste der
177 Gen 36:35 | 12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit
178 Gen 36:36 | geven, naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. ~
179 Gen 36:39 | 16 Toen de overste der bakkers zag,
180 Gen 36:41 | 18 Toen antwoordde Jozef, en zeide:
181 Gen 37:4 | schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. ~
182 Gen 37:7 | zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet,
183 Gen 37:9 | 9 Toen sprak de overste der schenkers
184 Gen 37:14 | 14 Toen zond Farao en riep Jozef
185 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie,
186 Gen 37:21 | gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. ~
187 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao: De
188 Gen 37:53 | 53 Toen eindigden de zeven jaren
189 Gen 38:1 | 1 Toen Jakob zag, dat er koren
190 Gen 38:3 | 3 Toen togen Jozefs tien broederen
191 Gen 38:9 | 9 Toen gedacht Jozef aan de dromen,
192 Gen 38:14 | 14 Toen zeide Jozef tot hen: Dat
193 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot den
194 Gen 38:21 | benauwdheid der ziele wij zagen, toen hij ons om genade bad; maar
195 Gen 38:22 | ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt niet aan
196 Gen 38:24 | 24 Toen wendde hij zich om, van
197 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om
198 Gen 38:28 | ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun het hart, en
199 Gen 38:36 | 36 Toen zeide Jakob, hun vader,
200 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn vader,
201 Gen 39:3 | 3 Toen sprak Juda tot hem, zeggende:
202 Gen 39:8 | 8 Toen zeide Juda tot Israel, zijn
203 Gen 39:11 | 11 Toen zeide Israel, hun vader,
204 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen, omdat
205 Gen 40:13 | 13 Toen scheurden zij hun klederen;
206 Gen 40:16 | 16 Toen zeide Juda: Wat zullen wij
207 Gen 40:18 | 18 Toen naderde Juda tot hem, en
208 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten:
209 Gen 40:23 | 23 Toen zeidet gij tot uw knechten:
210 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader,
211 Gen 41:1 | 1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen
212 Gen 41:4 | tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef,
213 Gen 41:26 | 26 Toen boodschapten zij hem, zeggende:
214 Gen 41:26 | regeerder in gans Egypteland! Toen bezweek zijn hart, want
215 Gen 42:5 | 5 Toen maakte zich Jakob op van
216 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen
217 Gen 43:1 | 1 Toen kwam Jozef en boodschapte
218 Gen 43:3 | 3 Toen zeide Farao tot zijn broederen:
219 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende:
220 Gen 43:14 | 14 Toen verzamelde Jozef al het
221 Gen 43:17 | 17 Toen brachten zij hun vee tot
222 Gen 43:18 | 18 Toen datzelve jaar voleind was,
223 Gen 43:23 | 23 Toen zeide Jozef tot het volk:
224 Gen 44:1 | Zie, uw vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen
225 Gen 44:7 | 7 Toen ik nu van Paddan kwam, zo
226 Gen 44:10 | deed hen naderen tot zich; toen kuste hij hen, en omhelsde
227 Gen 44:12 | 12 Toen deed hen Jozef uitgaan van
228 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader
229 Gen 45:4 | vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden;
230 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat zij
231 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns vaders
232 Gen 46:10 | 10 Toen zij nu aan het plein van
233 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat
234 Exo 1:6 | 6 Toen nu Jozef gestorven was,
235 Exo 1:18 | 18 Toen riep de koning van Egypte
236 Exo 1:22 | 22 Toen gebood Farao aan al zijn
237 Exo 2:2 | zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon
238 Exo 2:5 | aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het midden
239 Exo 2:6 | 6 Toen zij het open deed, zo zag
240 Exo 2:7 | 7 Toen zeide zijn zuster tot Farao'
241 Exo 2:9 | 9 Toen zeide Farao's dochter tot
242 Exo 2:10 | 10 En toen het knechtje groot geworden
243 Exo 2:11 | geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was,
244 Exo 2:12 | herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand
245 Exo 2:14 | Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide:
246 Exo 2:17 | 17 Toen kwamen de herders, en zij
247 Exo 2:18 | 18 En toen zij tot haar vader Rehuel
248 Exo 2:19 | 19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch
249 Exo 3:4 | 4 Toen de HEERE zag, dat hij zich
250 Exo 3:11 | 11 Toen zeide Mozes tot God: Wie
251 Exo 3:13 | 13 Toen zeide Mozes tot God: Zie,
252 Exo 3:15 | 15 Toen zeide God verder tot Mozes:
253 Exo 4:1 | 1 Toen antwoordde Mozes, en zeide:
254 Exo 4:3 | hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang;
255 Exo 4:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
256 Exo 4:4 | grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit,
257 Exo 4:10 | 10 Toen zeide Mozes tot de HEERE:
258 Exo 4:10 | van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht
259 Exo 4:10 | eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken
260 Exo 4:14 | 14 Toen ontstak de toorn des HEEREN
261 Exo 4:18 | 18 Toen ging Mozes heen, en keerde
262 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen mes
263 Exo 4:26 | En Hij liet van hem af. Toen zeide zij: Bloedbruidegom!
264 Exo 4:29 | 29 Toen ging Mozes en Aaron, en
265 Exo 5:4 | 4 Toen zeide de koning van Egypte
266 Exo 5:10 | 10 Toen gingen de aandrijvers des
267 Exo 5:12 | 12 Toen verstrooide zich het volk
268 Exo 5:13 | dagwerk op zijn dag, gelijk toen er stro was. ~
269 Exo 5:19 | 19 Toen zagen de ambtlieden der
270 Exo 5:20 | tegen hen over stonden, toen zij van Farao uitgingen. ~
271 Exo 5:22 | 22 Toen keerde Mozes weder tot den
272 Exo 5:23 | 23 Want van toen af, dat ik tot Farao ben
273 Exo 5:24 | 24 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
274 Exo 6:29 | 29 Toen zeide Mozes voor het aangezicht
275 Exo 7:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
276 Exo 7:6 | 6 Toen deed Mozes en Aaron, als
277 Exo 7:7 | drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken. ~
278 Exo 7:10 | 10 Toen ging Mozes en Aaron tot
279 Exo 7:14 | 14 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
280 Exo 8:7 | 7 Toen deden de tovenaars ook alzo,
281 Exo 8:12 | 12 Toen ging Mozes en Aaron uit
282 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er verademing
283 Exo 8:19 | 19 Toen zeiden de tovenaars tot
284 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en Aaron,
285 Exo 8:28 | 28 Toen zeide Farao: Ik zal u trekken
286 Exo 8:30 | 30 Toen ging Mozes uit van Farao,
287 Exo 9:8 | 8 Toen zeide de HEERE tot Mozes
288 Exo 9:10 | strooide die naar den hemel; toen werden er zweren, uitbrekende
289 Exo 9:13 | 13 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
290 Exo 9:22 | 22 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
291 Exo 9:23 | 23 Toen strekte Mozes zijn staf
292 Exo 9:27 | 27 Toen schikte Farao heen, en hij
293 Exo 9:29 | 29 Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer
294 Exo 9:34 | 34 Toen Farao zag, dat de regen
295 Exo 10:8 | 8 Toen werden Mozes en Aaron weder
296 Exo 10:10 | 10 Toen zeide hij tot hen: De HEERE
297 Exo 10:12 | 12 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
298 Exo 10:13 | 13 Toen strekte Mozes zijn staf
299 Exo 10:16 | 16 Toen haastte Farao, om Mozes
300 Exo 10:19 | 19 Toen keerde de HEERE een zeer
301 Exo 10:21 | 21 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
302 Exo 10:24 | 24 Toen riep Farao Mozes, en zeide:
303 Exo 12:27 | Israels voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg,
304 Exo 12:27 | en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde
305 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron
306 Exo 13:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
307 Exo 13:8 | HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog. ~
308 Exo 13:15 | 15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons
309 Exo 13:17 | 17 En het is geschied, toen Farao het volk had laten
310 Exo 14:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
311 Exo 14:5 | 5 Toen nu de koning van Egypte
312 Exo 14:10 | hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de kinderen Israels
313 Exo 14:15 | 15 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
314 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte
315 Exo 14:25 | ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat
316 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn hand
317 Exo 15:1 | 1 Toen zong Mozes en de kinderen
318 Exo 15:21 | 21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden:
319 Exo 15:23 | 23 Toen kwamen zij te Mara; doch
320 Exo 15:24 | 24 Toen murmureerde het volk tegen
321 Exo 15:25 | wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar
322 Exo 15:27 | 27 Toen kwamen zij te Elim, en daar
323 Exo 16:1 | 1 Toen zij van Elim gereisd waren,
324 Exo 16:3 | door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten,
325 Exo 16:3 | bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood
326 Exo 16:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
327 Exo 16:6 | 6 Toen zeiden Mozes en Aaron tot
328 Exo 16:15 | 15 Toen het de kinderen Israels
329 Exo 16:20 | daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen in, en
330 Exo 16:25 | 25 Toen zeide Mozes: Eet dat heden,
331 Exo 16:28 | 28 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
332 Exo 16:32 | gegeven in deze woestijn, toen Ik u uit Egypteland uitleidde. ~
333 Exo 17:2 | 2 Toen twistte het volk met Mozes,
334 Exo 17:3 | 3 Toen nu het volk aldaar dorstte
335 Exo 17:5 | 5 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
336 Exo 17:8 | 8 Toen kwam Amalek en streed tegen
337 Exo 17:14 | 14 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
338 Exo 18:1 | 1 Toen Jethro, priester van Midian,
339 Exo 18:5 | 5 Toen nu Jethro, Mozes' schoonvader,
340 Exo 18:7 | 7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader
341 Exo 18:12 | 12 Toen nam Jethro, de schoonvader
342 Exo 18:15 | 15 Toen zeide Mozes tot zijn schoonvader:
343 Exo 18:27 | 27 Toen liet Mozes zijn schoonvader
344 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk,
345 Exo 19:14 | 14 Toen ging Mozes van den berg
346 Exo 19:16 | geschiedde op den derden dag, toen het morgen was, dat er op
347 Exo 19:19 | 19 Toen het geluid der bazuin gaande
348 Exo 19:23 | 23 Toen zeide Mozes tot den HEERE:
349 Exo 19:25 | 25 Toen klom Mozes af tot het volk,
350 Exo 20:1 | 1 Toen sprak God al deze woorden,
351 Exo 20:18 | bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken
352 Exo 20:22 | 22 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
353 Exo 24:3 | HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met
354 Exo 24:8 | 8 Toen nam Mozes dat bloed, en
355 Exo 24:12 | 12 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
356 Exo 24:13 | 13 Toen maakte zich Mozes op, met
357 Exo 24:15 | 15 Toen Mozes op den berg geklommen
358 Exo 25:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
359 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes
360 Exo 32:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de
361 Exo 32:4 | een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw
362 Exo 32:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
363 Exo 32:14 | 14 Toen berouwde het den HEERE over
364 Exo 32:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem
365 Exo 32:22 | 22 Toen zeide Aaron: De toorn mijns
366 Exo 32:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud
367 Exo 32:26 | toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot hem
368 Exo 32:33 | 33 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
369 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes
370 Exo 33:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de
371 Exo 33:4 | een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw
372 Exo 33:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
373 Exo 33:14 | 14 Toen berouwde het den HEERE over
374 Exo 33:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem
375 Exo 33:22 | 22 Toen zeide Aaron: De toorn mijns
376 Exo 33:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud
377 Exo 33:26 | toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot hem
378 Exo 33:33 | 33 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
379 Exo 34:4 | 4 Toen het volk dit kwade woord
380 Exo 34:15 | 15 Toen zeide hij tot Hem: Indien
381 Exo 34:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
382 Exo 34:18 | 18 Toen zeide hij: Toon mij nu Uw
383 Exo 34:24 | 1 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
384 Exo 34:27 | 4 Toen hieuw hij twee stenen tafelen,
385 Exo 34:33 | 10 Toen zeide Hij: Zie, Ik maak
386 Exo 34:52 | 29 En het geschiedde, toen Mozes van den berg Sinai
387 Exo 34:52 | aangezichts glinsterde, toen Hij met hem sprak. ~
388 Exo 34:54 | 31 Toen riep Mozes hen; en Aaron,
389 Exo 35:1 | 1 Toen deed Mozes de ganse vergadering
390 Exo 35:20 | 20 Toen ging de ganse vergadering
391 Exo 36:1 | 1 Toen wrocht Bezaleel en Aholiab,
392 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men een
393 Exo 39:43 | hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen. ~
394 Exo 40:34 | 34 Toen bedekte de wolk de tent
395 Lev 8:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de vergadering:
396 Lev 8:10 | 10 Toen nam Mozes de zalfolie, en
397 Lev 8:14 | 14 Toen deed hij den var des zondoffers
398 Lev 9:5 | 5 Toen namen zij hetgeen Mozes
399 Lev 9:8 | 8 Toen naderde Aaron tot het altaar,
400 Lev 9:23 | 23 Toen ging Mozes met Aaron in
401 Lev 10:2 | 2 Toen ging een vuur uit van het
402 Lev 10:5 | 5 Toen traden zij toe, en droegen
403 Lev 10:19 | 19 Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie,
404 Lev 23:11 | 11 Toen lasterde de zoon der Israelietische
405 Num 1:17 | 17 Toen namen Mozes en Aaron die
406 Num 3:49 | 49 Toen nam Mozes dat losgeld van
407 Num 9:6 | 6 Toen waren er lieden geweest,
408 Num 9:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
409 Num 10:17 | 17 Toen werd de tabernakel afgenomen,
410 Num 10:21 | 21 Toen togen op de Kohathieten,
411 Num 10:25 | 25 Toen toog op de banier van het
412 Num 11:2 | 2 Toen riep het volk tot Mozes;
413 Num 11:10 | 10 Toen hoorde Mozes het volk wenen
414 Num 11:25 | 25 Toen kwam de HEERE af in de wolk,
415 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen, en
416 Num 11:31 | 31 Toen voer een wind uit van den
417 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op,
418 Num 12:4 | 4 Toen sprak de HEERE haastelijk
419 Num 12:5 | 5 Toen kwam de HEERE af in de wolkkolom,
420 Num 13:30 | 30 Toen stilde Kaleb het volk voor
421 Num 14:1 | 1 Toen verhief zich de gehele vergadering,
422 Num 14:5 | 5 Toen vielen Mozes en Aaron op
423 Num 14:10 | 10 Toen zeide de ganse vergadering,
424 Num 14:39 | al de kinderen Israels. Toen treurde het volk zeer. ~
425 Num 14:45 | 45 Toen kwamen af de Amalekieten
426 Num 15:36 | 36 Toen bracht hem de ganse vergadering
427 Num 16:15 | 15 Toen ontstak Mozes zeer, en hij
428 Num 16:19 | de tent der samenkomst. Toen verscheen de heerlijkheid
429 Num 16:25 | 25 Toen stond Mozes op, en ging
430 Num 16:28 | 28 Toen zeide Mozes: Hieraan zult
431 Num 16:44 | 44 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
432 Num 16:45 | verteren, als in een ogenblik! Toen vielen zij op hun aangezichten. ~
433 Num 17:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
434 Num 17:9 | 9 Toen bracht Mozes al deze staven
435 Num 17:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
436 Num 17:12 | 12 Toen spraken de kinderen Israels
437 Num 18:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
438 Num 18:9 | 9 Toen bracht Mozes al deze staven
439 Num 18:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
440 Num 18:12 | 12 Toen spraken de kinderen Israels
441 Num 20:2 | water voor de vergadering; toen vergaderden zij zich tegen
442 Num 20:3 | den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht
443 Num 20:6 | 6 Toen gingen Mozes en Aaron van
444 Num 20:9 | 9 Toen nam Mozes den staf van voor
445 Num 20:11 | 11 Toen hief Mozes zijn hand op,
446 Num 20:16 | 16 Toen riepen wij tot den HEERE,
447 Num 20:19 | 19 Toen zeiden de kinderen Israels
448 Num 20:22 | 22 Toen reisden zij van Kades; en
449 Num 20:28 | op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleazar van
450 Num 20:29 | 29 Toen de ganse vergadering zag,
451 Num 21:2 | 2 Toen beloofde Israel den HEERE
452 Num 21:4 | 4 Toen reisden zij van den berg
453 Num 21:6 | 6 Toen zond de HEERE vurige slangen
454 Num 21:7 | slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk. ~
455 Num 21:10 | 10 Toen verreisden de kinderen Israels,
456 Num 21:17 | 17 (Toen zong Israel dit lied: Spring
457 Num 21:21 | 21 Toen zond Israel boden tot Sihon,
458 Num 21:33 | 33 Toen wendden zij zich en trokken
459 Num 22:2 | 2 Toen Balak, de zoon van Zippor,
460 Num 22:7 | 7 Toen gingen de oudsten der Moabieten,
461 Num 22:8 | mij zal gesproken hebben. Toen bleven de vorsten der Moabieten
462 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: Balak,
463 Num 22:12 | 12 Toen zeide God tot Bileam: Gij
464 Num 22:13 | 13 Toen stond Bileam des morgens
465 Num 22:18 | 18 Toen antwoordde Bileam, en zeide
466 Num 22:21 | 21 Toen stond Bileam des morgens
467 Num 22:23 | weg, en ging in het veld. Toen sloeg Bileam de ezelin,
468 Num 22:25 | 25 Toen de ezelin den Engel des
469 Num 22:26 | 26 Toen ging de Engel des HEEREN
470 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de ezelin:
471 Num 22:30 | welke gij gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest
472 Num 22:31 | 31 Toen ontdekte de HEERE de ogen
473 Num 22:32 | 32 Toen zeide de Engel des HEEREN
474 Num 22:34 | 34 Toen zeide Bileam tot den Engel
475 Num 22:38 | 38 Toen zeide Bileam tot Balak:
476 Num 22:40 | 40 Toen slachtte Balak runderen
477 Num 23:1 | 1 Toen zeide Bileam tot Balak:
478 Num 23:3 | 3 Toen zeide Bileam tot Balak:
479 Num 23:3 | dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte. ~
480 Num 23:5 | 5 Toen legde de HEERE het woord
481 Num 23:7 | 7 Toen hief hij zijn spreuk op,
482 Num 23:11 | 11 Toen zeide Balak tot Bileam:
483 Num 23:13 | 13 Toen zeide Balak tot hem: Kom
484 Num 23:15 | 15 Toen zeide hij tot Balak: Blijf
485 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet,
486 Num 23:18 | 18 Toen hief hij zijn spreuk op,
487 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam:
488 Num 23:28 | 28 Toen nam Balak Bileam mede tot
489 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed
490 Num 24:10 | 10 Toen ontstak de toorn van Balak
491 Num 24:12 | 12 Toen zeide Bileam tot Balak:
492 Num 24:15 | 15 Toen hief hij zijn spreuk op,
493 Num 24:20 | 20 Toen hij de Amalekieten zag,
494 Num 24:21 | 21 Toen hij de Kenieten zag, zo
495 Num 24:25 | 25 Toen stond Bileam op, en ging
496 Num 25:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de rechters
497 Num 25:6 | vergadering der kinderen Israels, toen zij weenden voor de deur
498 Num 25:7 | 7 Toen Pinehas, de zoon van Eleazar,
499 Num 25:8 | de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag van over de
500 Num 25:10 | 10 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140 |