1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140
Book Chapter: Verse
1001 1Sa 25:18 | 18 Toen haastte zich Abigail, en
1002 1Sa 25:20 | 20 Het geschiedde nu, toen zij op den ezel reed, en
1003 1Sa 25:23 | 23 Toen nu Abigail David zag, zo
1004 1Sa 25:32 | 32 Toen zeide David tot Abigail:
1005 1Sa 25:35 | 35 Toen nam David uit haar hand,
1006 1Sa 25:36 | 36 Toen nu Abigail tot Nabal kwam,
1007 1Sa 25:37 | geschiedde nu in den morgen, toen de wijn van Nabal gegaan
1008 1Sa 25:37 | huisvrouw die woorden te kennen. Toen bestierf zijn hart in het
1009 1Sa 25:39 | 39 Toen David hoorde, dat Nabal
1010 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde
1011 1Sa 26:2 | 2 Toen maakte zich Saul op, en
1012 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en sprak
1013 1Sa 26:6 | Saul in het leger afgaan? Toen zeide Abisai: Ik zal met
1014 1Sa 26:8 | 8 Toen zeide Abisai tot David:
1015 1Sa 26:13 | 13 Toen David over aan gene zijde
1016 1Sa 26:14 | niet antwoorden, Abner? Toen antwoordde Abner en zeide:
1017 1Sa 26:15 | 15 Toen zeide David tot Abner: Zijt
1018 1Sa 26:21 | 21 Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd;
1019 1Sa 26:22 | 22 Toen antwoordde David, en zeide:
1020 1Sa 26:25 | 25 Toen zeide Saul tot David: Gezegend
1021 1Sa 26:25 | gewisselijk de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg,
1022 1Sa 27:2 | 2 Toen maakte zich David op, en
1023 1Sa 27:4 | 4 Toen aan Saul geboodschapt werd,
1024 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag;
1025 1Sa 28:2 | 2 Toen zeide David tot Achis: Aldus
1026 1Sa 28:5 | 5 Toen Saul het leger der Filistijnen
1027 1Sa 28:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn knechten:
1028 1Sa 28:9 | 9 Toen zeide de vrouw tot hem:
1029 1Sa 28:11 | 11 Toen zeide de vrouw: Wien zal
1030 1Sa 28:12 | 12 Toen nu de vrouw Samuel zag,
1031 1Sa 28:13 | niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul:
1032 1Sa 28:14 | met een mantel bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuel
1033 1Sa 28:15 | gemaakt, mij doende opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer
1034 1Sa 28:16 | 16 Toen zeide Samuel: Waarom vraagt
1035 1Sa 28:20 | 20 Toen viel Saul haastelijk ter
1036 1Sa 28:23 | vrouw, hielden bij hem aan. Toen hoorde hij naar hun stem,
1037 1Sa 29:3 | 3 Toen zeiden de oversten der Filistijnen:
1038 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en zeide
1039 1Sa 29:8 | 8 Toen zeide David tot Achis: Maar
1040 1Sa 29:11 | 11 Toen maakte zich David vroeg
1041 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk,
1042 1Sa 30:8 | 8 Toen vraagde David den HEERE,
1043 1Sa 30:13 | gij? En van waar zijt gij? Toen zeide de Egyptische jongen:
1044 1Sa 30:15 | 15 Toen zeide David tot hem: Zoudt
1045 1Sa 30:22 | 22 Toen antwoordde een ieder boos
1046 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager:
1047 1Sa 31:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en
1048 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat
1049 1Sa 31:7 | de steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en
1050 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die hem
1051 2Sa 1:9 | 9 Toen zeide hij tot mij: Sta toch
1052 2Sa 1:11 | 11 Toen vatte David zijn klederen
1053 2Sa 2:4 | over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David,
1054 2Sa 2:5 | 5 Toen zond David boden tot de
1055 2Sa 2:12 | 12 Toen toog Abner, de zoon van
1056 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en gingen
1057 2Sa 2:20 | 20 Toen zag Abner achter zich om,
1058 2Sa 2:22 | 22 Toen voer Abner wijders voort,
1059 2Sa 2:26 | 26 Toen riep Abner tot Joab, en
1060 2Sa 2:27 | zekerlijk het volk zou al toen van den morgen af weggevoerd
1061 2Sa 2:28 | 28 Toen blies Joab met de bazuin;
1062 2Sa 3:8 | 8 Toen ontstak Abner zeer over
1063 2Sa 3:12 | 12 Toen zond Abner boden voor zich
1064 2Sa 3:16 | achter haar, tot Bahurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga
1065 2Sa 3:21 | 21 Toen zeide Abner tot David: Ik
1066 2Sa 3:24 | 24 Toen ging Joab tot den koning
1067 2Sa 3:34 | kinderen der verkeerdheid. Toen weende het ganse volk nog
1068 2Sa 5:1 | 1 Toen kwamen alle stammen van
1069 2Sa 5:2 | 2 Daartoe ook te voren, toen Saul koning over ons was,
1070 2Sa 5:20 | 20 Toen kwam David te Baal-Perazim;
1071 2Sa 6:4 | 4 Toen zij hem nu uit het huis
1072 2Sa 6:7 | 7 Toen ontstak de toorn des HEEREN
1073 2Sa 6:12 | 12 Toen boodschapte men den koning
1074 2Sa 6:17 | 17 Toen zij nu de ark des HEEREN
1075 2Sa 6:19 | vlees, en een fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een
1076 2Sa 7:18 | 18 Toen ging de koning David in,
1077 2Sa 8:3 | Rechob, den koning van Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand
1078 2Sa 9:3 | weldadigheid bij hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning:
1079 2Sa 9:5 | 5 Toen zond de koning David heen,
1080 2Sa 9:8 | 8 Toen boog hij zich, en zeide:
1081 2Sa 9:9 | 9 Toen riep de koning Ziba, Sauls
1082 2Sa 10:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid
1083 2Sa 10:3 | 3 Toen zeiden de vorsten der kinderen
1084 2Sa 10:4 | 4 Toen nam Hanun Davids knechten,
1085 2Sa 10:6 | 6 Toen nu de kinderen Ammons zagen,
1086 2Sa 10:13 | 13 Toen naderde Joab, en het volk,
1087 2Sa 10:15 | 15 Toen nu de Syriers zagen, dat
1088 2Sa 10:19 | 19 Toen nu al de koningen, die Hadad-ezers
1089 2Sa 11:4 | 4 Toen zond David boden henen,
1090 2Sa 11:6 | 6 Toen zond David tot Joab, zeggende:
1091 2Sa 11:8 | huis, en was uw voeten. En toen Uria uit des konings huis
1092 2Sa 11:10 | niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria: Komt
1093 2Sa 11:12 | 12 Toen zeide David tot Uria: Blijf
1094 2Sa 11:18 | 18 Toen zond Joab heen, en liet
1095 2Sa 11:24 | 24 Toen schoten de schutters van
1096 2Sa 11:25 | 25 Toen zeide David tot den bode:
1097 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een wandelaar
1098 2Sa 12:5 | 5 Toen ontstak Davids toorn zeer
1099 2Sa 12:7 | 7 Toen zeide Nathan tot David:
1100 2Sa 12:13 | 13 Toen zeide David tot Nathan:
1101 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn huis.
1102 2Sa 12:17 | 17 Toen maakten zich de oudsten
1103 2Sa 12:20 | 20 Toen stond David op van de aarde,
1104 2Sa 12:27 | 27 Toen zond Joab boden tot David,
1105 2Sa 12:29 | 29 Toen verzamelde David al dat
1106 2Sa 13:4 | mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik
1107 2Sa 13:6 | zich, en maakte zich krank. Toen nu de koning kwam om hem
1108 2Sa 13:7 | 7 Toen zond David heen tot Thamar
1109 2Sa 13:10 | 10 Toen zeide Amnon tot Thamar:
1110 2Sa 13:16 | 16 Toen zeide zij tot hem: Er zijn
1111 2Sa 13:19 | 19 Toen nam Thamar as op haar hoofd,
1112 2Sa 13:26 | 26 Toen zeide Absalom: Zo niet,
1113 2Sa 13:29 | als Absalom geboden had. Toen stonden alle zonen des konings
1114 2Sa 13:31 | 31 Toen stond de koning op, en scheurde
1115 2Sa 13:35 | 35 Toen zeide Jonadab tot den koning:
1116 2Sa 13:39 | 39 Toen verlangde de ziel van den
1117 2Sa 14:8 | 8 Toen zeide de koning tot deze
1118 2Sa 14:11 | mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig
1119 2Sa 14:12 | 12 Toen zeide deze vrouw: Laat toch
1120 2Sa 14:18 | 18 Toen antwoordde de koning, en
1121 2Sa 14:21 | 21 Toen zeide de koning tot Joab:
1122 2Sa 14:22 | 22 Toen viel Joab op zijn aangezicht
1123 2Sa 14:31 | 31 Toen maakte zich Joab op en kwam
1124 2Sa 14:33 | 33 Toen ging Joab in tot den koning,
1125 2Sa 14:33 | koning, en zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom, en hij
1126 2Sa 15:9 | 9 Toen zeide de koning tot hem:
1127 2Sa 15:13 | 13 Toen kwam er een boodschapper
1128 2Sa 15:15 | 15 Toen zeiden de knechten des konings
1129 2Sa 15:22 | 22 Toen zeide David tot Ithai: Zo
1130 2Sa 15:25 | 25 Toen zeide de koning tot Zadok:
1131 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen,
1132 2Sa 15:32 | aldaar God aanbad; ziet, toen ontmoette hem Husai, de
1133 2Sa 16:1 | hoogte was voortgegaan, ziet, toen ontmoette hem Ziba, Mefiboseths
1134 2Sa 16:3 | 3 Toen zeide de koning: Waar is
1135 2Sa 16:5 | aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit,
1136 2Sa 16:9 | 9 Toen zeide Abisai, de zoon van
1137 2Sa 16:20 | 20 Toen zeide Absalom tot Achitofel:
1138 2Sa 17:7 | 7 Toen zeide Husai tot Absalom:
1139 2Sa 17:14 | 14 Toen zeide Absalom, en alle man
1140 2Sa 17:20 | 20 Toen nu Absaloms knechten tot
1141 2Sa 17:20 | waterriviertje gegaan. En toen zij hen gezocht en niet
1142 2Sa 17:22 | 22 Toen maakte zich David op, en
1143 2Sa 18:4 | 4 Toen zeide de koning tot hen:
1144 2Sa 18:11 | 11 Toen zeide Joab tot den man,
1145 2Sa 18:14 | 14 Toen zeide Joab: Ik zal hier
1146 2Sa 18:16 | 16 Toen blies Joab met de bazuin,
1147 2Sa 18:19 | 19 Toen zeide Ahimaaz, Zadoks zoon:
1148 2Sa 18:26 | 26 Toen zag de wachter een anderen
1149 2Sa 18:26 | loopt nog een man alleen. Toen zeide de koning: Die is
1150 2Sa 18:27 | van Ahimaaz, Zadoks zoon. Toen zeide de koning: Dat is
1151 2Sa 18:29 | 29 Toen zeide de koning: Is het
1152 2Sa 18:32 | 32 Toen zeide de koning tot Cuschi:
1153 2Sa 18:33 | 33 Toen werd de koning zeer beroerd,
1154 2Sa 19:2 | 2 Toen werd de verlossing te dienzelven
1155 2Sa 19:5 | 5 Toen kwam Joab tot den koning
1156 2Sa 19:8 | 8 Toen stond de koning op, en zette
1157 2Sa 19:8 | koning zit in de poort. Toen kwam al het volk voor des
1158 2Sa 19:11 | 11 Toen zond de koning David tot
1159 2Sa 19:15 | 15 Toen keerde de koning weder,
1160 2Sa 19:21 | 21 Toen antwoordde Abisai, de zoon
1161 2Sa 19:29 | 29 Toen zeide de koning tot hem:
1162 2Sa 19:32 | den koning onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf
1163 2Sa 19:38 | 38 Toen zeide de koning: Chimham
1164 2Sa 19:39 | 39 Toen nu al het volk over de Jordaan
1165 2Sa 19:42 | 42 Toen antwoordden alle mannen
1166 2Sa 20:1 | 1 Toen was daar bij geval een Belials
1167 2Sa 20:2 | 2 Toen toog alle man van Israel
1168 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te
1169 2Sa 20:6 | 6 Toen zeide David tot Abisai:
1170 2Sa 20:7 | 7 Toen togen uit, hem achterna,
1171 2Sa 20:10 | tweeden male, en hij stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder
1172 2Sa 20:13 | 13 Toen hij nu van de straat weggenomen
1173 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw uit
1174 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde,
1175 2Sa 20:18 | 18 Toen sprak zij, zeggende: In
1176 2Sa 20:20 | 20 Toen antwoordde Joab, en zeide:
1177 2Sa 20:21 | van deze stad aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab:
1178 2Sa 20:22 | en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin,
1179 2Sa 21:2 | 2 Toen riep de koning de Gibeonieten,
1180 2Sa 21:4 | 4 Toen zeiden de Gibeonieten tot
1181 2Sa 21:10 | 10 Toen nam Rizpa, de dochter van
1182 2Sa 21:17 | Filistijn, en doodde hem. Toen zwoeren hem de mannen van
1183 2Sa 21:18 | Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg Sibbechai, de Husathiet,
1184 2Sa 22:8 | 8 Toen daverde en beefde de aarde;
1185 2Sa 22:43 | 43 Toen vergruisde ik hen als stof
1186 2Sa 23:9 | de drie helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten,
1187 2Sa 23:11 | zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen verzameld
1188 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting; en de bezetting
1189 2Sa 23:14 | bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~
1190 2Sa 23:16 | 16 Toen braken die drie helden door
1191 2Sa 24:3 | 3 Toen zeide Joab tot den koning:
1192 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij
1193 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie
1194 2Sa 24:16 | 16 Toen nu de engel zijn hand uitstrekte
1195 2Sa 24:22 | 22 Toen zeide Arauna tot David:
1196 1Kon 1:2 | 2 Toen zeiden zijn knechten tot
1197 1Kon 1:11| 11 Toen sprak Nathan tot Bathseba,
1198 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en zeide:
1199 1Kon 1:31| 31 Toen neigde zich Bathseba met
1200 1Kon 1:36| 36 Toen antwoordde Benaja, de zoon
1201 1Kon 1:38| 38 Toen ging Zadok, de priester,
1202 1Kon 1:49| 49 Toen verschrikten en stonden
1203 1Kon 2:13| 13 Toen kwam Adonia, de zoon van
1204 1Kon 2:20| 20 Toen zeide zij: Ik begeer van
1205 1Kon 2:22| 22 Toen antwoordde de koning Salomo,
1206 1Kon 2:29| hij is bij het altaar. Toen zond Salomo Benaja, den
1207 1Kon 2:40| 40 Toen maakte zich Simei op, en
1208 1Kon 2:42| 42 Toen zond de koning, en riep
1209 1Kon 3:16| 16 Toen kwamen er twee vrouwen,
1210 1Kon 3:22| 22 Toen zeide de andere vrouw: Neen,
1211 1Kon 3:23| 23 Toen zeide de koning: Deze zegt:
1212 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, en
1213 1Kon 6:11| 11 Toen geschiedde het woord des
1214 1Kon 8:1 | 1 Toen vergaderde Salomo de oudsten
1215 1Kon 8:9 | met de kinderen Israels, toen zij uit Egypteland uitgetogen
1216 1Kon 8:12| 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft
1217 1Kon 9:24| hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo. ~
1218 1Kon 10:1 | 1 En toen de koningin van Scheba het
1219 1Kon 11:7 | 7 Toen bouwde Salomo een hoogte
1220 1Kon 11:15| als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste,
1221 1Kon 11:21| 21 Toen nu Hadad in Egypte hoorde,
1222 1Kon 11:28| Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo dezen jongeling zag,
1223 1Kon 12:16| 16 Toen gans Israel zag, dat de
1224 1Kon 12:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam
1225 1Kon 12:21| 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem
1226 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, en
1227 1Kon 13:6 | hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht
1228 1Kon 13:13| 13 Toen zeide hij tot zijn zonen:
1229 1Kon 13:15| 15 Toen zeide hij tot hem: Kom met
1230 1Kon 13:28| 28 Toen toog hij heen, en vond zijn
1231 1Kon 13:29| 29 Toen nam de profeet het dode
1232 1Kon 14:6 | geruis harer voeten hoorde, toen zij ter deure inkwam, dat
1233 1Kon 14:17| 17 Toen maakte zich Jerobeams vrouw
1234 1Kon 15:18| 18 Toen nam Asa al het zilver en
1235 1Kon 15:22| 22 Toen liet de koning Asa door
1236 1Kon 16:1 | 1 Toen geschiedde het woord des
1237 1Kon 16:21| 21 Toen werd het volk van Israel
1238 1Kon 17:8 | 8 Toen geschiedde het woord des
1239 1Kon 17:10| 10 Toen maakte hij zich op, en ging
1240 1Kon 17:11| 11 Toen zij nu heenging om te halen,
1241 1Kon 17:24| 24 Toen zeide de vrouw tot Elia:
1242 1Kon 18:16| 16 Toen ging Obadja Achab tegemoet,
1243 1Kon 18:18| 18 Toen zeide hij: Ik heb Israel
1244 1Kon 18:21| 21 Toen naderde Elia tot het ganse
1245 1Kon 18:22| 22 Toen zeide Elia tot het volk:
1246 1Kon 18:30| 30 Toen zeide Elia tot het ganse
1247 1Kon 18:38| 38 Toen viel het vuur de HEEREN,
1248 1Kon 18:43| en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit,
1249 1Kon 18:43| en zeide: Er is niets. Toen zeide hij: Ga weder henen,
1250 1Kon 19:2 | 2 Toen zond Izebel een bode tot
1251 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij
1252 1Kon 19:5 | een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel aan,
1253 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel
1254 1Kon 20:15| 15 Toen telde hij de jongens van
1255 1Kon 20:22| 22 Toen trad die profeet tot den
1256 1Kon 20:31| 31 Toen zeiden de knechten tot hem:
1257 1Kon 20:32| 32 Toen gordden zij zakken om hun
1258 1Kon 20:33| zeide: Komt, brengt hem. Toen kwam Benhadad tot hem uit,
1259 1Kon 20:35| 35 Toen zeide een man uit de zonen
1260 1Kon 20:38| 38 Toen ging de profeet heen, en
1261 1Kon 20:40| was, dat hij er niet was. Toen zeide de koning van Israel
1262 1Kon 20:41| 41 Toen haastte hij zich, en deed
1263 1Kon 21:4 | 4 Toen kwam Achab in zijn huis,
1264 1Kon 21:7 | 7 Toen zeide Izebel, zijn huisvrouw,
1265 1Kon 21:13| 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen
1266 1Kon 21:15| 15 Het geschiedde nu, toen Izebel hoorde, dat Naboth
1267 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van
1268 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel
1269 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel
1270 1Kon 22:18| 18 Toen zeide de koning van Israel
1271 1Kon 22:21| 21 Toen ging een geest uit, en stond
1272 1Kon 22:24| 24 Toen trad Zedekia, de zoon van
1273 1Kon 22:34| 34 Toen spande een man den boog
1274 1Kon 22:34| en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman:
1275 1Kon 22:48| 48 Toen was er geen koning in Edom,
1276 1Kon 22:50| 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van
1277 2Kon 1:8 | gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia,
1278 2Kon 1:10| vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel,
1279 2Kon 1:12| vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den
1280 2Kon 1:15| 15 Toen sprak de Engel des HEEREN
1281 2Kon 2:3 | 3 Toen gingen de zonen der profeten,
1282 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der profeten,
1283 2Kon 2:8 | 8 Toen nam Elia zijn mantel, en
1284 2Kon 2:18| 18 Toen kwamen zij weder tot hem,
1285 2Kon 2:21| 21 Toen ging hij uit tot de waterwel,
1286 2Kon 2:24| in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het
1287 2Kon 3:10| 10 Toen zeide de koning van Israel:
1288 2Kon 3:11| den HEERE mochten vragen? Toen antwoordde een van de knechten
1289 2Kon 3:21| 21 Toen nu al de Moabieten hoorden,
1290 2Kon 3:22| 22 En toen zij zich des morgens vroeg
1291 2Kon 3:27| 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren
1292 2Kon 4:3 | 3 Toen zeide hij: Ga, eis voor
1293 2Kon 4:7 | 7 Toen kwam zij, en gaf het den
1294 2Kon 4:12| 12 Toen zeide hij tot zijn jongen
1295 2Kon 4:14| 14 Toen had hij gezegd: Wat is er
1296 2Kon 4:18| 18 Toen nu het kind groot werd,
1297 2Kon 4:20| tot aan den middag toe; toen stierf hij. ~
1298 2Kon 4:24| 24 Toen zadelde zij de ezelin, en
1299 2Kon 4:27| 27 Toen zij nu tot den man Gods
1300 2Kon 4:32| 32 En toen Elisa in het huis kwam,
1301 2Kon 4:39| 39 Toen ging er een uit in het veld,
1302 2Kon 4:41| het volk op, dat zij eten. Toen was er niets kwaads in den
1303 2Kon 5:4 | 4 Toen ging hij in en gaf het zijn
1304 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie:
1305 2Kon 5:10| 10 Toen zond Elisa tot hem een bode,
1306 2Kon 5:13| 13 Toen traden zijn knechten toe,
1307 2Kon 5:15| 15 Toen keerde hij weder tot den
1308 2Kon 5:21| Gehazi Naaman achterna. En toen Naaman zag, dat hij hem
1309 2Kon 5:27| en uw zaad in eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn
1310 2Kon 6:6 | Waar is het gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen
1311 2Kon 6:7 | zeide: Neem het tot u op. Toen stak hij zijn hand uit,
1312 2Kon 6:11| 11 Toen werd het hart des konings
1313 2Kon 6:14| 14 Toen zond hij daarhenen paarden,
1314 2Kon 6:15| met paarden en wagenen. Toen zeide zijn jongen tot hem:
1315 2Kon 6:19| 19 Toen zeide Elisa tot hen: Dit
1316 2Kon 7:1 | 1 Toen zeide Elisa: Hoort het woord
1317 2Kon 7:5 | leger der Syriers te komen. Toen zij aan het uiterste van
1318 2Kon 7:5 | der Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand. ~
1319 2Kon 7:9 | 9 Toen zeiden zij, de een tot den
1320 2Kon 7:13| 13 Toen antwoordde een van zijn
1321 2Kon 7:16| 16 Toen ging het volk uit, en beroofde
1322 2Kon 8:5 | haar huis en om haar akker. Toen zeide Gehazi: Mijn heer
1323 2Kon 8:6 | en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling,
1324 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael:
1325 2Kon 8:12| 12 Toen zeide Hazael: Waarom weent
1326 2Kon 8:16| den koning van Israel, toen Josafat koning was van Juda,
1327 2Kon 8:17| twee en dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij
1328 2Kon 8:22| Juda af, tot op dezen dag; toen viel Libna af in denzelfden
1329 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning
1330 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa een
1331 2Kon 9:5 | 5 En toen hij inkwam, ziet, daar zaten
1332 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging in
1333 2Kon 9:10| zijn, die haar begrave. Toen deed hij de deur open en
1334 2Kon 9:13| 13 Toen haastten zij zich, en een
1335 2Kon 9:16| 16 Toen reed Jehu, en toog naar
1336 2Kon 9:17| zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram: Neem een ruiter,
1337 2Kon 9:19| 19 Toen zond hij een anderen ruiter
1338 2Kon 9:21| 21 Toen zeide Joram: Span aan. En
1339 2Kon 9:23| 23 Toen keerde Joram zijn hand,
1340 2Kon 9:25| 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar, zijn
1341 2Kon 9:31| 31 Toen nu Jehu ter poorte inkwam,
1342 2Kon 9:32| zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie
1343 2Kon 9:36| 36 Toen kwamen zij weder, en gaven
1344 2Kon 10:6 | 6 Toen schreef hij ten tweeden
1345 2Kon 10:9 | geschiedde des morgens, toen hij uitging, dat hij stil
1346 2Kon 10:14| 14 Toen zeide hij: Grijpt hen levend.
1347 2Kon 10:17| 17 En toen hij te Samaria kwam, sloeg
1348 2Kon 10:22| 22 Toen zeide hij tot dengene, die
1349 2Kon 10:24| 24 Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen
1350 2Kon 11:1 | 1 Toen nu Athalia, de moeder van
1351 2Kon 11:13| 13 Toen Athalia hoorde de stem der
1352 2Kon 11:14| en blies met trompetten. Toen verscheurde Athalia haar
1353 2Kon 11:21| Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd. ~ ~
1354 2Kon 12:7 | 7 Toen riep de koning Joas den
1355 2Kon 12:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van
1356 2Kon 12:18| Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
1357 2Kon 13:7 | 7 Toen riep de koning Joas den
1358 2Kon 13:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van
1359 2Kon 13:18| Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~
1360 2Kon 14:17| oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En
1361 2Kon 14:18| de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij tot den koning
1362 2Kon 14:19| 19 Toen werd de man Gods zeer toornig
1363 2Kon 14:21| in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam, en het
1364 2Kon 15:2 | twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde
1365 2Kon 15:8 | 8 Toen zond Amazia boden tot Joas,
1366 2Kon 16:2 | Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij
1367 2Kon 16:16| 16 Toen sloeg Menahem Tifsah, met
1368 2Kon 16:19| 19 Toen kwam Pul, de koning van
1369 2Kon 17:2 | Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij
1370 2Kon 17:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van
1371 2Kon 17:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer,
1372 2Kon 18:2 | Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij
1373 2Kon 18:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van
1374 2Kon 18:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer,
1375 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van Assyrie,
1376 2Kon 20:2 | twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en hij
1377 2Kon 20:14| 14 Toen zond Hizkia, de koning van
1378 2Kon 20:14| opleggen zult, zal ik dragen. Toen legde de koning van Assyrie
1379 2Kon 20:26| 26 Toen zeide Eljakim, de zoon van
1380 2Kon 20:37| 37 Toen kwam Eljakim, de zoon van
1381 2Kon 21:20| 20 Toen zond Jesaja, de zoon van
1382 2Kon 21:35| vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg
1383 2Kon 22:2 | 2 Toen keerde hij zijn aangezicht
1384 2Kon 22:10| 10 Toen zeide Hizkia: Het is der
1385 2Kon 22:14| 14 Toen kwam de profeet Jesaja tot
1386 2Kon 22:16| 16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia:
1387 2Kon 23:1 | Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij
1388 2Kon 23:10| 10 Toen sprak de HEERE door den
1389 2Kon 23:19| twee en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij
1390 2Kon 24:1 | Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde
1391 2Kon 24:8 | 8 Toen zeide de hogepriester Hilkia
1392 2Kon 24:14| 14 Toen ging de priester Hilkia,
1393 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen, en
1394 2Kon 25:31| twintig jaren was Joahaz oud, toen hij koning werd, en hij
1395 2Kon 25:36| twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning werd, en regeerde
1396 2Kon 26:8 | was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde
1397 2Kon 26:12| 12 Toen ging Jojachin, de koning
1398 2Kon 27:4 | 4 Toen werd de stad doorgebroken,
1399 2Kon 27:23| 23 Toen nu al de oversten der heiren,
1400 2Kon 27:26| 26 Toen maakte zich al het volk
1401 1Kro 1:51| 51 Toen Hadad stierf, zo werden
1402 1Kro 2:21| van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was;
1403 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager:
1404 1Kro 10:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en
1405 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat
1406 1Kro 10:7 | hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en
1407 1Kro 11:1 | 1 Toen vergaderde zich gans Israel
1408 1Kro 11:2 | 2 Zelfs ook te voren, toen Saul nog koning was, hebt
1409 1Kro 11:6 | tot een overste worden. Toen beklom Joab, de zoon van
1410 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en de bezetting
1411 1Kro 11:16| bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~
1412 1Kro 11:18| 18 Toen braken die drie door het
1413 1Kro 12:1 | David kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor
1414 1Kro 12:15| gingen in de eerste maand, toen dezelve vol was aan al haar
1415 1Kro 12:18| helperen; want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde
1416 1Kro 12:19| ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam,
1417 1Kro 12:20| 20 Toen hij naar Ziklag toog, vielen
1418 1Kro 13:4 | 4 Toen zeide de ganse gemeente,
1419 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het ganse
1420 1Kro 13:9 | 9 Toen zij aan den dorsvloer van
1421 1Kro 13:10| 10 Toen ontstak de toorn des HEEREN
1422 1Kro 14:1 | 1 Toen zond Hiram, de koning van
1423 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden,
1424 1Kro 14:8 | Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat hoorde zo toog
1425 1Kro 14:9 | 9 Toen de Filistijnen kwamen, zo
1426 1Kro 14:10| 10 Toen vraagde David God, zeggende:
1427 1Kro 14:11| 11 Toen zij nu optogen naar Baal-Perazim,
1428 1Kro 15:2 | 2 Toen zeide David: Niemand mag
1429 1Kro 15:29| 29 Het geschiedde nu, toen de ark des verbonds des
1430 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten,
1431 1Kro 17:2 | 2 Toen zeide Nathan tot David:
1432 1Kro 17:16| 16 Toen kwam de koning David in,
1433 1Kro 18:3 | van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand
1434 1Kro 18:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath,
1435 1Kro 19:3 | van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand
1436 1Kro 19:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath,
1437 1Kro 20:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid
1438 1Kro 20:2 | troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in
1439 1Kro 20:6 | 6 Toen de kinderen Ammons zagen,
1440 1Kro 20:8 | 8 Toen het David hoorde, zo zond
1441 1Kro 20:10| 10 Toen Joab zag, dat de spits der
1442 1Kro 20:14| 14 Toen naderde Joab en het volk,
1443 1Kro 20:15| 15 Toen de kinderen Ammons zagen,
1444 1Kro 20:17| 17 Toen het David werd aangezegd,
1445 1Kro 20:19| 19 Toen de knechten van Hadar-ezer
1446 1Kro 21:3 | steden derkinderen Ammons. Toen keerde David wederom met
1447 1Kro 21:4 | Filistijnen te Gezer opstond, toen sloeg Sibchai, de Husathiet,
1448 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen
1449 1Kro 22:3 | 3 Toen zeide Joab: De HEERE doe
1450 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: Ik
1451 1Kro 22:13| 13 Toen zeide David tot Gad: Mij
1452 1Kro 22:16| uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten,
1453 1Kro 22:18| 18 Toen zeide de engel des HEEREN
1454 1Kro 22:20| 20 Toen zich Ornan wendde, zo zag
1455 1Kro 22:23| 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem
1456 1Kro 22:26| 26 Toen bouwde David aldaar den
1457 1Kro 22:28| 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE
1458 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo,
1459 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat
1460 1Kro 29:1 | 1 Toen vergaderde David te Jeruzalem
1461 1Kro 30:6 | 6 Toen gaven vrijwillig de oversten
1462 1Kro 30:20| Looft nu den HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente
1463 2Kro 1:11| 11 Toen zeide God tot Salomo: Daarom,
1464 2Kro 5:2 | 2 Toen vergaderde Salomo de oudsten
1465 2Kro 5:10| met de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen
1466 2Kro 6:2 | 2 Toen vergaderde Salomo de oudsten
1467 2Kro 6:10| met de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen
1468 2Kro 7:1 | 1 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft
1469 2Kro 9:12| 12 Toen offerde Salomo den HEERE
1470 2Kro 9:17| 17 Toen toog Salomo naar Ezeon-Geber,
1471 2Kro 10:1 | 1 En toen de koningin van Scheba het
1472 2Kro 11:16| 16 Toen het ganse volk Israel zag,
1473 2Kro 11:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam
1474 2Kro 12:1 | 1 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem
1475 2Kro 13:5 | 5 Toen kwam Semaja, de profeet,
1476 2Kro 13:6 | 6 Toen verootmoedigden zich de
1477 2Kro 14:14| 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo
1478 2Kro 15:10| 10 Toen toog Asa tegen hem uit;
1479 2Kro 16:1 | 1 Toen kwam de Geest Gods op Azaria,
1480 2Kro 17:2 | 2 Toen bracht Asa het zilver en
1481 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans Juda,
1482 2Kro 17:8 | veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE
1483 2Kro 19:5 | 5 Toen vergaderde de koning van
1484 2Kro 19:7 | 7 Toen zeide de koning van Israel
1485 2Kro 19:8 | 8 Toen riep de koning van Israel
1486 2Kro 19:17| 17 Toen zeide de koning van Israel
1487 2Kro 19:20| 20 Toen kwam een geest voort, en
1488 2Kro 19:23| 23 Toen trad Zedekia, de zoon van
1489 2Kro 19:33| 33 Toen spande een man den boog
1490 2Kro 19:33| en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot den voerman:
1491 2Kro 21:2 | 2 Toen kwamen er, die Josafat boodschapten,
1492 2Kro 21:14| 14 Toen kwam de Geest des HEEREN
1493 2Kro 21:18| 18 Toen neigde zich Josafat met
1494 2Kro 22:5 | dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij
1495 2Kro 22:10| Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna
1496 2Kro 22:25| dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij
1497 2Kro 22:30| Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna
1498 2Kro 23:2 | veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij
1499 2Kro 23:10| 10 Toen Athalia, de moeder van Ahazia,
1500 2Kro 23:24| 11 Toen brachten zij des Konings
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140 |