1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140
Book Chapter: Verse
501 Num 26:10 | die vergadering stierf, toen het vuur tweehonderd en
502 Num 26:61 | en Abihu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten
503 Num 27:1 | 1 Toen naderden de dochteren van
504 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den HEERE,
505 Num 27:18 | 18 Toen zeide de HEERE tot Mozes:
506 Num 31:48 | 48 Toen traden tot Mozes de bevelhebbers,
507 Num 31:63 | 10 Toen ontstak de toorn des HEEREN
508 Num 31:69 | 16 Toen traden zij toe tot hem,
509 Num 31:73 | 20 Toen zeide Mozes tot hen: Indien
510 Num 31:78 | 25 Toen spraken de kinderen van
511 Num 31:81 | 28 Toen gebood Mozes, hunnenthalve,
512 Num 32:38 | 38 Toen ging de priester Aaron op
513 Num 35:5 | 5 Toen gebood Mozes den kinderen
514 Deu 1:14 | 14 Toen antwoorddet gij mij, en
515 Deu 1:19 | 19 Toen vertogen wij van Horeb,
516 Deu 1:20 | 20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij
517 Deu 1:22 | 22 Toen naderdet gij allen tot mij,
518 Deu 1:29 | 29 Toen zeide ik tot u: Verschrikt
519 Deu 1:41 | 41 Toen antwoorddet gij, en zeidet
520 Deu 1:44 | 44 Toen togen de Amorieten uit,
521 Deu 2:2 | 2 Toen sprak de HEERE tot mij,
522 Deu 2:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot mij:
523 Deu 2:26 | 26 Toen zond ik boden uit de woestijn
524 Deu 3:2 | 2 Toen zeide de HEERE tot mij:
525 Deu 4:13 | 13 Toen verkondigde Hij u Zijn verbond,
526 Deu 4:41 | 41 Toen scheidde Mozes drie steden
527 Deu 5:28 | stem uwer woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo
528 Deu 9:9 | met ulieden gemaakt had, toen bleef ik veertig dagen en
529 Deu 9:15 | 15 Toen keerde ik mij, en ging van
530 Deu 9:17 | 17 Toen vatte ik de twee tafelen,
531 Deu 10:4 | 4 Toen schreef Hij op de tafelen,
532 Deu 18:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot mij:
533 Deu 26:7 | 7 Toen riepen wij tot den HEERE,
534 Deu 29:7 | 7 Toen gij nu kwaamt aan deze plaats,
535 Deu 31:15 | 15 Toen verscheen de HEERE in de
536 Deu 31:30 | 30 Toen sprak Mozes, voor de oren
537 Deu 32:8 | 8 Toen de Allerhoogste aan de volken
538 Deu 32:8 | volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen
539 Deu 34:1 | 1 Toen ging Mozes op, uit de vlakke
540 Joz 1:10 | 10 Toen gebood Jozua den ambtlieden
541 Joz 1:16 | 16 Toen antwoordden zij Jozua, zeggende:
542 Joz 2:2 | 2 Toen werd den koning te Jericho
543 Joz 2:10 | voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en
544 Joz 2:14 | 14 Toen spraken die mannen tot haar:
545 Joz 2:21 | zij alzo naar uw woorden. Toen liet zij hen gaan; en zij
546 Joz 3:9 | 9 Toen zeide Jozua tot de kinderen
547 Joz 3:14 | 14 En het geschiedde, toen het volk vertrok uit zijn
548 Joz 3:16 | zij werden afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover
549 Joz 4:1 | 1 Het geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had
550 Joz 4:11 | geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN over,
551 Joz 4:17 | 17 Toen gebood Jozua den priesteren,
552 Joz 4:18 | 18 En het geschiedde, toen de priesters, die de ark
553 Joz 5:1 | 1 En het geschiedde, toen al de koningen der Amorieten,
554 Joz 5:3 | 3 Toen maakte zich Jozua stenen
555 Joz 5:14 | HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht
556 Joz 5:15 | 15 Toen zeide de Vorst van het heir
557 Joz 6:2 | 2 Toen zeide de HEERE tot Jozua:
558 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon van
559 Joz 6:11 | omringende dezelve eenmaal; toen kwamen zij weder in het
560 Joz 6:23 | 23 Toen gingen de jongelingen, de
561 Joz 7:1 | nam van het verbannene. Toen ontstak de toorn des HEEREN
562 Joz 7:5 | sloegen hen in een afgang. Toen versmolt het hart des volks,
563 Joz 7:6 | 6 Toen verscheurde Jozua zijn klederen,
564 Joz 7:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Jozua:
565 Joz 7:16 | 16 Toen maakte zich Jozua des morgens
566 Joz 7:17 | het geslacht van Zarchi. Toen hij het geslacht van Zarchi
567 Joz 7:19 | 19 Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn
568 Joz 7:22 | 22 Toen zond Jozua boden henen,
569 Joz 7:24 | 24 Toen nam Jozua, en gans Israel
570 Joz 8:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot Jozua:
571 Joz 8:3 | 3 Toen maakte zich Jozua op, en
572 Joz 8:14 | 14 En het geschiedde, toen de koning van Ai dat zag,
573 Joz 8:18 | 18 Toen sprak de HEERE tot Jozua:
574 Joz 8:18 | zal hen in uw hand geven. Toen strekte Jozua de spies,
575 Joz 8:19 | 19 Toen rees de achterlage haastelijk
576 Joz 8:24 | 24 En het geschiedde, toen de Israelieten een einde
577 Joz 8:30 | 30 Toen bouwde Jozua een altaar
578 Joz 9:1 | 1 En het geschiedde, toen dit hoorden al de koningen,
579 Joz 9:7 | 7 Toen zeiden de mannen van Israel
580 Joz 9:8 | Jozua: Wij zijn uw knechten. Toen zeide Jozua tot hen: Wie
581 Joz 9:12 | huizen genomen, ten dage, toen wij uittogen om tot ulieden
582 Joz 9:14 | 14 Toen namen de mannen van hun
583 Joz 9:17 | 17 Want toen de kinderen Israels voorttogen,
584 Joz 9:19 | 19 Toen zeiden al de oversten tot
585 Joz 10:1 | 1 Het geschiedde nu, toen Adoni-Zedek, de koning van
586 Joz 10:5 | 5 Toen werden verzameld en kwamen
587 Joz 10:7 | 7 Toen toog Jozua op van Gilgal,
588 Joz 10:11 | 11 Het geschiedde nu, toen zij voor het aangezicht
589 Joz 10:12 | 12 Toen sprak Jozua tot den HEERE,
590 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder, en gans
591 Joz 10:20 | 20 En het geschiedde, toen Jozua en de kinderen Israels
592 Joz 10:25 | 25 Toen zeide Jozua tot hen: Vreest
593 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en gans
594 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en gans
595 Joz 10:33 | 33 Toen trok Horam, de koning van
596 Joz 10:38 | 38 Toen keerde Jozua, en gans Israel
597 Joz 10:43 | 43 Toen keerde Jozua weder, en gans
598 Joz 14:6 | 6 Toen naderden de kinderen van
599 Joz 14:7 | Ik was veertig jaren oud, toen Mozes, de knecht des HEEREN,
600 Joz 14:9 | 9 Toen zwoer Mozes te dien zelven
601 Joz 14:10 | tot Mozes gesproken heeft, toen Israel in de woestijn wandelde;
602 Joz 14:11 | gelijk als ik was ten dage, toen Mozes mij uitzond; gelijk
603 Joz 14:11 | uitzond; gelijk mijn kracht toen was, alzo is nu mijn kracht,
604 Joz 14:13 | 13 Toen zegende hem Jozua, en hij
605 Joz 15:18 | sprong van den ezel af; toen sprak Kaleb tot haar: Wat
606 Joz 15:19 | mij ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen
607 Joz 17:14 | 14 Toen spraken de kinderen van
608 Joz 17:16 | 16 Toen zeiden de kinderen van Jozef:
609 Joz 18:8 | 8 Toen maakten zich die mannen
610 Joz 18:10 | 10 Toen wierp Jozua het lot voor
611 Joz 19:24 | 24 Toen ging het vijfde lot voor
612 Joz 19:49 | 49 Toen zij nu geeindigd hadden
613 Joz 21:1 | 1 Toen naderden de hoofden der
614 Joz 21:4 | 4 Toen ging het lot uit voor de
615 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten,
616 Joz 23:10 | 10 Toen zij kwamen aan de grenzen
617 Joz 23:15 | 15 Toen zij tot de kinderen van
618 Joz 23:21 | 21 Toen antwoordden de kinderen
619 Joz 23:30 | 30 Toen de priester Pinehas, en
620 Joz 23:31 | HEERE niet begaan hebt; toen hebt gijlieden de kinderen
621 Joz 25:2 | 2 Toen zeide Jozua tot het ganse
622 Joz 25:3 | 3 Toen nam Ik uw vader Abraham
623 Joz 25:5 | 5 Toen zond Ik Mozes en Aaron,
624 Joz 25:8 | 8 Toen bracht Ik u in het land
625 Joz 25:11 | 11 Toen gij over de Jordaan getrokken
626 Joz 25:16 | 16 Toen antwoordde het volk en zeide:
627 Joz 25:19 | 19 Toen zeide Jozua tot het volk:
628 Joz 25:21 | 21 Toen zeide het volk tot Jozua:
629 Joz 25:28 | 28 Toen zond Jozua het volk weg,
630 Ric 1:3 | 3 Toen zeide Juda tot zijn broeder
631 Ric 1:7 | 7 Toen zeide Adoni-Bezek: Zeventig
632 Ric 1:13 | 13 Toen nam Othniel haar in, de
633 Ric 1:14 | sprong van den ezel af; toen zeide Kaleb tot haar: Wat
634 Ric 1:15 | mij ook waterwellingen. Toen gaf Kaleb haar hoge wellingen
635 Ric 1:26 | 26 Toen toog deze man in het land
636 Ric 2:11 | 11 Toen deden de kinderen Israels,
637 Ric 3:8 | 8 Toen ontstak de toorn des HEEREN
638 Ric 3:11 | 11 Toen was het land veertig jaren
639 Ric 3:12 | was in de ogen des HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon,
640 Ric 3:15 | 15 Toen riepen de kinderen Israels
641 Ric 3:20 | heb een woord Gods aan u. Toen stond hij op van den stoel. ~
642 Ric 3:23 | 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal,
643 Ric 3:25 | deuren der opperzaal niet. Toen namen zij den sleutel en
644 Ric 4:3 | 3 Toen riepen de kinderen Israels
645 Ric 4:8 | 8 Toen zeide Barak tot haar: Indien
646 Ric 4:10 | 10 Toen riep Barak Zebulon en Nafthali
647 Ric 4:12 | 12 Toen boodschapten zij Sisera,
648 Ric 4:19 | drinken, want mij dorst. Toen opende zij een melkfles,
649 Ric 4:28 | 4 HEERE! toen Gij voorttoogt van Seir,
650 Ric 4:28 | Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van
651 Ric 4:35 | aan zijn dorpen in Israel; toen ging des HEEREN volk af
652 Ric 4:37 | 13 Toen deed Hij de overgeblevenen
653 Ric 4:43 | koningen kwamen, zij streden; toen streden de koningen van
654 Ric 4:46 | 22 Toen werden de paardenhoeven
655 Ric 5:6 | vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israels
656 Ric 5:11 | 11 Toen kwam een Engel des HEEREN,
657 Ric 5:12 | 12 Toen verscheen hem de Engel des
658 Ric 5:14 | 14 Toen keerde zich de HEERE tot
659 Ric 5:21 | de ongezuurde koeken aan; toen ging er vuur op uit de rots,
660 Ric 5:22 | 22 Toen zag Gideon, dat het een
661 Ric 5:24 | 24 Toen bouwde Gideon aldaar den
662 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen uit
663 Ric 5:30 | 30 Toen zeiden de mannen van die
664 Ric 5:34 | 34 Toen toog de Geest des HEEREN
665 Ric 6:1 | 1 Toen stond Jerubbaal (dewelke
666 Ric 6:3 | het gebergte van Gilead! Toen keerden uit het volk weder
667 Ric 6:5 | volk afgaan naar het water. Toen zeide de HEERE tot Gideon:
668 Ric 6:6 | 6 Toen was het getal dergenen,
669 Ric 6:11 | aftrekken zult in het leger. Toen ging hij af, met Pura, zijn
670 Ric 6:13 | 13 Toen nu Gideon aankwam, ziet,
671 Ric 6:21 | plaats, rondom het leger. Toen verliep het ganse leger,
672 Ric 6:23 | 23 Toen werden de mannen van Israel
673 Ric 7:1 | 1 Toen zeiden de mannen van Efraim
674 Ric 7:1 | dat gij ons niet riept, toen gij heentoogt om te strijden
675 Ric 7:3 | doen, gelijk gijlieden? Toen liet hun toorn van hem af,
676 Ric 7:7 | 7 Toen zeide Gideon: Daarom, als
677 Ric 7:13 | 13 Toen nu Gideon, de zoon van Joas,
678 Ric 7:15 | 15 Toen kwam hij tot de lieden van
679 Ric 7:19 | 19 Toen zeide hij: Het waren mijn
680 Ric 7:21 | 21 Toen zeiden Zebah en Tsalmuna:
681 Ric 7:22 | 22 Toen zeiden de mannen van Israel
682 Ric 8:3 | 3 Toen spraken de broeders zijner
683 Ric 8:6 | 6 Toen vergaderden zich alle burgers
684 Ric 8:10 | 10 Toen zeiden de bomen tot den
685 Ric 8:12 | 12 Toen zeiden de bomen tot den
686 Ric 8:14 | 14 Toen zeiden al de bomen tot den
687 Ric 8:21 | 21 Toen vlood Jotham, en vluchtte,
688 Ric 8:38 | 38 Toen zeide Zebul tot hem: Waar
689 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde
690 Ric 8:52 | 52 Toen kwam Abimelech tot aan den
691 Ric 8:54 | 54 Toen riep hij haastelijk den
692 Ric 9:6 | 6 Toen voeren de kinderen Israels
693 Ric 9:10 | 10 Toen riepen de kinderen Israels
694 Ric 9:12 | Maonieten, die u onderdrukten, toen gij tot Mij riept, alsdan
695 Ric 9:16 | weg, en dienden den HEERE. Toen werd Zijn ziel verdrietig
696 Ric 9:18 | 18 Toen zeide het volk, de oversten
697 Ric 10:3 | 3 Toen vlood Jeftha voor het aangezicht
698 Ric 10:9 | 9 Toen zeide Jeftha tot de oudsten
699 Ric 10:29 | 29 Toen kwam de Geest des HEEREN
700 Ric 10:34 | 34 Toen nu Jeftha te Mizpa bij zijn
701 Ric 10:38 | haar twee maanden gaan. Toen ging zij heen met haar gezellinnen,
702 Ric 11:1 | 1 Toen werden de mannen van Efraim
703 Ric 11:10 | 10 Toen stierf Ebzan, en werd begraven
704 Ric 11:15 | 15 Toen stierf Abdon, een zoon van
705 Ric 12:6 | 6 Toen kwam deze vrouw in, en sprak
706 Ric 12:8 | 8 Toen aanbad Manoach den HEERE
707 Ric 12:11 | 11 Toen stond Manoach op, en ging
708 Ric 12:12 | 12 Toen zeide Manoach: Nu, dat Uw
709 Ric 12:15 | 15 Toen zeide Manoach tot den Engel
710 Ric 12:19 | 19 Toen nam Manoach een geitenbokje,
711 Ric 12:21 | en aan zijn huisvrouw. Toen bekende Manoach, dat het
712 Ric 13:6 | 6 Toen werd de Geest des HEEREN
713 Ric 13:8 | weder, om haar te nemen; toen week hij af, om het aas
714 Ric 13:18 | 18 Toen zeiden de mannen der stad
715 Ric 13:19 | 19 Toen werd de Geest des HEEREN
716 Ric 14:3 | 3 Toen zeide Simson tot henlieden:
717 Ric 14:6 | 6 Toen zeiden de Filistijnen: Wie
718 Ric 14:6 | aan zijn metgezel gegeven. Toen kwamen de Filistijnen op,
719 Ric 14:7 | 7 Toen zeide Simson tot hen: Zoudt
720 Ric 14:9 | 9 Toen togen de Filistijnen op,
721 Ric 14:11 | 11 Toen kwamen drie duizend mannen
722 Ric 14:12 | de hand der Filistijnen. Toen zeide Simson tot hen: Zweert
723 Ric 14:16 | 16 Toen zeide Simson: Met een ezelskinnebakken,
724 Ric 14:19 | 19 Toen kloofde God de holle plaats,
725 Ric 14:19 | van dezelve, en hij dronk. Toen kwam zijn geest weder, en
726 Ric 15:2 | 2 Toen werd de Gazieten gezegd:
727 Ric 15:3 | lag tot middernacht toe; toen stond hij op ter middernacht,
728 Ric 15:5 | 5 Toen kwamen de vorsten der Filistijnen
729 Ric 15:8 | 8 Toen brachten de vorsten der
730 Ric 15:9 | Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak hij de zelen, gelijk
731 Ric 15:10 | 10 Toen zeide Delila tot Simson:
732 Ric 15:12 | 12 Toen nam Delila nieuwe touwen,
733 Ric 15:12 | zittende in een kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn
734 Ric 15:14 | Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap,
735 Ric 15:15 | 15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult
736 Ric 15:19 | 19 Toen deed zij hem slapen op haar
737 Ric 15:21 | 21 Toen grepen hem de Filistijnen,
738 Ric 15:22 | weder te wassen, gelijk toen hij geschoren werd. ~
739 Ric 15:23 | 23 Toen verzamelden zich de vorsten
740 Ric 15:26 | 26 Toen zeide Simson tot den jongen,
741 Ric 15:28 | 28 Toen riep Simson tot den HEERE,
742 Ric 15:31 | 31 Toen kwamen zijn broeders af,
743 Ric 16:2 | mij, ik heb dat genomen. Toen zeide zijn moeder: Gezegend
744 Ric 16:10 | 10 Toen zeide Micha tot hem: Blijf
745 Ric 16:13 | 13 Toen zeide Micha: Nu weet ik,
746 Ric 17:5 | 5 Toen zeiden zij tot hem: Vraag
747 Ric 17:7 | 7 Toen gingen die vijf mannen heen,
748 Ric 17:11 | 11 Toen reisden van daar uit het
749 Ric 17:14 | 14 Toen antwoordden de vijf mannen,
750 Ric 17:15 | 15 Toen weken zij daarheen, en kwamen
751 Ric 17:20 | 20 Toen werd het hart van den priester
752 Ric 17:24 | 24 Toen zeide hij: Gijlieden hebt
753 Ric 18:5 | opstond om weg te trekken; toen zeide de vader van de jonge
754 Ric 18:6 | aten te zamen, en dronken. Toen zeide de vader van de jonge
755 Ric 18:7 | stond op, om weg te trekken. Toen drong hem zijn schoonvader,
756 Ric 18:9 | 9 Toen maakte de man zich op, om
757 Ric 18:15 | in Gibea te vernachten. Toen hij nu inkwam, zat hij neder
758 Ric 18:20 | 20 Toen zeide de oude man: Vrede
759 Ric 18:22 | 22 Toen zij nu hun hart vrolijk
760 Ric 18:25 | wilden naar hem niet horen. Toen greep de man zijn bijwijf,
761 Ric 18:28 | maar niemand antwoordde. Toen nam hij haar op den ezel,
762 Ric 19:1 | 1 Toen togen al de kinderen Israels
763 Ric 19:4 | 4 Toen antwoordde de Levietische
764 Ric 19:6 | 6 Toen greep ik mijn bijwijf, en
765 Ric 19:8 | 8 Toen maakte zich al het volk
766 Ric 19:21 | 21 Toen togen de kinderen van Benjamin
767 Ric 19:26 | 26 Toen togen alle kinderen Israels
768 Ric 19:29 | 29 Toen bestelde Israel achterlagen
769 Ric 19:31 | 31 Toen togen de kinderen van Benjamin
770 Ric 19:32 | 32 Toen zeiden de kinderen van Benjamin:
771 Ric 19:33 | 33 Toen maakten zich alle mannen
772 Ric 19:35 | 35 Toen sloeg de HEERE Benjamin
773 Ric 19:40 | 40 Toen begon de verheffing op te
774 Ric 19:45 | 45 Toen keerden zij zich, en vloden
775 Ric 20:10 | 10 Toen zond de vergadering daarheen
776 Ric 20:13 | 13 Toen zond de ganse vergadering
777 Ric 20:15 | 15 Toen berouwde het den volke over
778 Ric 20:19 | 19 Toen zeiden zij: Ziet, er is
779 Rut 1:6 | 6 Toen maakte zij zich op met haar
780 Rut 1:14 | 14 Toen hieven zij haar stem op,
781 Rut 2:8 | 8 Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort
782 Rut 2:10 | 10 Toen viel zij op haar aangezicht,
783 Rut 2:19 | 19 Toen zeide haar schoonmoeder
784 Rut 2:20 | 20 Toen zeide Naomi tot haar schoondochter:
785 Rut 3:18 | 18 Toen zeide zij: Zit stil, mijn
786 Rut 4:3 | 3 Toen zeide hij tot dien losser:
787 Rut 4:4 | die het losse, en ik na u. Toen zeide hij: Ik zal het lossen. ~
788 Rut 4:6 | 6 Toen zeide die losser: Ik zal
789 Rut 4:9 | 9 Toen zeide Boaz tot de oudsten
790 Rut 4:14 | 14 Toen zeiden de vrouwen tot Naomi:
791 1Sa 1:8 | 8 Toen zeide Elkana, haar man:
792 1Sa 1:9 | 9 Toen stond Hanna op, nadat hij
793 1Sa 1:17 | 17 Toen antwoordde Eli en zeide:
794 1Sa 2:1 | 1 Toen bad Hanna en zeide: Mijn
795 1Sa 2:27 | aan het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in
796 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel wederom;
797 1Sa 3:8 | 8 Toen riep de HEERE Samuel wederom,
798 1Sa 3:8 | want gij hebt mij geroepen. Toen verstond Eli, dat de HEERE
799 1Sa 3:9 | HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuel heen en legde
800 1Sa 3:10 | 10 Toen kwam de HEERE, en stelde
801 1Sa 3:15 | lag tot aan den morgen; toen deed hij de deuren van het
802 1Sa 3:16 | 16 Toen riep Eli Samuel, en zeide:
803 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen
804 1Sa 4:6 | in het leger der Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark
805 1Sa 4:10 | 10 Toen streden de Filistijnen,
806 1Sa 4:12 | 12 Toen liep er een Benjaminiet
807 1Sa 4:13 | verkondigen in de stad, toen schreeuwde de ganse stad. ~
808 1Sa 4:14 | de stem dezer beroerte? Toen haastte zich die man, en
809 1Sa 4:17 | 17 Toen antwoordde hij, die de boodschap
810 1Sa 5:4 | 4 Toen zij nu des anderen daags
811 1Sa 5:7 | 7 Toen nu de mannen te Asdod zagen,
812 1Sa 5:10 | 10 Toen zonden zij de ark Gods naar
813 1Sa 6:4 | 4 Toen zeiden zij: Welk is dat
814 1Sa 6:6 | hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk met hen gehandeld
815 1Sa 6:19 | vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat
816 1Sa 6:20 | 20 Toen zeiden de lieden van Beth-Semes:
817 1Sa 7:1 | 1 Toen kwamen de mannen van Kirjath-Jearim,
818 1Sa 7:3 | 3 Toen sprak Samuel tot het ganse
819 1Sa 7:7 | 7 Toen de Filistijnen hoorden,
820 1Sa 7:9 | 9 Toen nam Samuel een melklam,
821 1Sa 7:10 | 10 En het geschiedde, toen Samuel dat brandoffer offerde,
822 1Sa 8:1 | 1 Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was,
823 1Sa 8:4 | 4 Toen vergaderden zich alle oudsten
824 1Sa 8:8 | hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid
825 1Sa 8:22 | en stel hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen
826 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van Zuf
827 1Sa 9:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn jongen:
828 1Sa 9:10 | 10 Toen zeide Saul tot zijn jongen:
829 1Sa 9:12 | 12 Toen antwoordden zij hun, en
830 1Sa 9:14 | gingen zij op in de stad. Toen zij in het midden der stad
831 1Sa 9:17 | 17 Toen Samuel Saul aanzag, zo antwoordde
832 1Sa 9:21 | 21 Toen antwoordde Saul, en zeide:
833 1Sa 9:23 | 23 Toen zeide Samuel tot den kok:
834 1Sa 9:27 | 27 Toen zij afgegaan waren aan het
835 1Sa 9:27 | onze aangezichten heenga; toen ging hij heen; maar sta
836 1Sa 10:1 | 1 Toen nam Samuel een oliekruik,
837 1Sa 10:9 | 9 Het geschiedde nu, toen hij zijn schouder keerde,
838 1Sa 10:10 | 10 Toen zij daar aan den heuvel
839 1Sa 10:12 | 12 Toen antwoordde een man van daar,
840 1Sa 10:13 | 13 Toen hij nu voleind had te profeteren,
841 1Sa 10:14 | de ezelinnen te zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet
842 1Sa 10:15 | 15 Toen zeide Sauls oom: Geef mij
843 1Sa 10:20 | 20 Toen nu Samuel al de stammen
844 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin
845 1Sa 10:22 | 22 Toen vraagden zij verder den
846 1Sa 10:24 | 24 Toen zeide Samuel tot het ganse
847 1Sa 10:24 | niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse volk,
848 1Sa 10:25 | het aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuel het ganse volk
849 1Sa 11:1 | 1 Toen toog Nahas, de Ammoniet,
850 1Sa 11:3 | 3 Toen zeiden tot hem de oudsten
851 1Sa 11:4 | voor de oren van het volk. Toen hief al het volk zijn stem
852 1Sa 11:5 | den volke, dat zij wenen? Toen vertelden zij hem de woorden
853 1Sa 11:6 | 6 Toen werd de Geest Gods vaardig
854 1Sa 11:7 | men zijn runderen doen. Toen viel de vreze des HEEREN
855 1Sa 11:9 | 9 Toen zeiden zij tot de boden,
856 1Sa 11:12 | 12 Toen zeide het volk tot Samuel:
857 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal,
858 1Sa 12:1 | 1 Toen zeide Samuel tot gans Israel:
859 1Sa 12:4 | 4 Toen zeiden zij: Gij hebt ons
860 1Sa 12:5 | 5 Toen zeide hij tot hen: De HEERE
861 1Sa 12:18 | 18 Toen Samuel den HEERE aanriep,
862 1Sa 12:20 | 20 Toen zeide Samuel tot het volk:
863 1Sa 13:2 | 2 Toen verkoos zich Saul drie duizend
864 1Sa 13:4 | 4 Toen hoorde het ganse Israel
865 1Sa 13:4 | geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen
866 1Sa 13:6 | 6 Toen de mannen van Israel zagen,
867 1Sa 13:7 | land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal
868 1Sa 13:9 | 9 Toen zeide Saul: Brengt tot mij
869 1Sa 13:10 | 10 En het geschiedde, toen hij geeindigd had het brandoffer
870 1Sa 13:11 | 11 Toen zeide Samuel: Wat hebt gij
871 1Sa 13:13 | 13 Toen zeide Samuel tot Saul: Gij
872 1Sa 13:15 | 15 Toen maakte zich Samuel op, en
873 1Sa 14:7 | 7 Toen zeide zijn wapendrager tot
874 1Sa 14:11 | 11 Toen zij beiden zich aan der
875 1Sa 14:13 | 13 Toen klom Jonathan op zijn handen
876 1Sa 14:17 | 17 Toen zeide Saul tot het volk,
877 1Sa 14:18 | 18 Toen zeide Saul tot Ahia: Breng
878 1Sa 14:19 | 19 En het geschiedde, toen Saul nog tot den priester
879 1Sa 14:26 | 26 Toen het volk in het woud kwam,
880 1Sa 14:27 | Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen
881 1Sa 14:28 | 28 Toen antwoordde een man uit het
882 1Sa 14:29 | 29 Toen zeide Jonathan: Mijn vader
883 1Sa 14:32 | 32 Toen maakte zich het volk aan
884 1Sa 14:34 | die etende met het bloed. Toen bracht al het volk een iegelijk
885 1Sa 14:35 | 35 Toen bouwde Saul den HEERE een
886 1Sa 14:37 | 37 Toen vraagde Saul God: Zal ik
887 1Sa 14:38 | 38 Toen zeide Saul: Komt herwaarts
888 1Sa 14:40 | aan de andere zijde zijn. Toen zeide het volk tot Saul:
889 1Sa 14:41 | Israels: Toon den onschuldige. Toen werd Jonathan en Saul geraakt,
890 1Sa 14:42 | 42 Toen zeide Saul: Werpt het lot
891 1Sa 14:42 | tussen mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt. ~
892 1Sa 14:43 | kennen, wat gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te
893 1Sa 14:44 | 44 Toen zeide Saul: Zo doe mij God,
894 1Sa 14:47 | 47 Toen nam Saul het koninkrijk
895 1Sa 15:1 | 1 Toen zeide Samuel tot Saul: de
896 1Sa 15:2 | gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam. ~
897 1Sa 15:6 | al de kinderen Israels, toen zij uit Egypte opkwamen.
898 1Sa 15:7 | 7 Toen sloeg Saul de Amalekieten
899 1Sa 15:10 | 10 Toen geschiedde het woord des
900 1Sa 15:11 | woorden niet bevestigd heeft. Toen ontstak Samuel, en hij riep
901 1Sa 15:14 | 14 Toen zeide Samuel: Wat is dan
902 1Sa 15:16 | 16 Toen zeide Samuel tot Saul: Houd
903 1Sa 15:17 | zeide: Is het niet alzo, toen gij klein waart in uw ogen,
904 1Sa 15:20 | 20 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik
905 1Sa 15:24 | 24 Toen zeide Saul tot Samuel: Ik
906 1Sa 15:28 | 28 Toen zeide Samuel tot hem: De
907 1Sa 15:31 | 31 Toen keerde Samuel wederom Saul
908 1Sa 15:32 | 32 Toen zeide Samuel: Breng Agag,
909 1Sa 15:33 | worden onder de vrouwen. Toen hieuw Samuel Agag in stukken,
910 1Sa 16:1 | 1 Toen zeide de HEERE tot Samuel:
911 1Sa 16:2 | toch horen en mij doden. Toen zeide de HEERE: Neem een
912 1Sa 16:4 | en hij kwam te Bethlehem. Toen kwamen de oudsten der stad
913 1Sa 16:6 | 6 En het geschiedde, toen zij inkwamen, zo zag hij
914 1Sa 16:8 | 8 Toen riep Isai Abinadab, en hij
915 1Sa 16:12 | 12 Toen zond hij heen, en bracht
916 1Sa 16:13 | 13 Toen nam Samuel den oliehoorn,
917 1Sa 16:15 | 15 Toen zeiden Sauls knechten tot
918 1Sa 16:17 | 17 Toen zeide Saul tot zijn knechten:
919 1Sa 16:18 | 18 Toen antwoordde een van de jongelingen,
920 1Sa 16:20 | 20 Toen nam Isai een ezel met brood,
921 1Sa 17:4 | 4 Toen ging er een kampvechter
922 1Sa 17:11 | 11 Toen Saul en het ganse Israel
923 1Sa 17:20 | 20 Toen maakte zich David des morgens
924 1Sa 17:23 | 23 Toen hij met hen sprak, ziet,
925 1Sa 17:26 | 26 Toen zeide David tot de mannen,
926 1Sa 17:29 | 29 Toen zeide David: Wat heb ik
927 1Sa 17:31 | 31 Toen die woorden gehoord werden,
928 1Sa 17:34 | 34 Toen zeide David tot Saul: Uw
929 1Sa 17:35 | redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo
930 1Sa 17:37 | hand van dezen Filistijn. Toen zeide Saul tot David: Ga
931 1Sa 17:39 | had het nooit verzocht. Toen zeide David tot Saul: Ik
932 1Sa 17:42 | 42 Toen de Filistijn opzag, en David
933 1Sa 17:48 | 48 En het geschiedde, toen de Filistijn zich opmaakte,
934 1Sa 17:51 | hem het hoofd daarmede af. Toen de Filistijnen zagen, dat
935 1Sa 17:52 | 52 Toen maakten zich de mannen van
936 1Sa 17:55 | 55 Toen Saul David zag uitgaan den
937 1Sa 18:6 | 6 Het geschiedde nu, toen zij kwamen, en David wederkeerde
938 1Sa 18:8 | 8 Toen ontstak Saul zeer, en dat
939 1Sa 18:15 | 15 Toen nu Saul zag, dat hij zich
940 1Sa 18:20 | van Saul, had David lief. Toen dat Saul te kennen werd
941 1Sa 18:23 | voor de oren van David. Toen zeide David: Is dat licht
942 1Sa 18:25 | 25 Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden
943 1Sa 18:27 | 27 Toen maakte zich David op, en
944 1Sa 18:27 | des konings worden zou. Toen gaf Saul hem zijn dochter
945 1Sa 18:29 | 29 Toen vreesde zich Saul nog meer
946 1Sa 19:10 | spies in den wand sloeg. Toen vlood David, en ontkwam
947 1Sa 19:15 | 15 Toen zond Saul boden, om David
948 1Sa 19:17 | 17 Toen zeide Saul tot Michal: Waarom
949 1Sa 19:20 | 20 Toen zond Saul boden heen, om
950 1Sa 19:21 | 21 Toen men het Saul boodschapte,
951 1Sa 19:21 | en die profeteerden ook; toen voer Saul voort en zond
952 1Sa 19:22 | Waar is Samuel, en David? Toen werd hem gezegd: Zie, zij
953 1Sa 19:23 | 23 Toen ging hij derwaarts naar
954 1Sa 20:1 | 1 Toen vluchtte David van Najoth
955 1Sa 20:3 | 3 Toen zwoer David verder, en zeide:
956 1Sa 20:9 | 9 Toen zeide Jonathan: Dat zij
957 1Sa 20:11 | 11 Toen zeide Jonathan tot David:
958 1Sa 20:25 | 25 Toen zich de koning gezet had
959 1Sa 20:30 | 30 Toen ontstak de toorn van Saul
960 1Sa 20:32 | 32 Toen antwoordde Jonathan Saul,
961 1Sa 20:33 | 33 Toen schoot Saul de spies op
962 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats
963 1Sa 20:40 | 40 Toen gaf Jonathan zijn gereedschap
964 1Sa 20:42 | 42 Toen zeide Jonathan tot David:
965 1Sa 21:1 | 1 Toen kwam David te Nob, tot den
966 1Sa 21:5 | gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de vaten
967 1Sa 21:6 | 6 Toen gaf de priester hem dat
968 1Sa 21:9 | 9 Toen zeide de priester: Het zwaard
969 1Sa 21:14 | 14 Toen zeide Achis tot zijn knechten:
970 1Sa 22:1 | 1 Toen ging David van daar, en
971 1Sa 22:5 | ga in het land van Juda. Toen ging David heen, en hij
972 1Sa 22:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn knechten,
973 1Sa 22:9 | 9 Toen antwoordde Doeg, de Edomiet,
974 1Sa 22:11 | 11 Toen zond de koning heen, om
975 1Sa 22:13 | 13 Toen zeide Saul tot hem: Waarom
976 1Sa 22:18 | 18 Toen zeide de koning tot Doeg:
977 1Sa 22:18 | val aan op de priesters. Toen wendde zich Doeg, de Edomiet,
978 1Sa 22:22 | 22 Toen zeide David tot Abjathar:
979 1Sa 22:22 | Ik wist wel te dien dage, toen Doeg, de Edomiet, daar was,
980 1Sa 23:4 | 4 Toen vraagde David den HEERE
981 1Sa 23:6 | 6 En het geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech,
982 1Sa 23:8 | 8 Toen liet Saul al het volk ten
983 1Sa 23:13 | 13 Toen maakte zich David en zijn
984 1Sa 23:13 | heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt werd,
985 1Sa 23:16 | 16 Toen maakte zich Jonathan, de
986 1Sa 23:19 | 19 Toen togen de Zifieten op tot
987 1Sa 23:21 | 21 Toen zeide Saul: Gezegend zijt
988 1Sa 23:24 | 24 Toen maakten zij zich op, en
989 1Sa 23:25 | in de woestijn van Maon. Toen Saul dat hoorde, jaagde
990 1Sa 23:28 | 28 Toen keerde zich Saul van David
991 1Sa 24:3 | 3 Toen nam Saul drie duizend uitgelezen
992 1Sa 24:5 | 5 Toen zeiden de mannen van David
993 1Sa 24:9 | zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter zich om,
994 1Sa 24:17 | 17 En het geschiedde, toen David geeindigd had al deze
995 1Sa 24:17 | uw stem, mijn zoon David? Toen hief Saul zijn stem op en
996 1Sa 24:23 | 23 Toen zwoer David aan Saul; en
997 1Sa 25:9 | 9 Toen de jongelingen van David
998 1Sa 25:12 | 12 Toen keerden zich de jongelingen
999 1Sa 25:13 | iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen gordde een iegelijk zijn
1000 1Sa 25:15 | met hen verkeerd hebben, toen wij op het veld waren. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140 |