Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
toemeten 1
toemuren 1
toemuurt 1
toen 2140
toenam 4
toenemen 7
toenoemen 1
Frequency    [«  »]
2273 koning
2262 over
2206 zoon
2140 toen
2077 heeren
2044 kinderen
1976 zich

Bijbel

IntraText - Concordances

toen

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140

     Book Chapter: Verse
1 Gen 1:5 | duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en 2 Gen 1:13 | 13 Toen was het avond geweest, en 3 Gen 1:19 | 19 Toen was het avond geweest, en 4 Gen 1:23 | 23 Toen was het avond geweest, en 5 Gen 1:31 | ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en 6 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen 7 Gen 2:23 | 23 Toen zeide Adam: Deze is ditmaal 8 Gen 3:4 | 4 Toen zeide de slang tot de vrouw: 9 Gen 3:7 | 7 Toen werden hun beider ogen geopend, 10 Gen 3:8 | aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn 11 Gen 3:12 | 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die 12 Gen 3:14 | 14 Toen zeide de HEERE God tot die 13 Gen 3:22 | 22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, 14 Gen 4:5 | offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn 15 Gen 4:26 | hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN 16 Gen 6:3 | 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest 17 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE, dat 18 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet, 19 Gen 8:10 | nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif wederom 20 Gen 8:12 | 12 Toen vertoefde hij nog zeven 21 Gen 8:13 | droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der 22 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach, zeggende: ~ 23 Gen 8:18 | 18 Toen ging Noach uit, en zijn 24 Gen 9:23 | 23 Toen namen Sem en Jafeth een 25 Gen 11:5 | 5 Toen kwam de HEERE neder, om 26 Gen 12:4 | vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. ~ 27 Gen 12:6 | en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. ~ 28 Gen 12:7 | zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar 29 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en zeide: 30 Gen 13:7 | van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten 31 Gen 14:8 | 8 Toen toog de koning van Sodom 32 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen 33 Gen 14:26 | 2 Toen zeide Abram: Heere, HEERE! 34 Gen 14:29 | 5 Toen leidde Hij hem uit naar 35 Gen 14:37 | 13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet 36 Gen 15:5 | 5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn 37 Gen 15:9 | 9 Toen zeide de Engel des HEEREN 38 Gen 15:16 | zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde. ~  ~ 39 Gen 16:3 | 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, 40 Gen 16:17 | 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, 41 Gen 16:23 | 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismael, 42 Gen 17:1 | in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. ~ 43 Gen 17:9 | 9 Toen zeiden zij tot hem: Waar 44 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen op van 45 Gen 17:22 | 22 Toen keerden die mannen het aangezicht 46 Gen 17:26 | 26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te 47 Gen 17:33 | 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij 48 Gen 18:6 | 6 Toen ging Lot uit tot hen aan 49 Gen 18:9 | 9 Toen zeiden zij: Kom verder aan! 50 Gen 18:12 | 12 Toen zeiden die mannen tot Lot: 51 Gen 18:14 | 14 Toen ging Lot uit, en sprak tot 52 Gen 18:24 | 24 Toen deed de HEERE zwavel en 53 Gen 18:29 | 29 En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte 54 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene tot 55 Gen 19:8 | 8 Toen stond Abimelech des morgens 56 Gen 19:14 | 14 Toen nam Abimelech schapen en 57 Gen 20:8 | groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten 58 Gen 20:14 | 14 Toen stond Abraham des morgens 59 Gen 20:26 | 26 Toen zeide Abimelech: Ik heb 60 Gen 21:3 | 3 Toen stond Abraham des morgens 61 Gen 21:4 | 4 Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, 62 Gen 21:7 | 7 Toen sprak Izak tot Abraham, 63 Gen 21:12 | 12 Toen zeide Hij: Strek uw hand 64 Gen 21:13 | 13 Toen hief Abraham zijn ogen op, 65 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN 66 Gen 21:19 | 19 Toen keerde Abraham weder tot 67 Gen 22:7 | 7 Toen stond Abraham op, en boog 68 Gen 22:12 | 12 Toen boog zich Abraham neder 69 Gen 23:9 | 9 Toen legde de knecht zijn hand 70 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar tegemoet, 71 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn hoofd, 72 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis 73 Gen 23:34 | 34 Toen zeide hij: Ik ben een knecht 74 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer: 75 Gen 23:47 | 47 Toen vraagde ik haar, en zeide: 76 Gen 23:50 | 50 Toen antwoordde Laban en Bethuel, 77 Gen 23:54 | 54 Toen aten en dronken zij, hij 78 Gen 23:55 | 55 Toen zeide haar broeder, en haar 79 Gen 23:57 | 57 Toen zeiden zij: Laat ons de 80 Gen 23:59 | 59 Toen lieten zij Rebekka, hun 81 Gen 23:65 | zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier, en bedekte 82 Gen 23:89 | zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom 83 Gen 23:98 | 31 Toen zeide Jakob: Verkoop mij 84 Gen 23:100| 33 Toen zeide Jakob: Zweer mij op 85 Gen 24:9 | 9 Toen riep Abimelech Izak, en 86 Gen 24:17 | 17 Toen toog Izak van daar, en hij 87 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere put, 88 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een altaar, 89 Gen 24:30 | 30 Toen maakte hij hun een maaltijd, 90 Gen 25:1 | waren, en hij niet zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten 91 Gen 25:6 | 6 Toen sprak Rebekka tot Jakob, 92 Gen 25:11 | 11 Toen zeide Jakob tot Rebekka, 93 Gen 25:14 | 14 Toen ging hij, en hij haalde 94 Gen 25:20 | 20 Toen zeide Izak tot zijn zoon: 95 Gen 25:22 | 22 Toen kwam Jakob bij, tot zijn 96 Gen 25:25 | 25 Toen zeide hij: Stel het nabij 97 Gen 25:27 | kwam bij, en hij kuste hem; toen rook hij de reuk zijner 98 Gen 25:30 | zegenen, zo geschiedde het, toen Jakob maar even van het 99 Gen 25:33 | 33 Toen verschrikte Izak met zeer 100 Gen 25:36 | 36 Toen zeide hij: Is het niet omdat 101 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en zeide 102 Gen 25:39 | 39 Toen antwoordde zijn vader Izak 103 Gen 25:42 | 42 Toen aan Rebekka deze woorden 104 Gen 26:16 | 16 Toen nu Jakob van zijn slaap 105 Gen 26:18 | 18 Toen stond Jakob des morgens 106 Gen 27:1 | 1 Toen hief Jakob zijn voeten op, 107 Gen 27:4 | 4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn 108 Gen 27:8 | 8 Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, 109 Gen 27:12 | de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen, en gaf het 110 Gen 27:14 | 14 Toen zeide Laban tot hem: Voorwaar, 111 Gen 27:19 | 19 Toen zeide Laban: Het is beter, 112 Gen 27:21 | 21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef 113 Gen 27:28 | vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn 114 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea 115 Gen 27:37 | 2 Toen ontstak Jakobs toorn tegen 116 Gen 27:41 | 6 Toen zeide Rachel: God heeft 117 Gen 27:43 | 8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen 118 Gen 27:44 | 9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield 119 Gen 27:46 | 11 Toen zeide Lea: Er komt een hoop! 120 Gen 27:48 | 13 Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! 121 Gen 27:49 | die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef 122 Gen 27:50 | zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal 123 Gen 27:53 | 18 Toen zeide Lea: God heeft mijn 124 Gen 27:62 | 27 Toen zeide Laban tot hem: Zo 125 Gen 27:64 | 29 Toen zeide hij tot hem: Gij weet, 126 Gen 27:66 | zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij 127 Gen 27:69 | 34 Toen zeide Laban: Zie, och ja, 128 Gen 27:72 | 37 Toen nam zich Jakob roeden van 129 Gen 27:75 | 40 Toen scheidde Jakob de lammeren, 130 Gen 28:1 | 1 Toen hoorde hij de woorden der 131 Gen 28:4 | 4 Toen zond Jakob heen, en riep 132 Gen 28:14 | 14 Toen antwoordden Rachel en Lea, 133 Gen 28:17 | 17 Toen maakte zich Jakob op, en 134 Gen 28:23 | 23 Toen nam hij zijn broeders met 135 Gen 28:26 | 26 Toen zeide Laban tot Jakob: Wat 136 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en zeide 137 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van 138 Gen 28:36 | 36 Toen ontstak Jakob, en twistte 139 Gen 28:43 | 43 Toen antwoordde Laban en zeide 140 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en 141 Gen 28:48 | 48 Toen zeide Laban: Deze hoop zij 142 Gen 28:54 | 54 Toen slachtte Jakob een slachting 143 Gen 29:7 | 7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem 144 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet 145 Gen 29:28 | 28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan 146 Gen 30:1 | vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde hij de kinderen 147 Gen 30:4 | 4 Toen liep Ezau hem tegemoet, 148 Gen 30:6 | 6 Toen traden de dienstmaagden 149 Gen 30:10 | 10 Toen zeide Jakob: Och neen! indien 150 Gen 31:5 | 5 Toen Jakob hoorde, dat hij zijn 151 Gen 31:8 | 8 Toen sprak Hemor met hen, zeggende: 152 Gen 31:13 | 13 Toen antwoordden Jakobs zonen 153 Gen 31:25 | geschiedde ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo 154 Gen 31:30 | 30 Toen zeide Jakob tot Simeon en 155 Gen 32:1 | dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht 156 Gen 32:2 | 2 Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, 157 Gen 32:4 | 4 Toen gaven zij Jakob al die vreemde 158 Gen 32:13 | 13 Toen voer God van hem op in die 159 Gen 32:21 | 21 Toen verreisde Israel, en hij 160 Gen 33:24 | woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader 161 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders tot 162 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn broederen: 163 Gen 34:29 | Jozef niet in den kuil; toen scheurde hij zijn klederen. ~ 164 Gen 34:31 | 31 Toen namen zij Jozefs rok, en 165 Gen 34:34 | 34 Toen scheurde Jakob zijn klederen, 166 Gen 35:5 | doch hij was te Chezib, toen zij hem baarde. ~ 167 Gen 35:8 | 8 Toen zeide Juda tot Onan: Ga 168 Gen 35:11 | 11 Toen zeide Juda tot Thamar, zijn 169 Gen 35:14 | 14 Toen legde zij de klederen van 170 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, 171 Gen 35:23 | 23 Toen zeide Juda: Zij neme het 172 Gen 35:24 | is zwanger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng ze hervoor, 173 Gen 36:5 | 5 En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn 174 Gen 36:17 | 17 Toen sprak zij tot hem naar diezelfde 175 Gen 36:30 | 7 Toen vraagde hij de hovelingen 176 Gen 36:32 | 9 Toen vertelde de overste der 177 Gen 36:35 | 12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit 178 Gen 36:36 | geven, naar de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. ~ 179 Gen 36:39 | 16 Toen de overste der bakkers zag, 180 Gen 36:41 | 18 Toen antwoordde Jozef, en zeide: 181 Gen 37:4 | schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. ~ 182 Gen 37:7 | zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet, 183 Gen 37:9 | 9 Toen sprak de overste der schenkers 184 Gen 37:14 | 14 Toen zond Farao en riep Jozef 185 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, 186 Gen 37:21 | gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. ~ 187 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao: De 188 Gen 37:53 | 53 Toen eindigden de zeven jaren 189 Gen 38:1 | 1 Toen Jakob zag, dat er koren 190 Gen 38:3 | 3 Toen togen Jozefs tien broederen 191 Gen 38:9 | 9 Toen gedacht Jozef aan de dromen, 192 Gen 38:14 | 14 Toen zeide Jozef tot hen: Dat 193 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot den 194 Gen 38:21 | benauwdheid der ziele wij zagen, toen hij ons om genade bad; maar 195 Gen 38:22 | ik het tot u niet gezegd, toen ik zeide: Zondigt niet aan 196 Gen 38:24 | 24 Toen wendde hij zich om, van 197 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om 198 Gen 38:28 | ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun het hart, en 199 Gen 38:36 | 36 Toen zeide Jakob, hun vader, 200 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, 201 Gen 39:3 | 3 Toen sprak Juda tot hem, zeggende: 202 Gen 39:8 | 8 Toen zeide Juda tot Israel, zijn 203 Gen 39:11 | 11 Toen zeide Israel, hun vader, 204 Gen 39:18 | 18 Toen vreesden deze mannen, omdat 205 Gen 40:13 | 13 Toen scheurden zij hun klederen; 206 Gen 40:16 | 16 Toen zeide Juda: Wat zullen wij 207 Gen 40:18 | 18 Toen naderde Juda tot hem, en 208 Gen 40:21 | 21 Toen zeidet gij tot uw knechten: 209 Gen 40:23 | 23 Toen zeidet gij tot uw knechten: 210 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader, 211 Gen 41:1 | 1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen 212 Gen 41:4 | tot mij! En zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, 213 Gen 41:26 | 26 Toen boodschapten zij hem, zeggende: 214 Gen 41:26 | regeerder in gans Egypteland! Toen bezweek zijn hart, want 215 Gen 42:5 | 5 Toen maakte zich Jakob op van 216 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen 217 Gen 43:1 | 1 Toen kwam Jozef en boodschapte 218 Gen 43:3 | 3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: 219 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende: 220 Gen 43:14 | 14 Toen verzamelde Jozef al het 221 Gen 43:17 | 17 Toen brachten zij hun vee tot 222 Gen 43:18 | 18 Toen datzelve jaar voleind was, 223 Gen 43:23 | 23 Toen zeide Jozef tot het volk: 224 Gen 44:1 | Zie, uw vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen 225 Gen 44:7 | 7 Toen ik nu van Paddan kwam, zo 226 Gen 44:10 | deed hen naderen tot zich; toen kuste hij hen, en omhelsde 227 Gen 44:12 | 12 Toen deed hen Jozef uitgaan van 228 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader 229 Gen 45:4 | vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; 230 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat zij 231 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns vaders 232 Gen 46:10 | 10 Toen zij nu aan het plein van 233 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat 234 Exo 1:6 | 6 Toen nu Jozef gestorven was, 235 Exo 1:18 | 18 Toen riep de koning van Egypte 236 Exo 1:22 | 22 Toen gebood Farao aan al zijn 237 Exo 2:2 | zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon 238 Exo 2:5 | aan den kant der rivier; toen zij het kistje in het midden 239 Exo 2:6 | 6 Toen zij het open deed, zo zag 240 Exo 2:7 | 7 Toen zeide zijn zuster tot Farao' 241 Exo 2:9 | 9 Toen zeide Farao's dochter tot 242 Exo 2:10 | 10 En toen het knechtje groot geworden 243 Exo 2:11 | geschiedde in die dagen, toen Mozes groot geworden was, 244 Exo 2:12 | herwaarts en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand 245 Exo 2:14 | Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes, en zeide: 246 Exo 2:17 | 17 Toen kwamen de herders, en zij 247 Exo 2:18 | 18 En toen zij tot haar vader Rehuel 248 Exo 2:19 | 19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch 249 Exo 3:4 | 4 Toen de HEERE zag, dat hij zich 250 Exo 3:11 | 11 Toen zeide Mozes tot God: Wie 251 Exo 3:13 | 13 Toen zeide Mozes tot God: Zie, 252 Exo 3:15 | 15 Toen zeide God verder tot Mozes: 253 Exo 4:1 | 1 Toen antwoordde Mozes, en zeide: 254 Exo 4:3 | hij wierp hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; 255 Exo 4:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 256 Exo 4:4 | grijp haar bij haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, 257 Exo 4:10 | 10 Toen zeide Mozes tot de HEERE: 258 Exo 4:10 | van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht 259 Exo 4:10 | eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken 260 Exo 4:14 | 14 Toen ontstak de toorn des HEEREN 261 Exo 4:18 | 18 Toen ging Mozes heen, en keerde 262 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen mes 263 Exo 4:26 | En Hij liet van hem af. Toen zeide zij: Bloedbruidegom! 264 Exo 4:29 | 29 Toen ging Mozes en Aaron, en 265 Exo 5:4 | 4 Toen zeide de koning van Egypte 266 Exo 5:10 | 10 Toen gingen de aandrijvers des 267 Exo 5:12 | 12 Toen verstrooide zich het volk 268 Exo 5:13 | dagwerk op zijn dag, gelijk toen er stro was. ~ 269 Exo 5:19 | 19 Toen zagen de ambtlieden der 270 Exo 5:20 | tegen hen over stonden, toen zij van Farao uitgingen. ~ 271 Exo 5:22 | 22 Toen keerde Mozes weder tot den 272 Exo 5:23 | 23 Want van toen af, dat ik tot Farao ben 273 Exo 5:24 | 24 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 274 Exo 6:29 | 29 Toen zeide Mozes voor het aangezicht 275 Exo 7:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 276 Exo 7:6 | 6 Toen deed Mozes en Aaron, als 277 Exo 7:7 | drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken. ~ 278 Exo 7:10 | 10 Toen ging Mozes en Aaron tot 279 Exo 7:14 | 14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 280 Exo 8:7 | 7 Toen deden de tovenaars ook alzo, 281 Exo 8:12 | 12 Toen ging Mozes en Aaron uit 282 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er verademing 283 Exo 8:19 | 19 Toen zeiden de tovenaars tot 284 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en Aaron, 285 Exo 8:28 | 28 Toen zeide Farao: Ik zal u trekken 286 Exo 8:30 | 30 Toen ging Mozes uit van Farao, 287 Exo 9:8 | 8 Toen zeide de HEERE tot Mozes 288 Exo 9:10 | strooide die naar den hemel; toen werden er zweren, uitbrekende 289 Exo 9:13 | 13 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 290 Exo 9:22 | 22 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 291 Exo 9:23 | 23 Toen strekte Mozes zijn staf 292 Exo 9:27 | 27 Toen schikte Farao heen, en hij 293 Exo 9:29 | 29 Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer 294 Exo 9:34 | 34 Toen Farao zag, dat de regen 295 Exo 10:8 | 8 Toen werden Mozes en Aaron weder 296 Exo 10:10 | 10 Toen zeide hij tot hen: De HEERE 297 Exo 10:12 | 12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 298 Exo 10:13 | 13 Toen strekte Mozes zijn staf 299 Exo 10:16 | 16 Toen haastte Farao, om Mozes 300 Exo 10:19 | 19 Toen keerde de HEERE een zeer 301 Exo 10:21 | 21 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 302 Exo 10:24 | 24 Toen riep Farao Mozes, en zeide: 303 Exo 12:27 | Israels voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg, 304 Exo 12:27 | en onze huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde 305 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron 306 Exo 13:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 307 Exo 13:8 | HEERE mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte uittoog. ~ 308 Exo 13:15 | 15 Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons 309 Exo 13:17 | 17 En het is geschied, toen Farao het volk had laten 310 Exo 14:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 311 Exo 14:5 | 5 Toen nu de koning van Egypte 312 Exo 14:10 | hen; en zij vreesden zeer; toen riepen de kinderen Israels 313 Exo 14:15 | 15 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 314 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte 315 Exo 14:25 | ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat 316 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn hand 317 Exo 15:1 | 1 Toen zong Mozes en de kinderen 318 Exo 15:21 | 21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: 319 Exo 15:23 | 23 Toen kwamen zij te Mara; doch 320 Exo 15:24 | 24 Toen murmureerde het volk tegen 321 Exo 15:25 | wierp hij in dat water; toen werd het water zoet. Aldaar 322 Exo 15:27 | 27 Toen kwamen zij te Elim, en daar 323 Exo 16:1 | 1 Toen zij van Elim gereisd waren, 324 Exo 16:3 | door de hand des HEEREN, toen wij bij de vleespotten zaten, 325 Exo 16:3 | bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood 326 Exo 16:4 | 4 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 327 Exo 16:6 | 6 Toen zeiden Mozes en Aaron tot 328 Exo 16:15 | 15 Toen het de kinderen Israels 329 Exo 16:20 | daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen in, en 330 Exo 16:25 | 25 Toen zeide Mozes: Eet dat heden, 331 Exo 16:28 | 28 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 332 Exo 16:32 | gegeven in deze woestijn, toen Ik u uit Egypteland uitleidde. ~ 333 Exo 17:2 | 2 Toen twistte het volk met Mozes, 334 Exo 17:3 | 3 Toen nu het volk aldaar dorstte 335 Exo 17:5 | 5 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 336 Exo 17:8 | 8 Toen kwam Amalek en streed tegen 337 Exo 17:14 | 14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 338 Exo 18:1 | 1 Toen Jethro, priester van Midian, 339 Exo 18:5 | 5 Toen nu Jethro, Mozes' schoonvader, 340 Exo 18:7 | 7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader 341 Exo 18:12 | 12 Toen nam Jethro, de schoonvader 342 Exo 18:15 | 15 Toen zeide Mozes tot zijn schoonvader: 343 Exo 18:27 | 27 Toen liet Mozes zijn schoonvader 344 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, 345 Exo 19:14 | 14 Toen ging Mozes van den berg 346 Exo 19:16 | geschiedde op den derden dag, toen het morgen was, dat er op 347 Exo 19:19 | 19 Toen het geluid der bazuin gaande 348 Exo 19:23 | 23 Toen zeide Mozes tot den HEERE: 349 Exo 19:25 | 25 Toen klom Mozes af tot het volk, 350 Exo 20:1 | 1 Toen sprak God al deze woorden, 351 Exo 20:18 | bazuin, en den rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken 352 Exo 20:22 | 22 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 353 Exo 24:3 | HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met 354 Exo 24:8 | 8 Toen nam Mozes dat bloed, en 355 Exo 24:12 | 12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 356 Exo 24:13 | 13 Toen maakte zich Mozes op, met 357 Exo 24:15 | 15 Toen Mozes op den berg geklommen 358 Exo 25:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 359 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes 360 Exo 32:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de 361 Exo 32:4 | een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw 362 Exo 32:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: 363 Exo 32:14 | 14 Toen berouwde het den HEERE over 364 Exo 32:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem 365 Exo 32:22 | 22 Toen zeide Aaron: De toorn mijns 366 Exo 32:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud 367 Exo 32:26 | toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot hem 368 Exo 32:33 | 33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 369 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes 370 Exo 33:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de 371 Exo 33:4 | een gegoten kalf daaruit. Toen zeiden zij: Dit zijn uw 372 Exo 33:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: 373 Exo 33:14 | 14 Toen berouwde het den HEERE over 374 Exo 33:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem 375 Exo 33:22 | 22 Toen zeide Aaron: De toorn mijns 376 Exo 33:24 | 24 Toen zeide ik tot hen: Wie goud 377 Exo 33:26 | toebehoort, kome tot mij! Toen verzamelden zich tot hem 378 Exo 33:33 | 33 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 379 Exo 34:4 | 4 Toen het volk dit kwade woord 380 Exo 34:15 | 15 Toen zeide hij tot Hem: Indien 381 Exo 34:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 382 Exo 34:18 | 18 Toen zeide hij: Toon mij nu Uw 383 Exo 34:24 | 1 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 384 Exo 34:27 | 4 Toen hieuw hij twee stenen tafelen, 385 Exo 34:33 | 10 Toen zeide Hij: Zie, Ik maak 386 Exo 34:52 | 29 En het geschiedde, toen Mozes van den berg Sinai 387 Exo 34:52 | aangezichts glinsterde, toen Hij met hem sprak. ~ 388 Exo 34:54 | 31 Toen riep Mozes hen; en Aaron, 389 Exo 35:1 | 1 Toen deed Mozes de ganse vergadering 390 Exo 35:20 | 20 Toen ging de ganse vergadering 391 Exo 36:1 | 1 Toen wrocht Bezaleel en Aholiab, 392 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men een 393 Exo 39:43 | hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen. ~ 394 Exo 40:34 | 34 Toen bedekte de wolk de tent 395 Lev 8:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de vergadering: 396 Lev 8:10 | 10 Toen nam Mozes de zalfolie, en 397 Lev 8:14 | 14 Toen deed hij den var des zondoffers 398 Lev 9:5 | 5 Toen namen zij hetgeen Mozes 399 Lev 9:8 | 8 Toen naderde Aaron tot het altaar, 400 Lev 9:23 | 23 Toen ging Mozes met Aaron in 401 Lev 10:2 | 2 Toen ging een vuur uit van het 402 Lev 10:5 | 5 Toen traden zij toe, en droegen 403 Lev 10:19 | 19 Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, 404 Lev 23:11 | 11 Toen lasterde de zoon der Israelietische 405 Num 1:17 | 17 Toen namen Mozes en Aaron die 406 Num 3:49 | 49 Toen nam Mozes dat losgeld van 407 Num 9:6 | 6 Toen waren er lieden geweest, 408 Num 9:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 409 Num 10:17 | 17 Toen werd de tabernakel afgenomen, 410 Num 10:21 | 21 Toen togen op de Kohathieten, 411 Num 10:25 | 25 Toen toog op de banier van het 412 Num 11:2 | 2 Toen riep het volk tot Mozes; 413 Num 11:10 | 10 Toen hoorde Mozes het volk wenen 414 Num 11:25 | 25 Toen kwam de HEERE af in de wolk, 415 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen, en 416 Num 11:31 | 31 Toen voer een wind uit van den 417 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op, 418 Num 12:4 | 4 Toen sprak de HEERE haastelijk 419 Num 12:5 | 5 Toen kwam de HEERE af in de wolkkolom, 420 Num 13:30 | 30 Toen stilde Kaleb het volk voor 421 Num 14:1 | 1 Toen verhief zich de gehele vergadering, 422 Num 14:5 | 5 Toen vielen Mozes en Aaron op 423 Num 14:10 | 10 Toen zeide de ganse vergadering, 424 Num 14:39 | al de kinderen Israels. Toen treurde het volk zeer. ~ 425 Num 14:45 | 45 Toen kwamen af de Amalekieten 426 Num 15:36 | 36 Toen bracht hem de ganse vergadering 427 Num 16:15 | 15 Toen ontstak Mozes zeer, en hij 428 Num 16:19 | de tent der samenkomst. Toen verscheen de heerlijkheid 429 Num 16:25 | 25 Toen stond Mozes op, en ging 430 Num 16:28 | 28 Toen zeide Mozes: Hieraan zult 431 Num 16:44 | 44 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 432 Num 16:45 | verteren, als in een ogenblik! Toen vielen zij op hun aangezichten. ~ 433 Num 17:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 434 Num 17:9 | 9 Toen bracht Mozes al deze staven 435 Num 17:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 436 Num 17:12 | 12 Toen spraken de kinderen Israels 437 Num 18:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, 438 Num 18:9 | 9 Toen bracht Mozes al deze staven 439 Num 18:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: 440 Num 18:12 | 12 Toen spraken de kinderen Israels 441 Num 20:2 | water voor de vergadering; toen vergaderden zij zich tegen 442 Num 20:3 | den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht 443 Num 20:6 | 6 Toen gingen Mozes en Aaron van 444 Num 20:9 | 9 Toen nam Mozes den staf van voor 445 Num 20:11 | 11 Toen hief Mozes zijn hand op, 446 Num 20:16 | 16 Toen riepen wij tot den HEERE, 447 Num 20:19 | 19 Toen zeiden de kinderen Israels 448 Num 20:22 | 22 Toen reisden zij van Kades; en 449 Num 20:28 | op de hoogte diens bergs. Toen kwam Mozes en Eleazar van 450 Num 20:29 | 29 Toen de ganse vergadering zag, 451 Num 21:2 | 2 Toen beloofde Israel den HEERE 452 Num 21:4 | 4 Toen reisden zij van den berg 453 Num 21:6 | 6 Toen zond de HEERE vurige slangen 454 Num 21:7 | slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk. ~ 455 Num 21:10 | 10 Toen verreisden de kinderen Israels, 456 Num 21:17 | 17 (Toen zong Israel dit lied: Spring 457 Num 21:21 | 21 Toen zond Israel boden tot Sihon, 458 Num 21:33 | 33 Toen wendden zij zich en trokken 459 Num 22:2 | 2 Toen Balak, de zoon van Zippor, 460 Num 22:7 | 7 Toen gingen de oudsten der Moabieten, 461 Num 22:8 | mij zal gesproken hebben. Toen bleven de vorsten der Moabieten 462 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: Balak, 463 Num 22:12 | 12 Toen zeide God tot Bileam: Gij 464 Num 22:13 | 13 Toen stond Bileam des morgens 465 Num 22:18 | 18 Toen antwoordde Bileam, en zeide 466 Num 22:21 | 21 Toen stond Bileam des morgens 467 Num 22:23 | weg, en ging in het veld. Toen sloeg Bileam de ezelin, 468 Num 22:25 | 25 Toen de ezelin den Engel des 469 Num 22:26 | 26 Toen ging de Engel des HEEREN 470 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de ezelin: 471 Num 22:30 | welke gij gereden hebt van toen af, dat gij mijn heer geweest 472 Num 22:31 | 31 Toen ontdekte de HEERE de ogen 473 Num 22:32 | 32 Toen zeide de Engel des HEEREN 474 Num 22:34 | 34 Toen zeide Bileam tot den Engel 475 Num 22:38 | 38 Toen zeide Bileam tot Balak: 476 Num 22:40 | 40 Toen slachtte Balak runderen 477 Num 23:1 | 1 Toen zeide Bileam tot Balak: 478 Num 23:3 | 3 Toen zeide Bileam tot Balak: 479 Num 23:3 | dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte. ~ 480 Num 23:5 | 5 Toen legde de HEERE het woord 481 Num 23:7 | 7 Toen hief hij zijn spreuk op, 482 Num 23:11 | 11 Toen zeide Balak tot Bileam: 483 Num 23:13 | 13 Toen zeide Balak tot hem: Kom 484 Num 23:15 | 15 Toen zeide hij tot Balak: Blijf 485 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, 486 Num 23:18 | 18 Toen hief hij zijn spreuk op, 487 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam: 488 Num 23:28 | 28 Toen nam Balak Bileam mede tot 489 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed 490 Num 24:10 | 10 Toen ontstak de toorn van Balak 491 Num 24:12 | 12 Toen zeide Bileam tot Balak: 492 Num 24:15 | 15 Toen hief hij zijn spreuk op, 493 Num 24:20 | 20 Toen hij de Amalekieten zag, 494 Num 24:21 | 21 Toen hij de Kenieten zag, zo 495 Num 24:25 | 25 Toen stond Bileam op, en ging 496 Num 25:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de rechters 497 Num 25:6 | vergadering der kinderen Israels, toen zij weenden voor de deur 498 Num 25:7 | 7 Toen Pinehas, de zoon van Eleazar, 499 Num 25:8 | de vrouw, door hun buik. Toen werd de plaag van over de 500 Num 25:10 | 10 Toen sprak de HEERE tot Mozes,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License