Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
toemeten 1
toemuren 1
toemuurt 1
toen 2140
toenam 4
toenemen 7
toenoemen 1
Frequency    [«  »]
2273 koning
2262 over
2206 zoon
2140 toen
2077 heeren
2044 kinderen
1976 zich

Bijbel

IntraText - Concordances

toen

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140

     Book Chapter: Verse
1001 1Sa 25:18 | 18 Toen haastte zich Abigail, en 1002 1Sa 25:20 | 20 Het geschiedde nu, toen zij op den ezel reed, en 1003 1Sa 25:23 | 23 Toen nu Abigail David zag, zo 1004 1Sa 25:32 | 32 Toen zeide David tot Abigail: 1005 1Sa 25:35 | 35 Toen nam David uit haar hand, 1006 1Sa 25:36 | 36 Toen nu Abigail tot Nabal kwam, 1007 1Sa 25:37 | geschiedde nu in den morgen, toen de wijn van Nabal gegaan 1008 1Sa 25:37 | huisvrouw die woorden te kennen. Toen bestierf zijn hart in het 1009 1Sa 25:39 | 39 Toen David hoorde, dat Nabal 1010 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde 1011 1Sa 26:2 | 2 Toen maakte zich Saul op, en 1012 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en sprak 1013 1Sa 26:6 | Saul in het leger afgaan? Toen zeide Abisai: Ik zal met 1014 1Sa 26:8 | 8 Toen zeide Abisai tot David: 1015 1Sa 26:13 | 13 Toen David over aan gene zijde 1016 1Sa 26:14 | niet antwoorden, Abner? Toen antwoordde Abner en zeide: 1017 1Sa 26:15 | 15 Toen zeide David tot Abner: Zijt 1018 1Sa 26:21 | 21 Toen zeide Saul: Ik heb gezondigd; 1019 1Sa 26:22 | 22 Toen antwoordde David, en zeide: 1020 1Sa 26:25 | 25 Toen zeide Saul tot David: Gezegend 1021 1Sa 26:25 | gewisselijk de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg, 1022 1Sa 27:2 | 2 Toen maakte zich David op, en 1023 1Sa 27:4 | 4 Toen aan Saul geboodschapt werd, 1024 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag; 1025 1Sa 28:2 | 2 Toen zeide David tot Achis: Aldus 1026 1Sa 28:5 | 5 Toen Saul het leger der Filistijnen 1027 1Sa 28:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: 1028 1Sa 28:9 | 9 Toen zeide de vrouw tot hem: 1029 1Sa 28:11 | 11 Toen zeide de vrouw: Wien zal 1030 1Sa 28:12 | 12 Toen nu de vrouw Samuel zag, 1031 1Sa 28:13 | niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: 1032 1Sa 28:14 | met een mantel bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuel 1033 1Sa 28:15 | gemaakt, mij doende opkomen? Toen zeide Saul: Ik ben zeer 1034 1Sa 28:16 | 16 Toen zeide Samuel: Waarom vraagt 1035 1Sa 28:20 | 20 Toen viel Saul haastelijk ter 1036 1Sa 28:23 | vrouw, hielden bij hem aan. Toen hoorde hij naar hun stem, 1037 1Sa 29:3 | 3 Toen zeiden de oversten der Filistijnen: 1038 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en zeide 1039 1Sa 29:8 | 8 Toen zeide David tot Achis: Maar 1040 1Sa 29:11 | 11 Toen maakte zich David vroeg 1041 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, 1042 1Sa 30:8 | 8 Toen vraagde David den HEERE, 1043 1Sa 30:13 | gij? En van waar zijt gij? Toen zeide de Egyptische jongen: 1044 1Sa 30:15 | 15 Toen zeide David tot hem: Zoudt 1045 1Sa 30:22 | 22 Toen antwoordde een ieder boos 1046 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: 1047 1Sa 31:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en 1048 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat 1049 1Sa 31:7 | de steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en 1050 2Sa 1:6 | 6 Toen zeide de jongen, die hem 1051 2Sa 1:9 | 9 Toen zeide hij tot mij: Sta toch 1052 2Sa 1:11 | 11 Toen vatte David zijn klederen 1053 2Sa 2:4 | over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David, 1054 2Sa 2:5 | 5 Toen zond David boden tot de 1055 2Sa 2:12 | 12 Toen toog Abner, de zoon van 1056 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en gingen 1057 2Sa 2:20 | 20 Toen zag Abner achter zich om, 1058 2Sa 2:22 | 22 Toen voer Abner wijders voort, 1059 2Sa 2:26 | 26 Toen riep Abner tot Joab, en 1060 2Sa 2:27 | zekerlijk het volk zou al toen van den morgen af weggevoerd 1061 2Sa 2:28 | 28 Toen blies Joab met de bazuin; 1062 2Sa 3:8 | 8 Toen ontstak Abner zeer over 1063 2Sa 3:12 | 12 Toen zond Abner boden voor zich 1064 2Sa 3:16 | achter haar, tot Bahurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga 1065 2Sa 3:21 | 21 Toen zeide Abner tot David: Ik 1066 2Sa 3:24 | 24 Toen ging Joab tot den koning 1067 2Sa 3:34 | kinderen der verkeerdheid. Toen weende het ganse volk nog 1068 2Sa 5:1 | 1 Toen kwamen alle stammen van 1069 2Sa 5:2 | 2 Daartoe ook te voren, toen Saul koning over ons was, 1070 2Sa 5:20 | 20 Toen kwam David te Baal-Perazim; 1071 2Sa 6:4 | 4 Toen zij hem nu uit het huis 1072 2Sa 6:7 | 7 Toen ontstak de toorn des HEEREN 1073 2Sa 6:12 | 12 Toen boodschapte men den koning 1074 2Sa 6:17 | 17 Toen zij nu de ark des HEEREN 1075 2Sa 6:19 | vlees, en een fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een 1076 2Sa 7:18 | 18 Toen ging de koning David in, 1077 2Sa 8:3 | Rechob, den koning van Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand 1078 2Sa 9:3 | weldadigheid bij hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning: 1079 2Sa 9:5 | 5 Toen zond de koning David heen, 1080 2Sa 9:8 | 8 Toen boog hij zich, en zeide: 1081 2Sa 9:9 | 9 Toen riep de koning Ziba, Sauls 1082 2Sa 10:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid 1083 2Sa 10:3 | 3 Toen zeiden de vorsten der kinderen 1084 2Sa 10:4 | 4 Toen nam Hanun Davids knechten, 1085 2Sa 10:6 | 6 Toen nu de kinderen Ammons zagen, 1086 2Sa 10:13 | 13 Toen naderde Joab, en het volk, 1087 2Sa 10:15 | 15 Toen nu de Syriers zagen, dat 1088 2Sa 10:19 | 19 Toen nu al de koningen, die Hadad-ezers 1089 2Sa 11:4 | 4 Toen zond David boden henen, 1090 2Sa 11:6 | 6 Toen zond David tot Joab, zeggende: 1091 2Sa 11:8 | huis, en was uw voeten. En toen Uria uit des konings huis 1092 2Sa 11:10 | niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria: Komt 1093 2Sa 11:12 | 12 Toen zeide David tot Uria: Blijf 1094 2Sa 11:18 | 18 Toen zond Joab heen, en liet 1095 2Sa 11:24 | 24 Toen schoten de schutters van 1096 2Sa 11:25 | 25 Toen zeide David tot den bode: 1097 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een wandelaar 1098 2Sa 12:5 | 5 Toen ontstak Davids toorn zeer 1099 2Sa 12:7 | 7 Toen zeide Nathan tot David: 1100 2Sa 12:13 | 13 Toen zeide David tot Nathan: 1101 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn huis. 1102 2Sa 12:17 | 17 Toen maakten zich de oudsten 1103 2Sa 12:20 | 20 Toen stond David op van de aarde, 1104 2Sa 12:27 | 27 Toen zond Joab boden tot David, 1105 2Sa 12:29 | 29 Toen verzamelde David al dat 1106 2Sa 13:4 | mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik 1107 2Sa 13:6 | zich, en maakte zich krank. Toen nu de koning kwam om hem 1108 2Sa 13:7 | 7 Toen zond David heen tot Thamar 1109 2Sa 13:10 | 10 Toen zeide Amnon tot Thamar: 1110 2Sa 13:16 | 16 Toen zeide zij tot hem: Er zijn 1111 2Sa 13:19 | 19 Toen nam Thamar as op haar hoofd, 1112 2Sa 13:26 | 26 Toen zeide Absalom: Zo niet, 1113 2Sa 13:29 | als Absalom geboden had. Toen stonden alle zonen des konings 1114 2Sa 13:31 | 31 Toen stond de koning op, en scheurde 1115 2Sa 13:35 | 35 Toen zeide Jonadab tot den koning: 1116 2Sa 13:39 | 39 Toen verlangde de ziel van den 1117 2Sa 14:8 | 8 Toen zeide de koning tot deze 1118 2Sa 14:11 | mijn zoon niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig 1119 2Sa 14:12 | 12 Toen zeide deze vrouw: Laat toch 1120 2Sa 14:18 | 18 Toen antwoordde de koning, en 1121 2Sa 14:21 | 21 Toen zeide de koning tot Joab: 1122 2Sa 14:22 | 22 Toen viel Joab op zijn aangezicht 1123 2Sa 14:31 | 31 Toen maakte zich Joab op en kwam 1124 2Sa 14:33 | 33 Toen ging Joab in tot den koning, 1125 2Sa 14:33 | koning, en zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom, en hij 1126 2Sa 15:9 | 9 Toen zeide de koning tot hem: 1127 2Sa 15:13 | 13 Toen kwam er een boodschapper 1128 2Sa 15:15 | 15 Toen zeiden de knechten des konings 1129 2Sa 15:22 | 22 Toen zeide David tot Ithai: Zo 1130 2Sa 15:25 | 25 Toen zeide de koning tot Zadok: 1131 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, 1132 2Sa 15:32 | aldaar God aanbad; ziet, toen ontmoette hem Husai, de 1133 2Sa 16:1 | hoogte was voortgegaan, ziet, toen ontmoette hem Ziba, Mefiboseths 1134 2Sa 16:3 | 3 Toen zeide de koning: Waar is 1135 2Sa 16:5 | aan Bahurim kwam, ziet, toen kwam van daar een man uit, 1136 2Sa 16:9 | 9 Toen zeide Abisai, de zoon van 1137 2Sa 16:20 | 20 Toen zeide Absalom tot Achitofel: 1138 2Sa 17:7 | 7 Toen zeide Husai tot Absalom: 1139 2Sa 17:14 | 14 Toen zeide Absalom, en alle man 1140 2Sa 17:20 | 20 Toen nu Absaloms knechten tot 1141 2Sa 17:20 | waterriviertje gegaan. En toen zij hen gezocht en niet 1142 2Sa 17:22 | 22 Toen maakte zich David op, en 1143 2Sa 18:4 | 4 Toen zeide de koning tot hen: 1144 2Sa 18:11 | 11 Toen zeide Joab tot den man, 1145 2Sa 18:14 | 14 Toen zeide Joab: Ik zal hier 1146 2Sa 18:16 | 16 Toen blies Joab met de bazuin, 1147 2Sa 18:19 | 19 Toen zeide Ahimaaz, Zadoks zoon: 1148 2Sa 18:26 | 26 Toen zag de wachter een anderen 1149 2Sa 18:26 | loopt nog een man alleen. Toen zeide de koning: Die is 1150 2Sa 18:27 | van Ahimaaz, Zadoks zoon. Toen zeide de koning: Dat is 1151 2Sa 18:29 | 29 Toen zeide de koning: Is het 1152 2Sa 18:32 | 32 Toen zeide de koning tot Cuschi: 1153 2Sa 18:33 | 33 Toen werd de koning zeer beroerd, 1154 2Sa 19:2 | 2 Toen werd de verlossing te dienzelven 1155 2Sa 19:5 | 5 Toen kwam Joab tot den koning 1156 2Sa 19:8 | 8 Toen stond de koning op, en zette 1157 2Sa 19:8 | koning zit in de poort. Toen kwam al het volk voor des 1158 2Sa 19:11 | 11 Toen zond de koning David tot 1159 2Sa 19:15 | 15 Toen keerde de koning weder, 1160 2Sa 19:21 | 21 Toen antwoordde Abisai, de zoon 1161 2Sa 19:29 | 29 Toen zeide de koning tot hem: 1162 2Sa 19:32 | den koning onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf 1163 2Sa 19:38 | 38 Toen zeide de koning: Chimham 1164 2Sa 19:39 | 39 Toen nu al het volk over de Jordaan 1165 2Sa 19:42 | 42 Toen antwoordden alle mannen 1166 2Sa 20:1 | 1 Toen was daar bij geval een Belials 1167 2Sa 20:2 | 2 Toen toog alle man van Israel 1168 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te 1169 2Sa 20:6 | 6 Toen zeide David tot Abisai: 1170 2Sa 20:7 | 7 Toen togen uit, hem achterna, 1171 2Sa 20:10 | tweeden male, en hij stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder 1172 2Sa 20:13 | 13 Toen hij nu van de straat weggenomen 1173 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw uit 1174 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, 1175 2Sa 20:18 | 18 Toen sprak zij, zeggende: In 1176 2Sa 20:20 | 20 Toen antwoordde Joab, en zeide: 1177 2Sa 20:21 | van deze stad aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: 1178 2Sa 20:22 | en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin, 1179 2Sa 21:2 | 2 Toen riep de koning de Gibeonieten, 1180 2Sa 21:4 | 4 Toen zeiden de Gibeonieten tot 1181 2Sa 21:10 | 10 Toen nam Rizpa, de dochter van 1182 2Sa 21:17 | Filistijn, en doodde hem. Toen zwoeren hem de mannen van 1183 2Sa 21:18 | Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg Sibbechai, de Husathiet, 1184 2Sa 22:8 | 8 Toen daverde en beefde de aarde; 1185 2Sa 22:43 | 43 Toen vergruisde ik hen als stof 1186 2Sa 23:9 | de drie helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten, 1187 2Sa 23:11 | zoon van Age, de Harariet. Toen de Filistijnen verzameld 1188 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting; en de bezetting 1189 2Sa 23:14 | bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~ 1190 2Sa 23:16 | 16 Toen braken die drie helden door 1191 2Sa 24:3 | 3 Toen zeide Joab tot den koning: 1192 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij 1193 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie 1194 2Sa 24:16 | 16 Toen nu de engel zijn hand uitstrekte 1195 2Sa 24:22 | 22 Toen zeide Arauna tot David: 1196 1Kon 1:2 | 2 Toen zeiden zijn knechten tot 1197 1Kon 1:11| 11 Toen sprak Nathan tot Bathseba, 1198 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en zeide: 1199 1Kon 1:31| 31 Toen neigde zich Bathseba met 1200 1Kon 1:36| 36 Toen antwoordde Benaja, de zoon 1201 1Kon 1:38| 38 Toen ging Zadok, de priester, 1202 1Kon 1:49| 49 Toen verschrikten en stonden 1203 1Kon 2:13| 13 Toen kwam Adonia, de zoon van 1204 1Kon 2:20| 20 Toen zeide zij: Ik begeer van 1205 1Kon 2:22| 22 Toen antwoordde de koning Salomo, 1206 1Kon 2:29| hij is bij het altaar. Toen zond Salomo Benaja, den 1207 1Kon 2:40| 40 Toen maakte zich Simei op, en 1208 1Kon 2:42| 42 Toen zond de koning, en riep 1209 1Kon 3:16| 16 Toen kwamen er twee vrouwen, 1210 1Kon 3:22| 22 Toen zeide de andere vrouw: Neen, 1211 1Kon 3:23| 23 Toen zeide de koning: Deze zegt: 1212 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, en 1213 1Kon 6:11| 11 Toen geschiedde het woord des 1214 1Kon 8:1 | 1 Toen vergaderde Salomo de oudsten 1215 1Kon 8:9 | met de kinderen Israels, toen zij uit Egypteland uitgetogen 1216 1Kon 8:12| 12 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft 1217 1Kon 9:24| hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo. ~ 1218 1Kon 10:1 | 1 En toen de koningin van Scheba het 1219 1Kon 11:7 | 7 Toen bouwde Salomo een hoogte 1220 1Kon 11:15| als David in Edom was, toen Joab, de krijgsoverste, 1221 1Kon 11:21| 21 Toen nu Hadad in Egypte hoorde, 1222 1Kon 11:28| Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo dezen jongeling zag, 1223 1Kon 12:16| 16 Toen gans Israel zag, dat de 1224 1Kon 12:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam 1225 1Kon 12:21| 21 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem 1226 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, en 1227 1Kon 13:6 | hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht 1228 1Kon 13:13| 13 Toen zeide hij tot zijn zonen: 1229 1Kon 13:15| 15 Toen zeide hij tot hem: Kom met 1230 1Kon 13:28| 28 Toen toog hij heen, en vond zijn 1231 1Kon 13:29| 29 Toen nam de profeet het dode 1232 1Kon 14:6 | geruis harer voeten hoorde, toen zij ter deure inkwam, dat 1233 1Kon 14:17| 17 Toen maakte zich Jerobeams vrouw 1234 1Kon 15:18| 18 Toen nam Asa al het zilver en 1235 1Kon 15:22| 22 Toen liet de koning Asa door 1236 1Kon 16:1 | 1 Toen geschiedde het woord des 1237 1Kon 16:21| 21 Toen werd het volk van Israel 1238 1Kon 17:8 | 8 Toen geschiedde het woord des 1239 1Kon 17:10| 10 Toen maakte hij zich op, en ging 1240 1Kon 17:11| 11 Toen zij nu heenging om te halen, 1241 1Kon 17:24| 24 Toen zeide de vrouw tot Elia: 1242 1Kon 18:16| 16 Toen ging Obadja Achab tegemoet, 1243 1Kon 18:18| 18 Toen zeide hij: Ik heb Israel 1244 1Kon 18:21| 21 Toen naderde Elia tot het ganse 1245 1Kon 18:22| 22 Toen zeide Elia tot het volk: 1246 1Kon 18:30| 30 Toen zeide Elia tot het ganse 1247 1Kon 18:38| 38 Toen viel het vuur de HEEREN, 1248 1Kon 18:43| en zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, 1249 1Kon 18:43| en zeide: Er is niets. Toen zeide hij: Ga weder henen, 1250 1Kon 19:2 | 2 Toen zond Izebel een bode tot 1251 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij 1252 1Kon 19:5 | een jeneverboom; en ziet, toen roerde hem een engel aan, 1253 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel 1254 1Kon 20:15| 15 Toen telde hij de jongens van 1255 1Kon 20:22| 22 Toen trad die profeet tot den 1256 1Kon 20:31| 31 Toen zeiden de knechten tot hem: 1257 1Kon 20:32| 32 Toen gordden zij zakken om hun 1258 1Kon 20:33| zeide: Komt, brengt hem. Toen kwam Benhadad tot hem uit, 1259 1Kon 20:35| 35 Toen zeide een man uit de zonen 1260 1Kon 20:38| 38 Toen ging de profeet heen, en 1261 1Kon 20:40| was, dat hij er niet was. Toen zeide de koning van Israel 1262 1Kon 20:41| 41 Toen haastte hij zich, en deed 1263 1Kon 21:4 | 4 Toen kwam Achab in zijn huis, 1264 1Kon 21:7 | 7 Toen zeide Izebel, zijn huisvrouw, 1265 1Kon 21:13| 13 Toen kwamen de twee mannen, zonen 1266 1Kon 21:15| 15 Het geschiedde nu, toen Izebel hoorde, dat Naboth 1267 1Kon 22:6 | 6 Toen vergaderde de koning van 1268 1Kon 22:8 | 8 Toen zeide de koning van Israel 1269 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel 1270 1Kon 22:18| 18 Toen zeide de koning van Israel 1271 1Kon 22:21| 21 Toen ging een geest uit, en stond 1272 1Kon 22:24| 24 Toen trad Zedekia, de zoon van 1273 1Kon 22:34| 34 Toen spande een man den boog 1274 1Kon 22:34| en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: 1275 1Kon 22:48| 48 Toen was er geen koning in Edom, 1276 1Kon 22:50| 50 Toen zeide Ahazia, de zoon van 1277 2Kon 1:8 | gordel gegord om zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, 1278 2Kon 1:10| vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, 1279 2Kon 1:12| vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den 1280 2Kon 1:15| 15 Toen sprak de Engel des HEEREN 1281 2Kon 2:3 | 3 Toen gingen de zonen der profeten, 1282 2Kon 2:5 | 5 Toen traden de zonen der profeten, 1283 2Kon 2:8 | 8 Toen nam Elia zijn mantel, en 1284 2Kon 2:18| 18 Toen kwamen zij weder tot hem, 1285 2Kon 2:21| 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, 1286 2Kon 2:24| in den Naam des HEEREN. Toen kwamen twee beren uit het 1287 2Kon 3:10| 10 Toen zeide de koning van Israel: 1288 2Kon 3:11| den HEERE mochten vragen? Toen antwoordde een van de knechten 1289 2Kon 3:21| 21 Toen nu al de Moabieten hoorden, 1290 2Kon 3:22| 22 En toen zij zich des morgens vroeg 1291 2Kon 3:27| 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren 1292 2Kon 4:3 | 3 Toen zeide hij: Ga, eis voor 1293 2Kon 4:7 | 7 Toen kwam zij, en gaf het den 1294 2Kon 4:12| 12 Toen zeide hij tot zijn jongen 1295 2Kon 4:14| 14 Toen had hij gezegd: Wat is er 1296 2Kon 4:18| 18 Toen nu het kind groot werd, 1297 2Kon 4:20| tot aan den middag toe; toen stierf hij. ~ 1298 2Kon 4:24| 24 Toen zadelde zij de ezelin, en 1299 2Kon 4:27| 27 Toen zij nu tot den man Gods 1300 2Kon 4:32| 32 En toen Elisa in het huis kwam, 1301 2Kon 4:39| 39 Toen ging er een uit in het veld, 1302 2Kon 4:41| het volk op, dat zij eten. Toen was er niets kwaads in den 1303 2Kon 5:4 | 4 Toen ging hij in en gaf het zijn 1304 2Kon 5:5 | 5 Toen zeide de koning van Syrie: 1305 2Kon 5:10| 10 Toen zond Elisa tot hem een bode, 1306 2Kon 5:13| 13 Toen traden zijn knechten toe, 1307 2Kon 5:15| 15 Toen keerde hij weder tot den 1308 2Kon 5:21| Gehazi Naaman achterna. En toen Naaman zag, dat hij hem 1309 2Kon 5:27| en uw zaad in eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn 1310 2Kon 6:6 | Waar is het gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen 1311 2Kon 6:7 | zeide: Neem het tot u op. Toen stak hij zijn hand uit, 1312 2Kon 6:11| 11 Toen werd het hart des konings 1313 2Kon 6:14| 14 Toen zond hij daarhenen paarden, 1314 2Kon 6:15| met paarden en wagenen. Toen zeide zijn jongen tot hem: 1315 2Kon 6:19| 19 Toen zeide Elisa tot hen: Dit 1316 2Kon 7:1 | 1 Toen zeide Elisa: Hoort het woord 1317 2Kon 7:5 | leger der Syriers te komen. Toen zij aan het uiterste van 1318 2Kon 7:5 | der Syriers kwamen, ziet, toen was er niemand. ~ 1319 2Kon 7:9 | 9 Toen zeiden zij, de een tot den 1320 2Kon 7:13| 13 Toen antwoordde een van zijn 1321 2Kon 7:16| 16 Toen ging het volk uit, en beroofde 1322 2Kon 8:5 | haar huis en om haar akker. Toen zeide Gehazi: Mijn heer 1323 2Kon 8:6 | en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling, 1324 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: 1325 2Kon 8:12| 12 Toen zeide Hazael: Waarom weent 1326 2Kon 8:16| den koning van Israel, toen Josafat koning was van Juda, 1327 2Kon 8:17| twee en dertig jaren oud, toen hij koning werd, en hij 1328 2Kon 8:22| Juda af, tot op dezen dag; toen viel Libna af in denzelfden 1329 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning 1330 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa een 1331 2Kon 9:5 | 5 En toen hij inkwam, ziet, daar zaten 1332 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging in 1333 2Kon 9:10| zijn, die haar begrave. Toen deed hij de deur open en 1334 2Kon 9:13| 13 Toen haastten zij zich, en een 1335 2Kon 9:16| 16 Toen reed Jehu, en toog naar 1336 2Kon 9:17| zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram: Neem een ruiter, 1337 2Kon 9:19| 19 Toen zond hij een anderen ruiter 1338 2Kon 9:21| 21 Toen zeide Joram: Span aan. En 1339 2Kon 9:23| 23 Toen keerde Joram zijn hand, 1340 2Kon 9:25| 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar, zijn 1341 2Kon 9:31| 31 Toen nu Jehu ter poorte inkwam, 1342 2Kon 9:32| zeide: Wie is met mij? Wie? Toen zagen op hem twee, drie 1343 2Kon 9:36| 36 Toen kwamen zij weder, en gaven 1344 2Kon 10:6 | 6 Toen schreef hij ten tweeden 1345 2Kon 10:9 | geschiedde des morgens, toen hij uitging, dat hij stil 1346 2Kon 10:14| 14 Toen zeide hij: Grijpt hen levend. 1347 2Kon 10:17| 17 En toen hij te Samaria kwam, sloeg 1348 2Kon 10:22| 22 Toen zeide hij tot dengene, die 1349 2Kon 10:24| 24 Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen 1350 2Kon 11:1 | 1 Toen nu Athalia, de moeder van 1351 2Kon 11:13| 13 Toen Athalia hoorde de stem der 1352 2Kon 11:14| en blies met trompetten. Toen verscheurde Athalia haar 1353 2Kon 11:21| Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd. ~  ~  1354 2Kon 12:7 | 7 Toen riep de koning Joas den 1355 2Kon 12:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van 1356 2Kon 12:18| Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~ 1357 2Kon 13:7 | 7 Toen riep de koning Joas den 1358 2Kon 13:17| 17 Toen trok Hazael, de koning van 1359 2Kon 13:18| Hazael, den koning van Syrie; toen trok hij op van Jeruzalem. ~ 1360 2Kon 14:17| oosten. En hij deed het open. Toen zeide Elisa: Schiet. En 1361 2Kon 14:18| de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij tot den koning 1362 2Kon 14:19| 19 Toen werd de man Gods zeer toornig 1363 2Kon 14:21| in het graf van Elisa; en toen de man daarin kwam, en het 1364 2Kon 15:2 | twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en regeerde 1365 2Kon 15:8 | 8 Toen zond Amazia boden tot Joas, 1366 2Kon 16:2 | Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij 1367 2Kon 16:16| 16 Toen sloeg Menahem Tifsah, met 1368 2Kon 16:19| 19 Toen kwam Pul, de koning van 1369 2Kon 17:2 | Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij 1370 2Kon 17:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van 1371 2Kon 17:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, 1372 2Kon 18:2 | Twintig jaren was Achaz oud, toen hij koning werd, en hij 1373 2Kon 18:5 | 5 Toen toog Rezin, de koning van 1374 2Kon 18:10| 10 Toen toog de koning Achaz Tiglath-Pilezer, 1375 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van Assyrie, 1376 2Kon 20:2 | twintig jaren was hij oud, toen hij koning werd, en hij 1377 2Kon 20:14| 14 Toen zond Hizkia, de koning van 1378 2Kon 20:14| opleggen zult, zal ik dragen. Toen legde de koning van Assyrie 1379 2Kon 20:26| 26 Toen zeide Eljakim, de zoon van 1380 2Kon 20:37| 37 Toen kwam Eljakim, de zoon van 1381 2Kon 21:20| 20 Toen zond Jesaja, de zoon van 1382 2Kon 21:35| vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg 1383 2Kon 22:2 | 2 Toen keerde hij zijn aangezicht 1384 2Kon 22:10| 10 Toen zeide Hizkia: Het is der 1385 2Kon 22:14| 14 Toen kwam de profeet Jesaja tot 1386 2Kon 22:16| 16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: 1387 2Kon 23:1 | Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning werd, en hij 1388 2Kon 23:10| 10 Toen sprak de HEERE door den 1389 2Kon 23:19| twee en twintig jaren oud, toen hij koning werd, en hij 1390 2Kon 24:1 | Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde 1391 2Kon 24:8 | 8 Toen zeide de hogepriester Hilkia 1392 2Kon 24:14| 14 Toen ging de priester Hilkia, 1393 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen, en 1394 2Kon 25:31| twintig jaren was Joahaz oud, toen hij koning werd, en hij 1395 2Kon 25:36| twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning werd, en regeerde 1396 2Kon 26:8 | was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde 1397 2Kon 26:12| 12 Toen ging Jojachin, de koning 1398 2Kon 27:4 | 4 Toen werd de stad doorgebroken, 1399 2Kon 27:23| 23 Toen nu al de oversten der heiren, 1400 2Kon 27:26| 26 Toen maakte zich al het volk 1401 1Kro 1:51| 51 Toen Hadad stierf, zo werden 1402 1Kro 2:21| van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was; 1403 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: 1404 1Kro 10:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en 1405 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat 1406 1Kro 10:7 | hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en 1407 1Kro 11:1 | 1 Toen vergaderde zich gans Israel 1408 1Kro 11:2 | 2 Zelfs ook te voren, toen Saul nog koning was, hebt 1409 1Kro 11:6 | tot een overste worden. Toen beklom Joab, de zoon van 1410 1Kro 11:16| 16 En David was toen in de vesting en de bezetting 1411 1Kro 11:16| bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~ 1412 1Kro 11:18| 18 Toen braken die drie door het 1413 1Kro 12:1 | David kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor 1414 1Kro 12:15| gingen in de eerste maand, toen dezelve vol was aan al haar 1415 1Kro 12:18| helperen; want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde 1416 1Kro 12:19| ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam, 1417 1Kro 12:20| 20 Toen hij naar Ziklag toog, vielen 1418 1Kro 13:4 | 4 Toen zeide de ganse gemeente, 1419 1Kro 13:6 | 6 Toen toog David op met het ganse 1420 1Kro 13:9 | 9 Toen zij aan den dorsvloer van 1421 1Kro 13:10| 10 Toen ontstak de toorn des HEEREN 1422 1Kro 14:1 | 1 Toen zond Hiram, de koning van 1423 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden, 1424 1Kro 14:8 | Filistijnen op om David te zoeken. Toen David dat hoorde zo toog 1425 1Kro 14:9 | 9 Toen de Filistijnen kwamen, zo 1426 1Kro 14:10| 10 Toen vraagde David God, zeggende: 1427 1Kro 14:11| 11 Toen zij nu optogen naar Baal-Perazim, 1428 1Kro 15:2 | 2 Toen zeide David: Niemand mag 1429 1Kro 15:29| 29 Het geschiedde nu, toen de ark des verbonds des 1430 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten, 1431 1Kro 17:2 | 2 Toen zeide Nathan tot David: 1432 1Kro 17:16| 16 Toen kwam de koning David in, 1433 1Kro 18:3 | van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand 1434 1Kro 18:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, 1435 1Kro 19:3 | van Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand 1436 1Kro 19:9 | 9 Toen Thou, de koning van Hamath, 1437 1Kro 20:2 | 2 Toen zeide David: Ik zal weldadigheid 1438 1Kro 20:2 | troosten over zijn vader. Toen de knechten van David in 1439 1Kro 20:6 | 6 Toen de kinderen Ammons zagen, 1440 1Kro 20:8 | 8 Toen het David hoorde, zo zond 1441 1Kro 20:10| 10 Toen Joab zag, dat de spits der 1442 1Kro 20:14| 14 Toen naderde Joab en het volk, 1443 1Kro 20:15| 15 Toen de kinderen Ammons zagen, 1444 1Kro 20:17| 17 Toen het David werd aangezegd, 1445 1Kro 20:19| 19 Toen de knechten van Hadar-ezer 1446 1Kro 21:3 | steden derkinderen Ammons. Toen keerde David wederom met 1447 1Kro 21:4 | Filistijnen te Gezer opstond, toen sloeg Sibchai, de Husathiet, 1448 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen 1449 1Kro 22:3 | 3 Toen zeide Joab: De HEERE doe 1450 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: Ik 1451 1Kro 22:13| 13 Toen zeide David tot Gad: Mij 1452 1Kro 22:16| uitgestrekt over Jeruzalem; toen viel David, en de oudsten, 1453 1Kro 22:18| 18 Toen zeide de engel des HEEREN 1454 1Kro 22:20| 20 Toen zich Ornan wendde, zo zag 1455 1Kro 22:23| 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem 1456 1Kro 22:26| 26 Toen bouwde David aldaar den 1457 1Kro 22:28| 28 Ter zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE 1458 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, 1459 1Kro 24:1 | 1 Toen nu David oud was en zat 1460 1Kro 29:1 | 1 Toen vergaderde David te Jeruzalem 1461 1Kro 30:6 | 6 Toen gaven vrijwillig de oversten 1462 1Kro 30:20| Looft nu den HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente 1463 2Kro 1:11| 11 Toen zeide God tot Salomo: Daarom, 1464 2Kro 5:2 | 2 Toen vergaderde Salomo de oudsten 1465 2Kro 5:10| met de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen 1466 2Kro 6:2 | 2 Toen vergaderde Salomo de oudsten 1467 2Kro 6:10| met de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen 1468 2Kro 7:1 | 1 Toen zeide Salomo: De HEERE heeft 1469 2Kro 9:12| 12 Toen offerde Salomo den HEERE 1470 2Kro 9:17| 17 Toen toog Salomo naar Ezeon-Geber, 1471 2Kro 10:1 | 1 En toen de koningin van Scheba het 1472 2Kro 11:16| 16 Toen het ganse volk Israel zag, 1473 2Kro 11:18| 18 Toen zond de koning Rehabeam 1474 2Kro 12:1 | 1 Toen nu Rehabeam te Jeruzalem 1475 2Kro 13:5 | 5 Toen kwam Semaja, de profeet, 1476 2Kro 13:6 | 6 Toen verootmoedigden zich de 1477 2Kro 14:14| 14 Toen nu Juda omzag, ziet, zo 1478 2Kro 15:10| 10 Toen toog Asa tegen hem uit; 1479 2Kro 16:1 | 1 Toen kwam de Geest Gods op Azaria, 1480 2Kro 17:2 | 2 Toen bracht Asa het zilver en 1481 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans Juda, 1482 2Kro 17:8 | veel wagenen en ruiteren? Toen gij nochtans op den HEERE 1483 2Kro 19:5 | 5 Toen vergaderde de koning van 1484 2Kro 19:7 | 7 Toen zeide de koning van Israel 1485 2Kro 19:8 | 8 Toen riep de koning van Israel 1486 2Kro 19:17| 17 Toen zeide de koning van Israel 1487 2Kro 19:20| 20 Toen kwam een geest voort, en 1488 2Kro 19:23| 23 Toen trad Zedekia, de zoon van 1489 2Kro 19:33| 33 Toen spande een man den boog 1490 2Kro 19:33| en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot den voerman: 1491 2Kro 21:2 | 2 Toen kwamen er, die Josafat boodschapten, 1492 2Kro 21:14| 14 Toen kwam de Geest des HEEREN 1493 2Kro 21:18| 18 Toen neigde zich Josafat met 1494 2Kro 22:5 | dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij 1495 2Kro 22:10| Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna 1496 2Kro 22:25| dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij 1497 2Kro 22:30| Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder tijd viel Libna 1498 2Kro 23:2 | veertig jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij 1499 2Kro 23:10| 10 Toen Athalia, de moeder van Ahazia, 1500 2Kro 23:24| 11 Toen brachten zij des Konings


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2140

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License